Home

Rechtbank Haarlem, 31-01-2011, BP8676, 10/2396

Rechtbank Haarlem, 31-01-2011, BP8676, 10/2396

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
31 januari 2011
Datum publicatie
27 april 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BP8676
Formele relaties
Zaaknummer
10/2396

Inhoudsindicatie

Tijdig beroep ingesteld, overschrijding vijfjaarstermijn navorderingsaanslag te wijten aan verzoek eiseres om terugwenteling verlies, en beschikking heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 10/2396

Uitspraakdatum: 31 januari 2011

Uitspraak in het geding tussen

X, gevestigd te Z, eiseres,

gemachtigde: mr. drs. A

en

de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft met dagtekening 12 april 2008 aan eiseres voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van

€ 63.019. Bij beschikking van dezelfde datum is € 5.222 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Bij brief van 8 mei 2008 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de beschikking.

1.3. Verweerder heeft op 10 september 2008 gereageerd op de brief van 8 mei 2008.

1.4. Op 4 juli 2009 heeft verweerder de onder 1.1 bedoelde navorderingsaanslag als gevolg van een verliesverrekening over het jaar 2003 verminderd en berekend naar een belastbaar bedrag van € 59.208.

1.5. Bij brief van 15 april 2010 heeft verweerder desgevraagd geweigerd uitspraak op bezwaar te doen.

1.6. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2011.

Namens eiseres is daar verschenen de gemachtigde, bijgestaan door B, directeur van eiseres. Namens verweerder zijn verschenen mr. C en D.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Tot 27 juli 2001 houden eiseres en E B.V. ieder 50% van de aandelen in F B.V. (hierna: F). Bij akte van splitsing van 27 juli 2001 wordt F gesplitst in twee nieuwe vennootschappen, F B.V. (hierna: F-nieuw) en G BV (hierna: G). F houdt op te bestaan. Eiseres verkrijgt 100% van de aandelen in F-nieuw en E B.V. verkrijgt 100% van de aandelen in G.

2.2. Bij beschikking van 21 februari 2002 stelt de Belastingdienst/ Q het bestaan van een fiscale eenheid vast tussen eiseres en F-nieuw met ingang van 27 juli 2001.

2.3. Bij brief van 12 mei 2004 verzoekt de gemachtigde van eiseres om het aan F-nieuw binnen de fiscale eenheid toe te rekenen verlies over 2003 te verrekenen met de positieve resultaten van F uit 2000. Bij brief van 2 augustus 2004 antwoordt de dan competente eenheid, Belastingdienst/P, dat het verzoek aan het Ministerie van Financiën zal worden voorgelegd. Bij brief van 14 september 2004 verstrekt de gemachtigde van eiseres nadere gegevens over het verzoek.

2.4. Bij brief van 28 september 2004 maakt de gemachtigde van eiseres bezwaar tegen de als gevolg van de verliesverrekening over 2003 verminderde aanslagen vennootschapsbelasting over 2000 en 2001. Tevens verzoekt de gemachtigde de reeds verleende teruggaaf in stand te houden tot op het onder 2.3 bedoelde verzoek is beslist.

2.5. Op 18 april 2005 draagt eiseres de aandelen in F-nieuw over aan I B.V.

2.6. Op 21 april 2006 deelt verweerder aan de gemachtigde van eiseres mee hoe hij het verzoek wil afwikkelen. Op 27 april 2006 heeft verweerder telefonisch contact met de gemachtigde. Verweerder zet daarna de afwikkeling in gang.

2.7. Bij brief van 8 mei 2008 verzoekt de gemachtigde van eiseres aan Belastingdienst/R om € 59.208 van het openstaande verlies zo spoedig mogelijk te verrekenen met de winst van 2000 van F en om de daaruit voortvloeiende teruggaaf volledig uit te keren op het rekeningnummer van eiseres.

2.8. Bij brief van 10 september 2008 reageert Belastingdienst/R op de onder 2.7 bedoelde brief. De beschikking en de navorderingsaanslag blijven in stand.

2.9. Bij brief van 8 oktober 2008 aan Belastingdienst/R geeft de gemachtigde van eiseres aan dat hij zich kan vinden in het overzicht in de onder 2.8 bedoelde brief maar dat de onder 2.7 bedoelde teruggaaf op het verkeerde bankrekeningnummer is gestort en dus opnieuw en nu op het goede bankrekeningnummer dient te worden gestort.

2.10. De ontvanger van Belastingdienst/S antwoordt bij brief van 4 maart 2009 op de onder 2.9 bedoelde brief. Hij concludeert dat de teruggaaf is betaald aan de persoon die daarop aanspraak kan maken en dat de teruggaaf niet nogmaals behoeft te worden uitbetaald. De wederzijdse standpunten worden herhaald in diverse vervolgens uitgewisselde brieven.

2.11. Bij brief van 23 december 2009 aan Belastingdienst/R verzoekt de gemachtigde van eiseres om een uitspraak op het bezwaar van 8 mei 2008.

2.12. Verweerder wijst het onder 2.11 bedoelde verzoek bij brief van 15 april 2010 af.

3. Geschil

3.1. Ten eerste is in geschil of eiseres tijdig beroep heeft aangetekend. Ten tweede is in geschil of de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd. Ten derde is in geschil of de beschikking terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd, nu eiseres al vier jaar op verrekening aandringt en het dus onredelijk is dat (het volle bedrag aan) heffingsrente wordt berekend.

3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag en beschikking.

3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is omdat dit niet binnen de beroepstermijn van zes weken is ingediend. Verweerder beschouwt de brief van 10 september 2008 als een uitspraak op bezwaar, waartegen eiseres binnen zes weken beroep had kunnen instellen. Nu zij dit pas op 6 mei 2010 heeft gedaan, kan zij niet worden ontvangen in haar beroep. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de brief van 10 september 2008 niet als uitspraak op bezwaar kan worden aangemerkt en dat de brief van 15 april 2010 als weigering tot het doen van uitspraak op bezwaar dient te worden aangemerkt.

4.2. De brief van 10 september 2008 kan naar het oordeel van de rechtbank wat betreft inhoud en vorm niet als een uitspraak op bezwaar worden aangemerkt. In de brief wordt niet vermeld dat verweerder uitspraak op het bezwaar van 8 mei 2008 doet, het bezwaar van eiseres wordt niet afgewezen of (on)gegrond verklaard en een rechtsmiddelenverwijzing ontbreekt. Onder deze omstandigheden kan de brief van 10 september 2008 niet als uitspraak op bezwaar worden aangemerkt. Hieraan doet niet af dat de gemachtigde van eiseres in de brief van 8 oktober 2008 heeft aangegeven dat hij zich in bepaalde elementen in de brief van 10 september 2008 kon vinden. Deze uitlating kan immers zijn gedaan in het kader van een lopende bezwaarprocedure. Bovendien had het dan op de weg van verweerder gelegen om deze brief als beroepschrift door te zenden naar de rechtbank. Verweerder heeft ten onrechte geweigerd uitspraak op bezwaar te doen. Het beroep is derhalve ontvankelijk en in zoverre gegrond.

4.3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag buiten de vijfjaarstermijn van artikel 16, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is opgelegd, zodat deze dient te worden vernietigd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bevoegdheid tot navorderen wordt verlengd door artikel 16, vijfde lid, van de AWR, tot vijf jaren na afloop van het jaar waarop het verrekende verlies ziet. Het verlies van 2003 is volgens verweerder in eerste instantie ten onrechte met de winst van 2001 verrekend, zodat het opleggen van een navorderingsaanslag de enige manier was om deze verrekening op verzoek van eiseres terug te nemen en alsnog verrekening met de winst van 2000 te bewerkstelligen. Deze terugname heeft binnen de in artikel 16, vijfde lid, van de AWR bedoelde termijn plaatsgevonden, aldus verweerder. Indien dit artikellid niet van toepassing is, is de navorderingsaanslag toch tijdig opgelegd omdat dit op verzoek van eiseres is gebeurd. Eiseres is blijkens de tot de gedingstukken behorende correspondentie akkoord gegaan met de terugname en dus met de oplegging van de navorderingsaanslag.

4.4. De rechtbank is van oordeel dat artikel 16, vijfde lid, van de AWR niet op de onderhavige situatie van toepassing is. Dit artikellid is van toepassing indien verrekening ten onrechte of tot een te hoog bedrag heeft plaatsgevonden. Het standpunt van verweerder dat de verrekening oorspronkelijk ten onrechte in het jaar 2001 heeft plaatsgevonden en derhalve binnen de voor 2003 geldende vijfjaarstermijn is teruggenomen, volgt de rechtbank niet. Hoewel verrekening van het verlies van 2003 in beginsel diende plaats te vinden met de winst van 2000, is door de splitsing van de vennootschap (F) bij partijen onduidelijkheid ontstaan over de fiscaal-juridische mogelijkheid deze verrekening te benutten. In het algemeen en in het bijzonder onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de in eerste instantie toegepaste verrekening met de winst van F-nieuw in 2001 ten onrechte heeft plaatsgevonden.

4.5. De rechtbank volgt wel het subsidiaire standpunt van verweerder, namelijk dat eiseres door de indiening van het verzoek tot verrekening met de winst van F over 2000 en de instemming met de daarop volgende gang van zaken het recht heeft verwerkt zich op de overschrijding van de navorderingstermijn te beroepen. Eiseres wist immers dat als gevolg van haar verzoek de in geding zijnde navorderingsaanslag zou worden opgelegd, omdat de gemachtigde in de brief van 28 september 2004 heeft verzocht de als gevolg van de oorspronkelijke verrekening met de winst van 2001 verleende teruggaaf in stand te laten tot op het verzoek tot verrekening met 2000 zou zijn beslist en de gemachtigde in zijn brieven de rechtmatigheid van de navorderingsaanslag op zich niet heeft bestreden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd aangegeven dat eiseres dit standpunt alleen inneemt omdat de ontvanger de uit het verzoek voortvloeiende teruggaaf naar de in haar ogen onjuiste bankrekening heeft overgemaakt. De handelwijze van de ontvanger heeft echter geen invloed op de rechtmatigheid van de onderhavige navorderingsaanslag (vgl. HR 26 november 2010, nr. 10/00875). Eiseres kan zich derhalve niet met vrucht beroepen op overschrijding van de voor het opleggen van de navorderingsaanslag geldende termijn. De navorderingsaanslag is derhalve tijdig opgelegd.

4.6. Eiseres stelt zich wat betreft de heffingsrente op het standpunt dat deze ten onrechte in rekening is gebracht. Eiseres verzoekt al vier jaren om verrekening, zodat berekening van heffingsrente over deze termijn onbehoorlijk is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de berekening en vergoeding van heffingsrente achterwege hadden kunnen blijven. Door vergoeding van heffingsrente bij de teruggaaf vennootschapsbelasting 2000 ad € 5.854 is per saldo een voordeel ontstaan.

4.7. Uit de bepalingen in de AWR vloeit voort dat bij het opleggen van een navorderingsaanslag heffingsrente wordt berekend. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres aldus, dat de berekening van heffingsrente in dit geval achterwege moet blijven omdat verweerder onvoldoende voortvarend is geweest bij de afwikkeling van de verrekening. De rechtbank verwerpt dit standpunt van eiseres, nu in de omstandigheden van het geval niet kan worden gezegd dat sprake is van dermate onzorgvuldig handelen van verweerder op grond waarvan het in rekening brengen van heffingsrente achterwege had moeten blijven. De gemachtigde van eiseres heeft in de brief van 28 september 2004 verzocht de als gevolg van de oorspronkelijke verrekening met de winst van 2001 verleende teruggaaf in stand te laten tot op het verzoek tot verrekening met 2000 zou zijn beslist. Eiseres wist of had moeten beseffen dat het voorleggen van het verzoek – waarover zij zelf twijfels had – aan het Ministerie van Financiën extra tijd zou kosten. Bij de verlening van de teruggaaf na verrekening met de winst over 2000 is uit coulance heffingsrente vergoed. Dat eiseres geen baat heeft gehad van het per saldo ontstane voordeel, komt primair door de overdracht van de aandelen in F-nieuw na de indiening doch vóór de afwikkeling van het verzoek. Eiseres had met de koper van de aandelen afspraken moeten maken over de verrekening van het mogelijk bij de koper als gevolg van dit verzoek op te komen belastingvoordeel. Dat de ontvanger mogelijk heeft gehandeld in strijd met gemaakte afspraken, is een omstandigheid waarover eiseres niet bij de belastingrechter kan klagen (zie de onder 4.5 genoemde uitspraak van de Hoge Raad). De heffingsrente is derhalve terecht en tot het juiste bedrag in rekening gebracht.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de weigering uitspraak op bezwaar te doen gegrond te worden verklaard en dient het beroep voor het overige ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

Met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die redelijkerwijs gemaakt moesten worden voor het beroep tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,25). Met toepassing van artikel 8:74 van de Awb gelast de rechtbank een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de weigering uitspraak op bezwaar te doen gegrond;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 218,50;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.A. Fase en

mr. J.P. Boer, rechters, in tegenwoordigheid van drs. A.M. Jones, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.