Home

Rechtbank Haarlem, 17-12-2009, BK8106, AWB 09/1750, 09/1751, 09/1752 en 09/1753

Rechtbank Haarlem, 17-12-2009, BK8106, AWB 09/1750, 09/1751, 09/1752 en 09/1753

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
17 december 2009
Datum publicatie
20 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK8106
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 09/1750, 09/1751, 09/1752 en 09/1753

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Uit alle genoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat eiseres ook na inbreng van het vermogen in een stichting particulier fonds, kon beschikken – en ook heeft beschikt – over het vermogen van deze stichting. Verweerder heeft het vermogen van de stichting dan ook terecht betrokken in de rendementsgrondslag van box 3.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummers: AWB 09/1750, 09/1751, 09/1752 en 09/1753

Uitspraakdatum: 17 december 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

de erven X, eisers

en

de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan X met dagtekening 19 december 2006 voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.523 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 83.292.

1.2. Verweerder heeft aan X met dagtekening 15 november 2007 voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.573 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 77.936.

1.3. Verweerder heeft aan X met dagtekening 19 december 2006 voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 71.214.

1.4. Verweerder heeft aan X met dagtekening 9 november 2007 voor het jaar 2004 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en uit sparen en beleggen van € 34.435.

1.5. Naar aanleiding van de tegen voornoemde (navorderings) aanslagen ingediende bezwaarschriften heeft op 20 november 2008 een hoorgesprek plaatsgevonden.

Bij uitspraken op bezwaar van 19 maart 2009 heeft verweerder de aanslagen gehandhaafd.

1.6. Eisers hebben daartegen bij brieven van 1 april 2009, ontvangen bij de rechtbank op 2 april 2009, beroepen ingesteld. Op 6 mei 2009 heeft de rechtbank de gronden van de beroepen ontvangen.

1.7. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2009.

Namens eisers is verschenen A, bijgestaan door de gemachtigden mr. B en drs. C. Namens verweerder zijn verschenen mrs. D, E en F. Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. X is geboren op 13 december 1921. Zij is twee maal gehuwd geweest. Zij heeft één dochter, AX, geboren op 25 juni 1956. Het vermogen van haar dochter (hierna ook: de dochter) is onder bewind gesteld.

X was van 2 januari 1987 tot 28 augustus 2000 woonachtig in België. Op 20 oktober 2000 is zij ingeschreven in het bevolkingsregister als inwoner van Nederland.

2.2. Bij notariële akte van 10 december 1999 is op verzoek van X door de aan G N.V. gelieerde vennootschap H N.V., de Stichting Particulier Fonds I ( hierna: SPF I) opgericht. Bij overeenkomst van 10 december 1999 zijn de oprichtersbevoegdheden door H. N.V. overgedragen aan X. SPF I is gevestigd op Curaçao als een Stichting Particulier Fonds krachtens artikel 1B van de Landsverordening op Stichtingen 1967, zoals gewijzigd (de “Landsverordening op Stichtingen”) en is voor onbepaalde tijd opgericht.

In de akte van oprichting van SPF I staat onder meer het volgende:

“Artikel 2. DOEL

1. De Stichting stelt zich ten doel het houden en beheren van haar vermogen en het doen van uitkeringen aan de familieleden van diegenen die het vermogen aan haar hebben overgedragen, onverminderd haar recht om zodanige uitkeringen uit haar vermogen, als in het volgende lid bedoeld, te doen aan de Oprichter of anderen, als waartoe het Bestuur naar eigen goeddunken mocht besluiten.

Artikel 4. BESTUUR

1.Het bestuur van de Stichting wordt opgedragen aan een Bestuur bestaande uit tenminste één bestuurder onder toezicht van een Raad van Toezicht, indien door de Oprichter benoemd conform het in artikel 5, lid 1 bepaalde. Zowel natuurlijke als rechtspersonen kunnen optreden als bestuurder.

2. Iedere bestuurder wordt door de Raad van Toezicht aangesteld en kan te allen tijde, al dan niet met reden, door de Raad van Toezicht worden ontslagen. Indien er meer dan één bestuurder wordt benoemd, zal één bestuurder door de Raad van Toezicht tot Voorzitter worden benoemd. (…)

Artikel 5. RAAD VAN TOEZICHT

1. Voor de eerste maal zullen de leden van de Raad van Toezicht worden aangesteld door de Oprichter. Zolang de Oprichter geen lid van de Raad van Toezicht heeft aangesteld, komen alle bevoegdheden van de Raad van Toezicht toe aan de Oprichter. (…)

Artikel 8. BEVOEGDHEDEN VAN DE OPRICHTER

1. De Oprichter kan schriftelijk wensen kenbaar maken aan het Bestuur.

2. De in het eerste lid genoemde schriftelijk kenbaar gemaakte wensen zijn echter op geen enkele manier bindend en uitvoering daarvan kan niet door de Oprichter of enig ander persoon juridisch worden afgedwongen. (…)

Tenslotte verklaarde de comparant, handelend als gemeld, dat voor de eerste maal tot bestuurder van de Stichting wordt benoemd: G N.V., gevestigd te Curaçao.”

2.3. Tussen 1 januari en 15 augustus 2000 vindt inbreng van vermogen in SPF I plaats door X, ter waarde van € 1.363.414, bestaande uit in privé gehouden termijnbeleggingen bij de KBC Bank te Essen (België), via een in België belastingvrije handgift.

2.4. Met dagtekening 22 augustus 2000 wordt aan D N.V. een “Instructie uitoefening oprichtingsrechten SPF I” ( door partijen ook aangeduid als ‘letter of wishes’) gestuurd door X en haar adviseur Mr. B. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

“Op dit moment zijn de oprichtersbevoegdheden van SPF I, volgens de overeenkomst van overdracht bevoegdheden, in handen van mevrouw X. In het geval de bevoegdheden van mevrouw X mochten beëindigen of niet kunnen worden uitgeoefend gaan deze bevoegdheden over op het bestuur van SPF I, G N.V. Namens mevrouw X verzoeken wij u, als bestuur van SPF I, bij de uitoefening van de oprichtingsrechten in het hierboven genoemde geval, rekening te houden met het testament van mevrouw X.

In haar testament benoemt mevrouw X haar dochter, AX, tot enig en algeheel erfgenaam van haar nalatenschap, (…)

Wij verzoeken u vriendelijk, in het geval mevrouw X mocht komen te overlijden, bij de uitoefening van de oprichtersbevoegdheden het testament van mevrouw X te volgen. Het voorgaande brengt met zich mee dat enige tijd na het overlijden van mevrouw X (zijnde minimaal een kalenderjaar later) er vanuit SPF I een uitkering ineens dient plaats te vinden aan de dochter van mevrouw X. Deze uitkering dient plaats te vinden in de vorm van een schenking onder bewind.”

2.5. In een bestuursvergadering van 12 juni 2002 van SPF I wordt besloten een bankrekening bij ING Bank (Luxembourg) S.A. te Luxemburg te openen waarbij G N.V., in haar hoedanigheid van bestuurder van de Stichting Particulier Fonds I, handelings- en tekeningsbevoegd zal zijn.

2.6. Mr. B, heeft aan G N.V. bij brief van 20 februari 2003 onder meer het volgende meegedeeld:

“Namens mevrouw X vragen wij gaarne uw aandacht voor het volgende. Zoals u bekend is zijn de oprichtersbevoegdheden van SPF I in handen van mevrouw X. Namens mevrouw X verzoeken wij u vanuit SPF I een schenking te verrichten van vrijwel het volledige vermogen aan de dochter van mevrouw X, mevrouw AX. (…) Het bedrag van de schenking zal vervolgens grotendeels worden aangewend voor de aankoop van een bouwkavel te Q en de bouw van een woning hierop. De totale kosten hiervan bedragen naar schatting € 1.000.000.

