Rechtbank Haarlem, 08-04-2010, BM1234, 09/3509
Rechtbank Haarlem, 08-04-2010, BM1234, 09/3509
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 8 april 2010
- Datum publicatie
- 15 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234
- Zaaknummer
- 09/3509
Inhoudsindicatie
Invorderingsrecht. De rechtbank betwijfeld dat de schriftelijke aanmaning op het adres van eiseres is aangeboden of ontvangen dan wel haar anderszins heeft bereikt. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit het gevolg is van aan eiseres toe te rekenen omstandigheden. Er had dan ook geen dwangbevel mogen worden uitgevaardigd.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 09/3509
Uitspraakdatum: 8 april 2010
Uitspraak in het geding tussen
X, wonende te Z, eiseres,
gemachtigde: A
en
de ontvanger van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft op 15 april 2009 tegen eiseres een dwangbevel met bevel tot betaling uitgevaardigd inzake de betaling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007 (hierna IB/PVV 2007), aanslagnummer 0000.00.000.H70. Daarbij is aan eiseres een bedrag van € 4.248 aan kosten in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juli 2009 het bedrag van de in rekening gebrachte kosten gehandhaafd.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen B. De gemachtigde van eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de gemachtigde van verweerder.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Met dagtekening 11 december 2008 is aan eiseres een aanslag IB/PVV 2007 opgelegd. Eiseres heeft deze aanslag ontvangen, maar niet binnen de gestelde termijn betaald.
2.2. Op 15 april 2009 is wegens het uitblijven van betaling het hiervoor onder 1.1 genoemde dwangbevel met bevel tot betaling door de terpostbezorging van een afschrift daarvan aan eiseres betekend.
3. Geschil
3.1. In geschil is of verweerder terecht kosten voor het betekenen van het dwangbevel met bevel tot betaling in rekening heeft gebracht aan eiseres.
3.2. Eiseres is van mening dat die kosten niet aan haar in rekening hadden mogen worden gebracht, omdat de aanmaning tot betaling haar nooit heeft bereikt.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van het dwangbevel met bevel tot betaling en de daarbij aan eiseres in rekening gebrachte kosten.
3.3. Verweerder is een tegenovergestelde mening toegedaan, omdat hij het niet aannemelijk acht dat de aanmaning eiseres niet heeft bereikt, en, voorzover die aanmaning haar niet heeft bereikt, dit het gevolg is van aan eiseres toe te rekenen omstandigheden.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Artikel 11, eerste volzin, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) luidt als volgt:
“Indien de belastingplichtige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaald, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning te betalen, onder kennisgeving dat de belastingschuldige anders door de middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen.”
4.1.2. Artikel 12, eerste volzin, IW 1990 houdt in:
“Indien de belastingplichtige na aanmaning in gebreke blijft, kan invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.”
4.2. Tussen partijen is niet meer in geschil dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2009, nr. 08/01578, LJN BG4156, verweerder in een procedure als de onderhavige niet aan eiseres kan tegenwerpen dat zij zich op grond van artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet niet kan beroepen op de stelling dat zij de aanmaning niet heeft ontvangen.
4.3.1. In dat arrest van 10 juli 2009 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat van een schriftelijke aanmaning als bedoeld in artikel 11 IW 1990 geen sprake is indien het desbetreffende geschrift niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en hem ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden. In dat verband heeft de Hoge Raad verwezen naar zijn arrest van 15 december 2006, nr. 41882, LJN AZ4416 waarin de volgende uitgangspunten ten aanzien van de bewijslastverdeling ter zake de ontvangst van de aanmaning zijn geformuleerd:
“3.2.2. In beginsel is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding rederlijkerwijs moet worden betwijfeld (vgl. HR 25 oktober 2002, nr 36 898, BNB 2003/14, onderdeel 3.2.4). Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige dat de aanmaning op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Slaagt de belastingplichtige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de aanmaning slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de inspecteur daarvan nader bewijs levert.
3.2.3. Indien niet aannemelijk is dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en evenmin dat de aanmaning hem anderszins heeft bereikt, dan ligt het op de weg van de inspecteur - in voorkomend geval – aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden.”
4.3.2. De rechtbank zal die uitgangspunten ook in deze zaak toepassen. Dat het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006 waarin die uitgangspunten zijn geformuleerd geen betrekking heeft op een aanmaning als bedoeld in artikel 11 IW 1990 doet aan de toepasselijkheid van dit arrest niet af, temeer nu de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juli 2009, dat wel betrekking heeft op de aanmaning als bedoeld in artikel 11 IW 1990, uitdrukkelijk naar deze uitgangspunten verwijst.
4.4. Tussen partijen is niet langer in geschil dat verweerder de aanmaning heeft verzonden naar het adres van eiseres.
4.5. Eiseres betwist evenwel dat zij de aanmaning heeft ontvangen. Zij heeft aangevoerd dat zij regelmatig post voor buurtbewoners ontving, met name voor bewoners welke in dezelfde straat op nummer 1a wonen, terwijl eiseres op nummer 1 woont. Die post deed ze dan alsnog bij de geadresseerde in de bus. Ze is er altijd vanuit gegaan dat anderen dat ook deden als haar post foutief bezorgd was. Tot het moment dat zij het dwangbevel ontving had ze geen aanleiding om te veronderstellen dat ze post die voor haar bestemd was niet had ontvangen. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig en is daarom van oordeel dat redelijkerwijs moet worden betwijfeld dat de aan eiseres verzonden aanmaning door eiseres is ontvangen of haar is aangeboden dan wel dat de aanmaning haar anderszins heeft bereikt.
4.6. Met zijn enkele stelling dat eiseres ondanks het feit dat zij op de hoogte was van de foutieve postbezorging geen contact heeft opgenomen met TNT Post, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat een en ander het gevolg is van aan eiseres toe te rekenen omstandigheden. Tot het moment van betekening van het dwangbevel had eiseres immers geen reden om contact met TNT Post op te nemen, omdat ze geen indicatie had dat voor haar bestemde post haar – al dan niet via een omweg – niet bereikte.
4.7. Nu redelijkerwijs moet worden betwijfeld dat de schriftelijke aanmaning op het adres van eiseres is aangeboden of ontvangen dan wel haar anderszins heeft bereikt, terwijl niet aannemelijk is dat dit het gevolg is van aan eiseres toe te rekenen omstandigheden, is geen sprake van een schriftelijke aanmaning in de zin van artikel 11 IW 1990 zodat op grond van artikel 12, eerste volzin, IW 1990 geen dwangbevel had mogen worden uitgevaardigd. Ook de kosten voor betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling zijn dus ten onrechte aan eiseres in rekening gebracht.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt het dwangbevel met bevel tot betaling en de daarbij aan eiseres in rekening gebrachte kosten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 8 april 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. M. Koole en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.