Rechtbank Haarlem, 21-12-2010, BR4734, 09/2726
Rechtbank Haarlem, 21-12-2010, BR4734, 09/2726
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 21 december 2010
- Datum publicatie
- 10 augustus 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2010:BR4734
- Zaaknummer
- 09/2726
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Aandeelhouder verstrekt geld aan zijn BV. Het niet terugbetaalde bedrag kan niet ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning worden gebracht.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 09/2726 IB/PVV
Uitspraakdatum: 21 december 2010
Uitspraak in het geding tussen
[X], te [Z], eiser,
gemachtigden: [A] en mr. [B],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord, kantoor [P], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.578. Tevens is bij beschikking € 2.882 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Eiser heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2010. Eiser is daar in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigden. Namens verweerder is verschenen mr. [C].
Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser en zijn echtgenote zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Zij hebben op 21 maart 1990 [D] B.V. (hierna: [D]) opgericht. Zij bezitten ieder 50 percent van de aandelen in het geplaatste kapitaal van [D]. Eiser is in 2004 in loondienst bij [D].
2.2. De activiteiten van [D] bestaan uit het verlenen van diensten op het gebied van telefonie, telegrafie en faxverkeer en de verkoop van hard- en software van en voor computers.
2.3. In de loop van 2004 nam de netto-omzet fors af. Voorts ontstond een geschil met een debiteur, [E], die zijn schuld aan [D] niet betaalde.
2.4. In 2004 zijn plannen gemaakt ter optimalisering van de bedrijfsvoering van de onderneming. In dat kader is een tussentijds financieel verslag opgemaakt per 30 augustus 2004. Uit dit verslag blijkt een negatief resultaat over de periode 1 januari 2004 tot en met 31 augustus 2004 van € 96.572 en een negatief eigen vermogen op 30 augustus 2004 van € 33.022. Voorts is in dit tussentijdse verslag een overzicht opgenomen van de invloed van te nemen maatregelen op het resultaat over die periode. Deze maatregelen betreffen het ontslag van vier (van de zeven) werknemers, 30 percent salarisvermindering, geen pensioendotatie voor eiser en zijn echtgenote en vermindering van telefoon-, lease-, auto- en reclamekosten, en leiden tot een "genormaliseerd resultaat t/m 30 augustus 2004" van € 5.996. Het "bedrijfsresultaat" voor het jaar 2005 werd geprognosticeerd op € 27.500.
2.5. In september 2004 hebben eiser en zijn echtgenote een aanvraag ingediend bij de [E-bank] voor een hypothecaire geldlening in verband met hun voornemen aan [D] geld te lenen.
2.6. Op 1 oktober 2004 komen [F] B.V. en [D] een geldlening overeen, waarbij eerstgenoemde € 50.000 aan [D] zal verstrekken. Aan deze lening zijn onder meer als voorwaarden verbonden dat [D] rente is verschuldigd naar een rentepercentage van 4,5 percent per jaar, dat aflossing plaatsvindt op 31 december 2004 en eiser en zijn echtgenote in privé een positieve/negatieve hypotheekverklaring afgeven inzake hun woning. Deze verklaring is opgemaakt en ondertekend op 1 oktober 2004. Voorts is overeengekomen dat indien het door [D] verschuldigde niet op tijd wordt voldaan, [F] B.V. een boete in rekening kan brengen van één procent per maand en dat het verschuldigde in bepaalde gevallen terstond opeisbaar is.
2.7. Op 20 december 2004 wordt op de woning van eiser en zijn echtgenote een hypotheek gevestigd van € 472.500. Op dezelfde datum heeft de [E-bank] aan eiser en zijn echtgenote uit hoofde van een lineaire hypothecaire geldlening en een aflossingsvrije hypothecaire lening bedragen verstrekt van achtereenvolgens € 135.000 en € 190.000. De jaarlijkse rente bedroeg 3,8 percent. De lineaire geldlening diende in vijf jaar te worden afgelost.
