Rechtbank Haarlem, 19-11-2009, BK4046, AWB 09/4961
Rechtbank Haarlem, 19-11-2009, BK4046, AWB 09/4961
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 19 november 2009
- Datum publicatie
- 23 november 2009
- Zaaknummer
- AWB 09/4961
- Relevante informatie
- Art. 6:12 Awb
Inhoudsindicatie
Wet dwangsom per 1 oktober 2009
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 09 / 4961
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak van:
[eisers],
wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1Bij brief van 6 oktober 2009 hebben eisers bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaar van 9 januari 2006.
2. Overwegingen
2.1 Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (Staatsblad 2009,383) in werking getreden. Afdeling 8.2.4A van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt deel uit van deze wetswijziging. Ingevolge artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen blijft op een bezwaar- of beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4A van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Nu het beroepschrift is ingediend op 6 oktober 2009, is het recht over het niet tijdig beslissen van toepassing zoals dat geldt vanaf 1 oktober 2009.
2.2Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.3Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2.4Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.5 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.6Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2.7Het beroep is gericht tegen het uitblijven van een nieuw besluit op bezwaar. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 juni 2009 in zaaknummer 07/6188 WWB, 07/6189 WWB, opnieuw diende te beslissen op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 23 december 2005.
2.8De uit artikel 7:10, eerste lid, Awb, voortvloeiende beslistermijn van zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7.13 is ingesteld – van twaalf weken, hier te rekenen vanaf de datum van verzending van die uitspraak, is verstreken op 16 juli 2009 danwel 27 augustus 2009. Het betoog van verweerder dat nu de Centrale Raad van Beroep geen beslistermijn heeft opgenomen in de uitspraak zodat er derhalve voor het nemen van een nieuw besluit geen beslistermijn geldt, treft geen doel. Verweerder dient in de situatie dat in de uitspraak geen beslistermijn is opgenomen voor het nemen van een (nieuwe) beslissing op bezwaar de wettelijke beslistermijnen in acht te nemen die gelden.
2.9Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 27 augustus 2009, op het bezwaar moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden.
2.10Naar het oordeel van de rechtbank is het beroepschrift van 6 oktober 2009 niet, zoals verweerder heeft betoogd, onredelijk laat ingediend in de zin van artikel 6:12, vierde lid, van de Awb.
2.11De rechtbank stelt voorts vast dat eisers verweerder bij brief van 8 september 2009 hebben meegedeeld dat hij in gebreke is.
2.12Het overgangsrecht opgenomen in artikel III van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen beslaat niet de ingebrekestelling. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat een ingebrekestelling gedateerd voor 1 oktober 2009 niet kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling in de zin van artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb.
2.13Gelet op het vorenstaande is het beroep ontvankelijk en is sprake van overschrijding van de beslistermijn. De rechtbank acht geen onderzoek ter zitting noodzakelijk en zal met toepassing van artikel 8:54 van de Awb het beroep is gegrond verklaren.
2.14Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen.
2.15De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,-- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
2.16 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 109,25 (1 punt x factor 0,25 x € 437,--) als kosten van verleende rechtsbijstand. De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn is overschreden.
2.17Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,-- dient te vergoeden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar gegrond;
3.2vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
3.3draagt verweerder op alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eisers van 9 januari 2006 binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
3.4bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,-- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,--;
3.5gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 41,-- aan hen vergoedt;
3.6veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 109,25, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, en op
in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van C.L. Meckel, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.