Home

Rechtbank Haarlem, 22-03-2010, BM2667, 05/1716

Rechtbank Haarlem, 22-03-2010, BM2667, 05/1716

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
22 maart 2010
Datum publicatie
28 april 2010
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2010:BM2667
Formele relaties
Zaaknummer
05/1716

Inhoudsindicatie

Aftrekbaarheid van rentekosten en valutaresultaat t.z.v. een lening in verband met deelnemingen gevestigd buiten de EU ex artikel 13 Wet Vpb (jaar 2000). Strijdigheid met art. 56 EG-Verdrag. Er is sprake van uitsluitend meerderheidsdeelnemingen. Er dient uitsluitend getoetst te worden aan de vrijdheid van vestiging en niet (tevens) aan de vrijheid van kapitaalverkeer. Beroep is ongegrond

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1716

Uitspraakdatum: 22 maart 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X BV, voorheen YX BV, gevestigd te Amsterdam, eiseres,

gemachtigden: A, B, en C, verbonden aan D.

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2000 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbare winst van nihil. Tegelijk met het opleggen van de aanslag heeft verweerder het verlies bij beschikking vastgesteld op ƒ 1.591.102 (€ 722.011).

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de verliesvaststellings-beschikking gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Verweerder heeft een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan eiseres.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2009.

Namens eiseres is verschenen A. Namens verweerder is verschenen E en F. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen, waarvan afschriften zijn verstrekt aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiseres is zowel statutair als feitelijk gevestigd in Q. Zij houdt alle aandelen in de eveneens in Nederland gevestigde Z BV (hierna: Z BV). Z BV houdt de volgende meerderheidsdeelnemingen (hierna: de deelnemingen):

Naam Land van Belang

vestiging percentage

1. Z1 Ltd. Hong Kong 100

2. Z2 Ltd. Singapore 100

3. Z3 Ltd. Hong Kong 100

4. Z4 China 100

5. Z5 Indonesië 60

6. Z6 Ltd. India 75

7. Z7 Ltd. Hong Kong 100

8. Z8 Ltd. Hong Kong 100

9. Z9 Ltd. Hong Kong 100

10. Z10 Maleisië 100

11. Z11 Inc. Filippijnen 100

12. Z12 Ltd. Guernsey 100

13. Z13 Ltd. Hong Kong 100

14. Z14 Ltd. Thailand 100

15. Z15 Ltd. Zuid-Afrika 100

2.2. Eiseres heeft in het onderhavige jaar (2000) kosten gemaakt ter zake van een door haar grootmoedervennootschap - de in Frankrijk gevestigde vennootschap W SA - verstrekte lening in US Dollars. Al deze kosten houden indirect verband met de in 2.1 vermelde deelnemingen van Z BV en zijn middellijk dienstbaar aan het direct of indirect behalen van buiten de Europese Unie (EU) belastbare winst door deze deelnemingen. Deze kosten bedroegen in het onderhavige jaar in totaal ƒ 12.262.556 (€ 5.565.555), te weten:

rentekosten ƒ 3.899.677 (€ 1.769.596)

valutaresultaat ƒ 8.362.879 (€ 3.795.959).

2.3. De aanslag vennootschapsbelasting 2000 is conform de ingediende aangifte vastgesteld. Eiseres maakt bezwaar tegen de verliesvaststellingsbeschikking omdat zij alsnog de in 2.2 vermelde kosten ten laste van haar winst wil brengen. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar afgewezen en dientengevolge de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of het van aftrek uitsluiten van de in 2.2 vermelde kosten strijdig is met het gemeenschapsrecht. Niet in geschil is dat deze kosten deelnemingskosten zijn in de zin van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb 1969 en dat op grond van die bepaling aftrek van deze kosten is uitgesloten.

Ter zitting heeft eiseres haar stelling dat zij recht heeft op een volledige vergoeding van de kosten van de bezwaar- en de beroepsfase ingetrokken.

3.2. Eiseres betoogt dat de kosten in aftrek dienen te worden toegelaten. Zij voert daartoe aan dat de kostenaftrekuitsluiting van artikel 13, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969) strijdig is met de bepalingen van communautair recht, in het bijzonder met de in artikel 56 van het EG-Verdrag neergelegde vrijheid van kapitaalverkeer.

3.3. Verweerder betoogt dat de kostenaftrekuitsluiting van artikel 13, eerste lid, Wet Vpb 1969, voor zover deze betrekking heeft op kosten die niet middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst, niet in strijd is met het gemeenschapsrecht. Hij voert daartoe aan dat artikel 56 EG-Verdrag niet van toepassing is op meerderheidsdeelnemingen, waarbij sprake is van een beslissende invloed op de besluiten van de deelnemingen. Voorts voert verweerder aan dat, mocht de rechtbank wel toekomen aan toetsing van de vrijheid van kapitaalverkeer, voor de rentekosten geldt dat de toepassing van artikel 56 EG-Verdrag wordt verhinderd door de standstillbepaling van artikel 57, eerste lid, EG-Verdrag. Voor de valutaverliezen geldt dit blijkens het arrest van de Hoge Raad van 26 september 2008, nr. 43 338, BNB 2009/23 niet, aldus verweerder.

3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag naar een belastbare winst van nihil en tot vaststelling van het verlies op een bedrag van ƒ 13.853.658 (€ 6.286.515).

3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 13, eerste lid, Wet Vpb 1969 luidde, voor zover hier van belang, in het onderhavige jaar als volgt: “Bij het bepalen van de winst blijven buiten aanmerking voordelen uit hoofde van een deelneming, alsmede kosten - daaronder begrepen voordelen als gevolg van wijzigingen in valutaverhoudingen - welke verband houden met een deelneming, tenzij blijkt dat deze kosten middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst (deelnemingsvrijstelling).”

4.2. Niet in geschil is dat het belang van eiseres in elk van de deelnemingen moet worden aangemerkt als een deelneming in de zin van artikel 13 Wet Vpb 1969. Evenmin is in geschil dat de in geding zijnde kosten verband houden met deze deelnemingen. De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige wettelijke regeling generiek van aard is. De deelnemings-vrijstelling ziet in beginsel op aandeelhoudersbelangen vanaf 5%, zodat de regeling zowel ziet op situaties waarin wel sprake is van beslissende invloed in de vennootschap waarin de aandelen worden gehouden als op situaties waarin dat niet het geval is. De deelnemings-vrijstelling strekt zich mede uit tot kosten, valutaresultaten daaronder begrepen, welke verband houden met de financiering van deelnemingen (deelnemingskosten). De deelnemingsvrijstelling knoopt niet specifiek aan bij een bepaalde transactie, maar beoogt de voordelen uit de deelneming vrij te stellen ter voorkoming van dubbele belasting. De rechtbank is van oordeel dat de in de deelnemingsvrijstelling begrepen aftrekbeperking voor deelnemingskosten evenmin kan worden aangemerkt als een belemmering die vanuit haar doelstelling specifiek ziet op kapitaaltransacties. Het beroep van eiseres op het arrest HvJ EG 17 september 2009, zaak C-182/08, NTFR 2009/2107 (Glaxo Wellcome), faalt derhalve.

4.3. Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 26 september 2008, nr. 43.338 en 43 339, BNB 2009/23 respectievelijk 2009/24, alsmede de beschikking van het HvJ EG 4 juni 2009, zaak C-439/07, NTFR 2009/1436 (KBC), dient vervolgens op basis van de vaststaande feiten van het onderhavige geval te worden beoordeeld of eiseres een zodanige beslissende invloed op de besluiten van haar deelnemingen kan uitoefenen dat deze de activiteiten van de deelnemingen kan bepalen. Indien zulks het geval is, wordt niet toegekomen aan toetsing aan de vrijheid van kapitaalverkeer als bedoeld in art. 56 EG en verder.

4.4. In het onderhavige geval staat vast dat uitsluitend sprake is van meerderheidsdeelnemingen. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiseres minder zeggenschap in de deelnemingen heeft dan de omvang van haar belangen doet vermoeden. In dergelijke omstandigheden dient ingevolge genoemde arresten uitsluitend getoetst te worden aan de vrijheid van vestiging en niet, zoals eiseres stelt, (tevens) aan de vrijheid van kapitaalverkeer. In het onderhavige geval kan eiseres zich niet beroepen op de vrijheid van vestiging, omdat in het geval van een deelneming in een vennootschap die gevestigd is in een derde land, dan wel van een deelneming in een vennootschap gevestigd binnen de EU, die uitsluitend of hoofdzakelijk buiten de EU belastbare winst behaalt, het recht van vestiging geen werking heeft. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eiseres geen beroep toekomt op het EG-Verdrag.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond verklaard te worden.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt geen aan¬lei¬ding voor een proceskos¬tenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 22 maart 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. J.P. Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Schaapherder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.