Home

Rechtbank Haarlem, 25-06-2009, BJ0436, 08/7913

Rechtbank Haarlem, 25-06-2009, BJ0436, 08/7913

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
25 juni 2009
Datum publicatie
30 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ0436
Formele relaties
Zaaknummer
08/7913

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. De kosten terzake van funderingsherstel zijn aftrekbaar naar rato van ieders eigendomsdeel van het gehele appartementsrecht. Alleen te dien aanzien is sprake van de eigen woning.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/7913

Uitspraakdatum: 25 juni 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X te Z, eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Y, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 29 oktober 2008 een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008 (hierna: IB/PVV), met aanslagnummer [nummer] verleend ten bedrage van € 24.068.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 18 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 19 december 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Eiser is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld van ir. A. Namens verweerder is verschenen mr. B.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is gehuwd met X-Y. Eiser en zijn echtgenote zijn tezamen eigenaar van een appartementsrecht ter grootte van 461/1000 van het gebouw a-straat 1 te Z. Het betreft de begane grond, de eerste en tweede verdieping en de kelder. Het overige deel van het pand is verdeeld in 4 appartementsrechten die betrekking hebben op de tweede, derde, vierde en vijfde verdieping.

2.2. A-straat 1 is een Rijksmonument en als zodanig ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 10 van de Monumentenwet.

2.3. Het gebouw is in 1977 gesplitst in 7 appartementsrechten. In de splitsingsakte d.d. 25 maart 1977 is onder meer het volgende opgenomen:

“Artikel 2:

Tot de gemeenschappelijke gedeelten worden onder meer gerekend:

a. funderingen (…)

(…)

Artikel 23 lid 3:

In gelijke verhouding als in lid 1 van dit artikel genoemd zijn de eigenaars verplicht bij te dragen in de schulden en kosten, die voor gemeenschappelijke rekening zijn, (…)”

2.4. Bij akte van splitsing van 12 augustus 2008 is de splitsing herzien. Deze herziening heeft geen wijziging gebracht in het voordien bestaande gezamenlijke eigendomsdeel van eiser en zijn echtgenote in verhouding tot het totale appartementencomplex. De appartementsrechten van eiser en zijn echtgenote zijn samengevoegd tot het appartement A-10. De andere appartementen zijn vernummerd zodat het gebouw thans bestaat uit de nummers A-10 tot en met A-14.

2.5. In de akte houdende opheffing ondersplitsing en wijziging hoofdsplitsing in appartementsrechten d.d. 12 augustus 2008 staan onder meer de volgende bepalingen:

“II X en X-Y hebben op negentien januari tweeduizend acht de ieder van hen toebehorende appartementsrechten, de appartementsrechten met de (destijds geldende) indices A-2, A-4, A-8 en A-9, ingebracht in een beperkte gemeenschap van goederen waarin zij beiden voor de helft gerechtigd zijn. Als gevolg van de samenvoeging van deze appartementsrechten tot indexnummer A-10 wijzigt hun gerechtigdheid tot deze rechten niet.

(…)

Artikel 23, eerste lid, komt te luiden als volgt:

1. De eigenaars zijn in de gemeenschap gerechtigd als volgt:

a. de eigenaar van het appartementsrecht met indexnummer A-10 voor het vierhonderd één en zestig/één duizendste (461/1.000ste) onverdeeld aandeel;

(…)

Artikel 23, derde lid, komt te luiden als volgt:

3. In gelijke verhouding als in lid 1 van dit artikel genoemd zijn de eigenaars verplicht bij te dragen in de schulden en kosten, die voor gemeenschappelijke rekening zijn.”

2.6. In het reglement van splitsing A-straat 1 te Z, zoals die luidt na de wijzigingen daarvan d.d. 15 juli en 12 augustus 2008 staat onder meer:

“Artikel 2:

Tot de gemeenschappelijke gedeelten worden onder meer gerekend:

a. funderingen (…)

(…)

Artikel 23

1. De eigenaars in de gemeenschap gerechtigd als volgt:

a. de eigenaar van het appartementsrecht met indexnummer A-10 voor het vierhonderd één en zestig/één duizendste (461/1.000ste) onverdeeld aandeel;

(…)

3. In gelijke verhouding als in lid 1 van dit artikel genoemd zijn de eigenaars verplicht bij te dragen in de schulden en kosten, die voor gemeenschappelijke rekening zijn. (…)”

2.7. Eind 2007 bleek de fundering in kritieke toestand te verkeren. Bij overleg binnen de VVE betreffende de noodzakelijke herstelwerkzaamheden hebben twee van eisers medebewoners (te weten C en D) aangekondigd een VVE-besluit over de aanbesteding te zullen blokkeren.

2.8. Op 30 juni 2008 is tussen alle leden van de VVE een overeenkomst gesloten inhoudende dat ieder lid zijn aandeel in de nog te maken kosten (van totaal groot € 610.000) overeenkomstig zijn eigendomsdeel zal betalen en dat eiser naast zijn aandeel tevens een aandeel in de kosten van C en D zal voldoen. Per saldo heeft eiser 58,1 % in de uiteindelijke totale kosten van herstel bijgedragen, waaronder € 74.000 (waarvan € 52.324 onderhoudskosten) aan (additionele) kosten ten behoeve C en D.

2.9. Eiser heeft met dagtekening 31 augustus 2008 een verzoek voorlopige teruggaaf 2008 ingediend. Hierop heeft hij een bedrag van € 225.498 (€ 229.806 -/- de drempel van € 4.308) als aftrekbare kosten monumentenpand vermeld, die hij voor € 75.498 heeft toegerekend aan zichzelf en voor € 150.000 aan zijn echtgenote. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek een voorlopige aanslag opgelegd conform het verzoek. Eiser heeft tegen de voorlopige aanslag een bezwaarschrift ingediend.