2.8. Op 20 december 2004 sluiten eiser en zijn echtgenote een overeenkomst met [D] waarin is bepaald dat zij aan [D] een bedrag van € 270.133 ter beschikking zullen stellen. Hieraan worden de voorwaarden verbonden dat [D] rente zal betalen naar een rentepercentage gelijk aan het rentepercentage van de hiervoor genoemde hypothecaire geldleningen van de [E-bank] en dat aflossing in overleg plaatsvindt doch zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen twee jaren. Genoemd bedrag is ook op 20 december 2004 aan [D] verstrekt.
2.9. De gemachtigde heeft bij brief van 8 februari 2006, in verband met de bepaling van het resultaat uit overige werkzaamheden van eiser, verweerder verzocht akkoord te gaan met een gedeeltelijke afwaardering ultimo 2004 van de hiervoor bedoelde lening van eiser en zijn echtgenote aan [D] met een bedrag van € 200.000, waarvan € 100.000 aan eiser is toegerekend. Verweerder heeft naar aanleiding van dit verzoek, voorafgaande aan de regeling van de onderhavige aanslag, geen standpunt ingenomen.
2.10. De activa en passiva van [D] zijn op 1 mei 2006 verkocht aan een derde. De handelsnaam van [D] is op 15 maart 2007 gewijzigd in [G] B.V.
2.11. Eiser heeft voor het jaar 2004 aangifte voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een verlies aangegeven van € 59.906. Daarbij heeft hij € 100.000 in aanmerking genomen als negatief resultaat uit overige werkzaamheden. Bij de vaststelling van de aanslag heeft verweerder dit bedrag gecorrigeerd. Voorts heeft verweerder de looninkomsten verhoogd met € 3.484 wegens een te laag aangegeven bedrag.
Geschil en standpunten van partijen
3.1. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of eiser in 2004 terecht de schuldvordering op [D] heeft afgewaardeerd wegens vermoedelijke oninbaarheid, welke vraag door eiser bevestigend en door verweerder ontkennend wordt beantwoord.
3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij en zijn echtgenote vermogen ter beschikking hebben gesteld aan [D] in de zin van artikel 3.92 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Doordat [D] ultimo 2004 naar verwachting niet aan haar terugbetalingsverplichting kon voldoen, zo stelt eiser, is hij gerechtigd de schuldvordering op [D] (gedeeltelijk) in 2004 af te waarderen ten laste van zijn resultaat uit overige werkzaamheden. De vraag of de aangegane schuldvordering zakelijk is of niet, doet daar niet aan af. Subsidiair stelt eiser dat de schuldvordering steeds zakelijk is geweest.
3.3. Verweerder bestrijdt primair de afwaardering ultimo 2004 van de schuldvordering op [D]. Subsidiair wordt het standpunt ingenomen dat reeds bij het verstrekken van de geldbedragen sprake is van een "bodemlozeputlening", een onzakelijke lening dan wel een informele kapitaalstorting, zodat niet ten laste van het belastbaar inkomen kan worden afgewaardeerd.
3.4. De correctie van de looninkomsten is niet in geschil.
3.5. Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
4.1. Het geval kan zich voordoen, dat partijen een overeenkomst van geldlening tot stand hebben willen brengen, maar dat voor de toepassing van het belastingrecht moet worden aangenomen, dat inbreng van kapitaal in een besloten vennootschap heeft plaatsgevonden, ondanks dat storting op aandelen niet heeft plaatsgevonden. Zoals blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 3 april 1957, 13 084, LJN AY1604, doet zo een geval zich voor indien:
a. een (rechts)persoon als houd(st)er van de aandelen in een vennootschap enkel op grond van die hoedanigheid aan deze een voordeel in geld of goederen doet toekomen, dat die persoon onder gelijke omstandigheden aan een onafhankelijke derde niet zou hebben verschaft;
b. dat door deze vennootschap een voordeel wordt genoten, dat zijn oorzaak uitsluitend in de interne verhouding tussen haar en haar aandeelhoudster vindt.
4.2. Bij de beantwoording van de vraag of de verstrekking van de geldsom door eiser heeft plaatsgevonden in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van [D], is aldus richtinggevend of de geldsom op gelijke voorwaarden zou zijn verstrekt aan een onafhankelijke derdepartij.
