Home

Rechtbank Haarlem, 13-07-2009, BO5089, 08/6203

Rechtbank Haarlem, 13-07-2009, BO5089, 08/6203

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
13 juli 2009
Datum publicatie
13 december 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2009:BO5089
Formele relaties
Zaaknummer
08/6203

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid. Naheffingsaanslag omzetbelasting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/6203

Uitspraakdatum: 13 juli 2009

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X B.V., gevestigd te Z, eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft bij beschikking van 24 april 2008 aan eiseres over het tijdvak 1 oktober 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd, alsmede een mededeling eerste verzuim gedaan.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 augustus 2008 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de mededeling eerste verzuim gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 22 september 2008, ontvangen bij de rechtbank op 25 september 2009, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend, dat hij later heeft aangevuld.

1.5. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2009.

Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, H.M. van Vliet. Namens verweerder is verschenen A. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een brief van verweerder aan de gemachtigde van 20 maart 2008. In de brief staat, voor zover van belang, het volgende:

“Op 1 februari 2008 heeft u een verzamelbetaling gedaan voor de loonbelasting december 2007 en de omzetbelasting vierde kwartaal 2007 voor uw cliënt X B.V. ten bedrage van € 7.914. Van deze betaling was volgens de aangiften € 975 bestemd voor de loonbelasting, en € 6.939 voor de omzetbelasting.

Naheffingsaanslag omzetbelasting

Omdat het bedrag dat bestemd is ter voldoening van de aangifte omzetbelasting in het systeem niet automatisch toegerekend kan worden is het administratief gezien noodzakelijk voor de omzetbelasting een naheffingsaanslag op te leggen. Deze naheffingsaanslag kunt u binnenkort verwachten. Omdat het bedrag aan omzetbelasting reeds is voldaan heeft deze naheffingsaanslag verder geen consequenties; het is uitsluitend een administratieve handeling ten behoeve van de invordering.

Verzuim

De betaling van de omzetbelasting vierde kwartaal 2007 is bij de Belastingdienst binnengekomen op 1 februari 2008. Dit is te laat. Hier is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Op grond van paragraaf 23 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst is sprake van een eerste verzuim. Hiervoor wordt geen boete opgelegd. Dit verzuim telt wel mee in de verzuimenreeks.”

2.2. In het nadere verweerschrift heeft verweerder medegedeeld dat inmiddels is komen vast te staan dat de omzetbelasting vierde kwartaal 2007 op 30 januari 2008 bij de Postbank is gestort. Gelet daarop is de mededeling eerste verzuim ingetrokken.

3. Geschil

3.1. In geschil is de vraag of verweerder eiseres terecht in haar bezwaar heeft ontvangen en zo ja, of verweerder terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde aangegeven dat de inmiddels vervallen mededeling eerste verzuim geen voorwerp van geschil meer vormt.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Verweerder heeft zich, naar de rechtbank begrijpt, ter zitting op het standpunt gesteld dat geen sprake zou zijn van een echte naheffingsaanslag. Nu het onder de benaming ‘naheffingsaanslag’ aan eiseres uitgereikte biljet gericht was op een rechtsgevolg, namelijk de betaling van de door eiseres voor het vierde kwartaal van 2007 verschuldigde omzetbelasting en zulks uit de brief van verweerder van 20 maart 2008 duidelijk blijkt, is sprake van een naheffingsaanslag waartegen bezwaar en beroep openstaan. De andersluidende stelling van verweerder wordt verworpen.

4.1.2. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting gesteld dat eiseres een belang had bij het ingediende bezwaar, omdat het betaalde bedrag teruggestort of verrekend had kunnen worden en, naar de rechtbank begrijpt, eiseres op deze wijze in een gunstigere positie was gekomen. De rechtbank volgt de gemachtigde in deze stelling, zodat de stelling van verweerder dat eiseres niet-ontvankelijk verklaard had dienen te worden bij gebrek aan belang, dient te worden verworpen.

4.1.3. Uit 4.1.1. en 4.1.2. volgt dat verweerder eiseres terecht ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar.

4.2. Bij brief van 20 maart 2008 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat in verband met administratieve moeilijkheden een naheffingsaanslag zal worden opgelegd. Tevens is medegedeeld dat, omdat het bedrag aan omzetbelasting reeds is voldaan, deze naheffingsaanslag geen verdere consequenties heeft. Hoewel artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bepaalt dat belasting slechts kan worden nageheven indien zij op aangifte behoorde te worden voldaan of afgedragen en zij geheel of gedeeltelijk niet is betaald, is de rechtbank, hoewel eiseres de verschuldigde omzetbelasting wel – tijdig – heeft gestort, gelet op het onderstaande van oordeel dat het beroep ongegrond is.