Vooruitlopend op uw reactie hebben wij de heer mr. J van J, K & L Notarissen reeds verzocht een concept op te stellen van de akte van schenking.”

2.7. In een faxbericht van 7 maart 2003 van G N.V. gericht aan mr. B staat onder meer het volgende:

“Gaarne verzoeken wij u - indien dit verzoek u niet eerder heeft bereikt - notariskantoor J, K & L - te instrueren zo spoedig mogelijk een volmacht te doen opmaken op naam van G N.V., aangezien G enig bestuurslid is van de Stichting. Uit uw fax/brief krijgen wij namelijk de indruk dat uitgegaan is van het feit dat de heer M alleen de Stichting kan vertegenwoordigen, hetgeen echter niet het geval is. Na ontvangst van deze volmacht, zal deze door twee handtekeningbevoegde functionarissen van G getekend worden en aan u en/of het notariskantoor worden geretourneerd.

Gaarne ontvangen wij tevens zo spoedig als mogelijk een kopie van de conceptakte van schenking.”

2.8. In een email van 14 maart 2003 laat G N.V. aan mr. B onder meer het volgende weten:

“Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud inzake vrijmaken gelden binnen SPF I (jullie fax van 20 februari j.l.), heb ik van KBC Essen (…) begrepen dat dit zonder problemen op zeer korte termijn kan (…).

Zodra nodig kan e.e.a. dus op vrij korte termijn na de formalisering van de schenking onder bewind kunnen worden gerealiseerd.”

2.9. In een brief d.d. 28 maart 2003 van notariskantoor N gericht aan X is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:

“Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van de bouwkavel ten behoeve van uw toekomstige woning te Q. Vandaag ontving ik de koop-aannemingsovereenkomst betreffende de door u gekochte grond en de daarop te bouwen woning.”

2.10. In een faxbericht van 26 maart 2004 van G N.V. gericht aan mr. B, is onder meer het volgende opgenomen:

“Wij zullen KBC informeren omtrent de op handen zijnde schenking. (…) Worden de middelen bij KBC in het kader van de inbreng van het vermogen in stichting AX naar een andere bank overgemaakt of houdt laatstgenoemde stichting ook een rekening aan bij KBC? Is het voorts de bedoeling dat de bankrekeningen van SPF I na overboeking van alle middelen worden afgewikkeld? Graag hadden we nog een antwoord op onze vragen voordat KBC Bank wordt geïnformeerd over de overboeking van alle middelen.”

2.11. SPF I bericht KBC Bank bij faxbericht van 31 maart 2004 het volgende:

“Wij delen u mede dat het voornemen bestaat op korte termijn het vermogen in SPF I te schenken c.q. over te dragen. In het kader daarvan zal het gehele vermogen van SPF I bij uw Bank worden overgemaakt naar een andere bank.”

2.12. Mr. B heeft aan de Officier van Justitie Utrecht bij brief van 31 maart 2004 onder meer het volgende meegedeeld:

“In de loop van het jaar 2002 zagen wij vervolgens bij het controleren van de bankafschriften van mevrouw X dat het aantal uitgaven via kasopnames drastisch omhoog was gegaan. Zo bedroeg bijvoorbeeld binnen de periode 24 april 2002 en 30 mei 2002 de totale kasopname € 24.000. (…) Hiervoor had mevrouw X nooit een afdoende verklaring. Zij verwees hiervoor steeds naar de heer O. (…) Uit het door ons opgestelde vermogensoverzicht voor het jaar 2002 blijkt dat per saldo een bedrag van € 147.000 aan vermogen is geconsumeerd. (…)

Begin 2003 kwam mevrouw X met het voorstel grond te kopen voor haar dochter, mevrouw AX, om hierop een woning te bouwen. (…) Hij [O] wierp zich op als bouwkundig adviseur van mevrouw X en probeert alle zaken te regelen. (…)

In dezelfde [november 2003] periode gaf de heer O aan dat mevrouw X een nieuwe auto heeft gekocht. (…) Het betrof de aankoop van een Alfa Romeo 156 Sportwagon 3.2 V6 automaat ten bedrage van € 69.616. (…) Uit het door ons opgestelde vermogensoverzicht voor het jaar 2003 blijkt dat gedurende het jaar 2003 (exclusief de aankoop van de auto) voor € 143.000 is geconsumeerd. (…)

Gezien het toenemend aantal creditcardbetalingen hebben wij op 13 januari 2004 een brief gestuurd naar Visa-card met het verzoek een rekeningoverzicht op te stellen en de creditcard te blokkeren.”

2.13. Op 15 juli 2004 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij aanwezig waren mr. B, mevrouw AX, mevrouw R (XX) en mevrouw S (Stichting YY). In het van deze bespreking opgemaakte verslag van 19 juli 2004 staat onder meer het volgende:

“Zoals wij ook hebben aangegeven tijdens onze bespreking staat er op dit moment een apart vermogen gereserveerd voor het levensonderhoud en de verbetering van de huidige leefomstandigheden van mevrouw AX. Dit vermogen zal op korte termijn worden ondergebracht in de Stichting AX.”

2.14. Bij notariële akte van schenking van 22 november 2004 schenkt SPF I termijnbeleggingen aangehouden bij de KBC Bank met een nominale waarde van € 1.363.245,98 aan de dochter.

2.15. Mr. B meldt in een faxbericht van 22 december 2004 gericht aan Q B.V. onder meer het volgende:

“Mevrouw X (83 jaar) heeft reeds enige tijd in het kader van successieplanning een deel van haar vermogen ondergebracht in een aparte stichting. Ten behoeve van de bovengenoemde successieplanning is vervolgens onlangs een deel van het reeds eerder afgescheiden vermogen ondergebracht in een nieuwe stichting, de Stichting AX. Deze laatste stichting is speciaal opgericht om de aankoop van de grond en de bouw van een woning hierop ten behoeve van de dochter van mevrouw X, mevrouw AX, te bewerkstelligen. De wijziging van de tenaamstelling van de koper heeft dus niets te maken met het niet willen kopen door mevrouw X maar heeft alles te maken met successieplanning. De reden dat ondergetekende voorzitter is van de Stichting AX dient in hetzelfde licht te worden bezien.”

2.16. In de notulen van de Vergadering van het Bestuur van SPF I gehouden op 11 april 2005 staat – voor zover hier van belang – het volgende.

“De voorzitter deelt mede dat de Oprichter aan het bestuur van de stichting te kennen heeft gegeven dat zij niet langer gebruik wenst te maken van de stichting, aangezien de door de stichting beoogde doelstellingen zijn bereikt en het gehele beheerde vermogen door de stichting is uitgekeerd. De Oprichter stelt voor de stichting te ontbinden. Het bestuur heeft daarvoor ingevolge artikel 7 lid 3 van de statuten de goedkeuring nodig van de Raad van Toezicht. Aangezien deze nimmer is ingesteld komen de bevoegdheden van de Raad van Toezicht ingevolge artikel 5 van de statuten toe aan de oprichter mevrouw X.

Voorgesteld wordt om conform de wens van de Oprichter de stichting per heden te ontbinden. Dit voorstel wordt vervolgens met unanieme stemmen aangenomen.

2.17. G N.V. bericht bij brief van 9 februari 2006 aan de Kamer van Koophandel te Curaçao het volgende:

“In bijlage treft u in tweevoud aan formulier D betreffende de beëindiging van de functie van G N.V. als vereffenaar van de stichting onder gelijktijdige infunctietreding als bewaarder van de boeken en bescheiden van de stichting.”

2.18. In maart 2006 wordt het vermogen van X onder bewind gesteld.

2.19. X heeft aangifte IB/PVV 2001 gedaan naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 27.846.

X heeft aangifte IB/PVV 2002 gedaan naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.690.

X heeft aangifte IB/PVV 2003 gedaan naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.165.

X heeft een aangifte IB/PVV 2004 ingediend in de bezwaarfase naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.096.

In haar aangiften heeft zij het vermogen van SPF I niet betrokken.

2.20. Op 4 april 2006 is verweerder geïnformeerd over het bestaan van een aantal SPF’s, waaronder SPF I. Dit heeft geresulteerd in de onderhavige (navorderings)aanslagen waarbij het inkomen uit sparen en beleggen is gecorrigeerd. Verweerder heeft deze wegens het niet beschikken over de jaarrekeningen 2001 tot en met 2004 van de SPF I opgelegd op basis van de gegevens in de jaarrekening over 2000.

2.21. Blijkens de verklaring van erfrecht is X op 29 september 2007 overleden.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het vermogen van SPF I over de jaren 2001 tot en met 2004 terecht aan X heeft toegerekend en heeft betrokken in de rendementsgrondslag van box 3. Meer in het bijzonder is in geschil of X over het vermogen ingebracht in SPF I kon beschikken, dan wel of zij een aanspraak met een vermogenswaarde in SPF I had. Tussen partijen is niet in geschil de berekening door verweerder van de hoogte van het vermogen van SPF I in de betrokken jaren.

3.2. Eisers concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eisers stellen dat het vermogen dat X inbracht in SPF I, haar vermogen definitief heeft verlaten op het moment van inbreng. Dat brengt mee dat het vermogen van SFP I voor X niet tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend mag worden. Zij onderbouwen deze stelling als volgt.

SPF I werd in eerste instantie opgericht omdat X wilde voorkomen dat derden, bijvoorbeeld haar ex-echtgenoot, de beschikking zouden krijgen over haar vermogen. Zij wilde haar vermogen veilig stellen ten behoeve van haar dochter. De fiscale gevolgen waren van minder belang.

G N.V. is bij de oprichting van SPF I tot bestuurder benoemd.

X is zelf nooit bestuurder van SPF I geweest en had geen enkele beschikkingsmacht over het vermogen. Het bestuur kon zonder goedkeuring of toestemming van X opereren. X heeft nooit enige uitkering van SPF I ontvangen.

X heeft gebruik gemaakt van de in artikel 8 van de akte van oprichting van SPF I opgenomen mogelijkheid, een letter of wishes op te stellen. Het bestuur van SPF I is daarvan afgeweken, hetgeen illustreert dat X het niet voor het zeggen had. Alle besluiten werden genomen op Curaçao waar SPF I gevestigd was. Als het vermogen van SPF I al in de belastingheffing zou moeten worden betrokken was het niet bij X maar bij haar dochter, want zij had een verwachtingswaarde, aldus nog steeds eisers.

4.2. Verweerder, op wie de bewijslast rust dat X een fiscaal relevante betrokkenheid bij het vermogen van SPF I had, heeft het standpunt ingenomen dat X wel degelijk zeggenschap over het vermogen van SPF I had. SPF I moet als fiscaal transparant beschouwd worden en dat brengt mee dat het vermogen van SPF I voor X in box 3 in de belastingheffing wordt betrokken.

Ter onderbouwing voert verweerder het volgende aan.

Allereerst is van belang dat een Stichting Particulier Fonds – in tegenstelling tot een stichting naar Nederlands recht – geen enkel civielrechtelijk uitkeringsverbod kent.

Omdat geen Raad van Toezicht werd benoemd zijn de bevoegdheden van die Raad bij de oprichter, H. N.V., gebleven. Laatstgenoemde vennootschap heeft die oprichtersbevoegdheden direct na de oprichting aan X overgedragen. Op grond van die bevoegdheden mocht X het bestuur benoemen en ontslaan. Op die manier was X er van verzekerd dat het bestuur conform haar wensen zou handelen.

Bovendien heeft X gebruik gemaakt van het in de akte van oprichting aan de oprichter toegekende recht wensen kenbaar maken aan het bestuur.

G N.V. heeft zich als bestuurder lijdelijk opgesteld. De enige stukken die verweerder van eisers heeft ontvangen met betrekking tot het bestuur van SPF I, onderstrepen dat het bestuur slechts de formeel noodzakelijke handelingen verrichtte. Het bestuur handelde kennelijk geheel overeenkomstig de wensen van X. Dat blijkt ook uit de hiervoor onder 2.6, 2.7, 2.8 en 2.10 genoemde correspondentie.

Formeel had het bestuur weliswaar vrijheid van handelen maar het gaat in het privaatrecht steeds om de intentie en bedoeling van partijen. En die bedoeling was dat het bestuur conform de instructies van X zou handelen. Tenslotte kon SPF I – bij gebreke van een Raad van Toezicht – ontbonden worden op verzoek van X en dat is feitelijk ook gebeurd. Verweerder komt tot de conclusie dat X over het vermogen van SPF I beschikte als ware het haar eigen vermogen.

4.3. Met verweerder is de rechtbank van mening dat uit de feiten en omstandigheden in deze zaak blijkt dat X kon blijven beschikken over het vermogen van SPF I. Eisers voeren aan dat uit het feit dat het bestuur niettegenstaande de inhoud van de letter of wishes, tot schenking van het vermogen overging op 22 november 2004, dat wil zeggen nog bij leven van X, kan worden afgeleid dat het bestuur autonoom handelde. De rechtbank acht dit echter veeleer wijzen op de beschikkingsmacht van X. Op het moment dat X met nieuwe, anders dan in de letter of wishes luidende, instructies kwam, namelijk om het grootste deel van het vermogen over te boeken, heeft het bestuur deze instructies zonder enig commentaar gevolgd. Gesteld noch gebleken is dat het bestuur enig onderzoek heeft verricht. In het hiervoor onder 2.6 genoemde faxbericht verzoekt de adviseur van X G N.V. tot de schenking over te gaan en geeft in het zelfde bericht aan dat hij het notariskantoor al verzocht heeft een concept-akte van schenking op te stellen. Kennelijk werd zonder meer uitgegaan van de medewerking van het bestuur, ook al druiste de nieuwe instructie in tegen de letter of wishes. Ter zitting is door eisers nog verklaard dat X één van de bestuurders namens G N.V. M, al sinds 1991 kende. Kennelijk stelde X vertrouwen in hem. Het moge zo zijn dat het bestuur formeel autonoom mocht handelen, uit de feiten blijkt dat het bestuur steeds onmiddellijk de wensen van X uitvoerde. Met zoveel woorden wordt ook namens X aan Q Lyceumkwartier B.V. geschreven dat haar vermogen in het kader van successieplanning in een stichting is ondergebracht (zie hiervoor onder 2.15).

Zo had X bijvoorbeeld ook aan het bestuur opdracht kunnen geven het vermogen aan haar zelf uit te keren, nu geen uitkeringsbeperking, ook niet aan de oprichter, bestond.

4.4. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat X ook na inbreng van het vermogen in SPF I tot aan het moment van de schenking aan haar dochter, kon beschikken – en ook heeft beschikt – over het vermogen van SPF I. Verweerder heeft het vermogen van SPF I dan ook terecht betrokken in de rendementsgrondslag van box 3. Nu de rechtbank het primaire standpunt van verweerder volgt komt de rechtbank niet meer toe aan behandeling van het subsidiaire standpunt van verweerder. Nu het subsidiaire standpunt van eisers zich uitsluitend richt tegen het subsidiaire standpunt van verweerder, behoeft dat evenmin bespreking.

4.5. Tussen partijen is de berekening van de hoogte van de (navorderings-) aanslagen niet in geschil. De rechtbank heeft geen reden partijen hier niet in te volgen.

De beroepen van eisers zullen ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 17 december 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Röell-Mulder, voorzitter, mr. M. Koole en mr. T.A. de Hek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.