3. Geschil

3.1. In geschil is voor welk bedrag eiser recht heeft op de persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor monumentenpanden. Specifiek is in geschil of een gedeelte van de onderhoudskosten dat eiser voor C en D voor zijn rekening heeft genomen ten bedrage van € 52.324 voor aftrek in aanmerking komt.

3.2. Eiser concludeert tot een aftrek van € 127.822 omdat naar zijn mening de ten behoeve van de twee medebewoners C en D gemaakte kosten van € 52.324 die voortvloeien uit de overeenkomst van 30 juni 2008 ook op hem drukken als onderhoudskosten voor de eigen woning.

3.3. Verweerder neemt het standpunt in dat alleen het gedeelte van de kosten dat eiser op grond van de splitsingsakte verschuldigd is en die overeenkomen met zijn eigendomsdeel (zijnde 461/1000) van het appartementencomplex, betrekking hebben op de eigen woning en mitsdien voor aftrek in aanmerking kunnen komen.

Subsidiair stelt verweerder dat indien de rechtbank van oordeel mocht zijn dat het gelijk aan de zijde van eiser is, voor toepassing van de drempel genoemd in artikel 6:31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 ook rekening gehouden moet worden met de WOZ-waarden van de appartementen van C en D.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt onder persoonsgebonden aftrek verstaan het gezamenlijke bedrag van de in het kalenderjaar op de belastingplichtige drukkende persoonsgebonden aftrekposten.

Tot de zogenaamde persoonsgebonden aftrekposten behoren op grond van het tweede lid, onderdeel g, van voormeld artikel onder meer uitgaven voor monumentenpanden.

4.2. Op grond van artikel 6.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 worden - voor zover thans van belang - als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand dat tevens een eigen woning is, in aanmerking genomen het bedrag van de onderhoudskosten, lasten en afschrijvingen, verminderd met 0,75% van de eigenwoningwaarde. Blijkens het derde lid van voornoemd artikel moet onder onderhoudskosten voor monumentenpanden worden verstaan de kosten van werkzaamheden daaraan voor zover die ertoe hebben gestrekt het pand, zoals dat bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden en in redelijkheid zijn gemaakt.

4.3. Vaststaat dat de woning van eiser een monumentenpand is als hiervoor bedoeld. Voorts staat vast dat het appartementsrecht van eiser (461/1000 deel van het gebouw) kwalificeert als eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.

Bovendien is niet in geschil dat de thans in geding zijnde funderingskosten van € 52.324 kunnen worden aangemerkt als onderhoudskosten en mitsdien in beginsel aftrekbaar zijn.

Partijen houdt verdeeld of deze kosten voor eiser kunnen worden beschouwd als kosten voor de eigen woning.

4.4. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Artikel 6.31 van de Wet IB 2001 brengt met zich mee dat voor de aftrek van onderhoudskosten als voorwaarde geldt dat deze kosten betrekking hebben op de eigen woning. Niet in geschil is dat de eigen woning van eiser 461/1000 deel omvat van het gehele pand A-straat 1. Ten aanzien van de fundering is zowel in de splitsingsakte als in het splitsingsreglement vastgelegd dat deze tot de gemeenschappelijke gedeelten wordt gerekend en dat de eigenaars in de verhouding van hun eigendomsdeel verplicht zijn bij te dragen in de kosten die voor gemeenschappelijke rekening zijn. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de kosten terzake van funderingsherstel niet voor het volledige bedrag alleen betrekking hebben op de eigen woning van eiser maar dat deze kosten naar rato van ieders eigendomsdeel aan de verschillende appartementen moeten worden toegerekend. Deze verdeling van kosten is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever om in artikel 6.31 van de Wet IB 2001 en zijn voorganger 42a van de Wet IB 1964 alleen die kosten in aftrek toe te laten voor zover er een bron van inkomen tegenover staat. De kosten die betrekking hebben op gedeelten van het pand die eiser niet in eigendom heeft vormen voor hem geen bron van inkomen en vallen mitsdien niet onder artikel 6.31 van de Wet IB 2001.

4.5. Vorenomschreven wijze van splitsing van kosten is ook in de lijn met vaste jurisprudentie inzake toerekening van kosten bij gedeeltelijk zakelijk gebruik van de tot het privé-vermogen behorende woning (vgl. Hoge Raad 14 december 2001, nr. 35 464, V-N 2001/66.11). Voorts heeft de Hoge Raad eveneens in het geval dat op een gedeelte van de eigen woning een recht van gebruik en bewoning is gevestigd, geoordeeld dat ten aanzien van dat gedeelte geen sprake is van de eigen woning en derhalve voor aftrek van onderhoudskosten die aan dat gedeelte moeten worden toegerekend geen plaats is (Hoge Raad van 15 april 2005, nr. 39 091, V-N 2005/21.16).

4.6. Hoezeer ook de rechtbank begrip heeft voor de omstandigheid dat eiser zich genoodzaakt heeft gevoeld om een deel van de kosten die op basis van het reglement van splitsing voor rekening van C en D kwamen voor zijn rekening te nemen en daartoe de overeenkomst van 30 juni 2008 is aangegaan en hoezeer de rechtbank er ook van overtuigd is dat hieraan geenszins de bedoeling tot bevoordeling van voornoemde personen danwel fiscale motieven ten grondslag hebben gelegen, biedt noch de wetsgeschiedenis noch de jurisprudentie steun voor eisers standpunt.

4.7. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de zijde van verweerder is. Het beroep is mitsdien ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T.A. de Hek, voorzitter, mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.