4.3. Verweerder heeft aangevoerd dat hij geen andere keuze had dan het blokkeren van de automatische terugstorting van door eiseres betaalde, doch niet aan openstaande belastingaanslagen toerekenbare bedragen en het opleggen van de bestreden naheffingsaanslag, gelet op de problemen die hij meermaals heeft ondervonden met betalingen die de gemachtigde voor zijn cliënten verzorgt. Verweerder heeft gesteld dat hij de gemachtigde herhaaldelijk op de problemen heeft gewezen en dat de gemachtigde persisteert in zijn handelwijze. Het blokkeren van de terugstorting en het opleggen van de naheffingsaanslag waren nodig om te voorkomen dat het surplus van de betaling dat niet aan de aangifte loonbelasting kon worden toegerekend, automatisch zou worden teruggestort op de rekening van eiseres. Gelet op eerdere uitspraken van deze rechtbank (AWB 06/3983 en AWB 07/3412) en van het gerechtshof te Amsterdam (07/00397, 07/00398 en 07/00302) gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stellingen van verweerder op dit punt.

4.4. In zekere zin kan de bestreden naheffingsaanslag op één lijn worden gesteld met de naheffingsaanslagen die in de hiervoor bedoelde zaken werden bestreden. Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat eiseres de omzetbelasting voor het vierde kwartaal van 2007 niet op een voor verweerder op automatische wijze verwerkbare wijze heeft betaald. Zonder de maatregelen die verweerder heeft getroffen om de terugstorting te voorkomen, was de belasting teruggestort en dientengevolge niet betaald. De bestreden naheffingsaanslag is, gelijk de overige naheffingsaanslagen, derhalve opgelegd omdat de omzetbelasting niet is betaald zoals bedoeld in artikel 20 van de AWR. Immers, zonder de blokkering en de naheffingsaanslag zou eiseres in de positie zijn geraakt waarin zij zich bevond vóór de betaling. Verweerder had derhalve de bevoegdheid de omzetbelasting na te heffen als ware zij niet eerder betaald (uitspraak van de Hoge Raad van 16 januari 2009, nr. 42.746). Dat verweerder de voornoemde maatregelen heeft getroffen terwijl het verschuldigde bedrag op de rekening van de Belastingdienst stond, doet hier niet aan af. Uit hetgeen verweerder voor het gerechtshof te Amsterdam heeft verklaard leidt de rechtbank af dat verweerder zich in het algemeen op het standpunt stelt dat niet-toerekenbare bedragen hem niet toebehoren en dienen te worden teruggestort. In die zin behoorde het deel van het gestorte bedrag dat niet aan de aangifte loonbelasting kon worden toegerekend, verweerder strikt genomen niet toe. Verweerder heeft dit bedrag wel terecht verrekend met de bestreden naheffingsaanslag.

4.5.1. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting, onder verwijzing naar het proces-verbaal van de zitting bij het gerechtshof te Amsterdam in een aantal van de hiervoor genoemde zaken, weersproken dat verweerder de door eiseres gedane storting niet zou kunnen verwerken. Hij heeft aangevoerd dat indien de stelling van verweerder juist is, verweerder kennelijk beschikt over een gebrekkig computersysteem en dat dit falen niet aan eiseres tegengeworpen kan worden. De rechtbank verwerpt de stellingen van eiseres en wel om de volgende redenen.

4.5.2. Ten eerste kan uit het door de gemachtigde aangehaalde citaat niet worden afgeleid dat de stelling van verweerder over de feitelijke onmogelijkheid de storting van eiseres te verwerken, onjuist is. Nu de rechtbank over geen enkele aanwijzing beschikt dat de verklaring van verweerder op dit punt niet juist is, neemt zij aan dat verweerder de storting inderdaad niet op de normale – dus geautomatiseerde wijze – kon verwerken. Deze conclusie wordt bovendien ondersteund door het bestaan van de onderhavige procedure, die anders niet zou zijn ontstaan.

4.5.3. Ten tweede heeft verweerder bij de formulering van de voorschriften omtrent de betaling van belasting die op aangifte voldaan of afgedragen moet worden – de rechtbank begrijpt dat het probleem zich alleen hier voordoet – de algemene beginselen van behoorlijk bestuur noch de redelijkheid en billijkheid geschonden. Van eiseres mocht, anders dan de gemachtigde kennelijk stelt, worden verlangd dat zij de loonbelasting en de omzetbelasting apart zou betalen onder vermelding van een uniek betalingskenmerk bij elk van de twee betalingen. Het gebruik van deze methode zou juist tegemoetkomen aan een van de bezwaren die de gemachtigde heeft opgeworpen ten aanzien van de voorschriften, namelijk de herkenning van de betaling in de administratie. De door de gemachtigde voorgestane methode creëert juist het probleem dat de gemachtigde beweert te willen voorkomen. Het andere opgeworpen bezwaar, namelijk de dubbele kosten voor een spoedoverboeking, maakt het voorgaande niet anders. Eiseres heeft een duidelijke keuze tussen ruim op tijd betalen zonder deze kosten aan de ene kant, en op het nippertje betalen met deze kosten aan de andere. Bij het maken van haar keuze dient zij er rekening mee te houden dat de kosten voor een spoedoverboeking per aangifte worden berekend.

4.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 13 juli 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. van Dongen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.