4.3. Op 31 december 2003 had [D] een doorlopend krediet uitstaan bij de [H-bank] van € 194.097. De [H-bank] wenste in de loop van 2004 dit krediet te beëindigen. Ter verkrijging van nieuwe financiering en in het kader van de optimalisering van de bedrijfsvoering is [D] op zoek gegaan naar een vervangend krediet. Aannemelijk is dat om die reden het tussentijds financieel verslag is opgemaakt. Uiteindelijk bleek de [E-bank] bereid om aan eiser en zijn echtgenote een krediet onder hypothecair verband te verstrekken. Eiser en zijn echtgenote hebben van dit krediet op 20 december 2004 een bedrag van € 270.000 aan [D] ter lening verstrekt. Partijen zijn een rentepercentage overeengekomen gelijk aan het rentepercentage dat eiser en zijn echtgenote aan de [E-bank] waren verschuldigd met betrekking tot de door hen aangegane hypothecaire geldleningen. Aflossing zou in overleg plaatsvinden doch zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen twee jaren. Hierbij is geen enkele zekerheid bedongen dan wel verstrekt voor de nakoming door [D] van de rente- en aflossingsverplichting.
4.4. Op 31 december 2004 is een bedrag van € 200.000 wegens vermoedelijke oninbaarheid afgewaardeerd. Naar ’s Hofs oordeel valt onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet in te zien dat een onafhankelijke derde deze geldsom aan [D] zou hebben verstrekt, zodat het ervoor moet worden gehouden dat eiser uitsluitend in zijn hoedanigheid van aandeelhouder - voor zover althans het zijn toekomende gedeelte daarvan betreft - [D] heeft bevoordeeld. Niet duidelijk is geworden welke ten tijde van het verstrekken van de lening onvoorziene feiten en omstandigheden zich na de verstrekking van de lening hebben voorgedaan die kunnen leiden tot het oordeel dat, indien al ten tijde van de verstrekking van de geldlening rooskleurige verwachtingen konden bestaan ten aanzien van de winstgevendheid van de onderneming, deze onvoorziene feiten en omstandigheden deze verwachtingen teniet hebben gedaan. Eiser heeft weliswaar gesteld dat gezondheidsproblemen in de weg hebben gestaan aan een beter bedrijfsresultaat, doch deze stelling is op geen enkele wijze toegelicht, zodat daaruit niets kan worden afgeleid omtrent de vraag of ten tijde van het verstrekken van de lening rooskleurige verwachtingen konden bestaan ten aanzien van het bedrijfsresultaat van [D] nadien. Uit het feit dat zich in 2005 een brand heeft voorgedaan bij een belendend perceel kan evenmin een conclusie worden getrokken omtrent de aanwezigheid van rooskleurige verwachtingen ten aanzien van het bedrijfsresultaat van [D] en evenmin ten aanzien van het tenietgaan van die verwachtingen.
4.5. Voorts kan niet gezegd worden dat eiser en [D] zich niet bewust waren van de bevoordeling van [D]. De omvang van het aan [D] verstrekte bedrag en de voorwaarden waaronder dit bedrag is verstrekt, bezien in het licht van de voorwaarden waartegen [F] B.V. een bedrag van € 50.000 aan [D] heeft verstrekt, leidt tot geen andere conclusie dan dat partijen zich bewust waren van de bevoordeling, dan wel redelijkerwijze zich daarvan bewust hadden moeten zijn.
4.6. De slotsom moet zijn dat in het voorliggende geval inbreng van (informeel) kapitaal heeft plaatsgevonden, nu storting op aandelen niet heeft plaatsgevonden. Het door eiser verstrekte bedrag kan derhalve niet ten laste van zijn belastbaar inkomen worden afgewaardeerd, zodat verweerder terecht het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning heeft gecorrigeerd met een bedrag van € 100.000.
4.7. Gezien het vorenoverwogene dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. P.J.J. Vonk, voorzitter, mr. H.A.J. Kroon en mr. Chr.Th.P.M. Zandhuis, leden, in aanwezigheid van drs. F. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2010.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep