Rechtbank Haarlem, 11-07-2011, BT2028, 10/795
Rechtbank Haarlem, 11-07-2011, BT2028, 10/795
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 11 juli 2011
- Datum publicatie
- 20 september 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BT2028
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4706, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2017:1778, Overig
- Zaaknummer
- 10/795
Inhoudsindicatie
Douane
Monsterneming. Artikel 236 CDW.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Zaaknummer: AWB 10/795
Uitspraakdatum: 11 juli 2011
Uitspraak in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de BELASTINGDIENST/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Eiseres heeft op 11 oktober 2005 onder nummer [NUMMER A] aangifte gedaan voor de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’. Verweerder heeft de verificatie van de aangifte aangehouden en eiseres op 22 februari 2006 een uitnodiging tot betaling (utb) gezonden voor € 12.089,28 douanerechten landbouwproducten.
1.2. Bij brief van 16 april 2007, bij verweerder ontvangen op 17 april 2007, heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt en daarbij verzocht het bezwaar tevens als een verzoek om terugbetaling te beschouwen.
1.3. Bij beschikking van 16 augustus 2007 heeft verweerder het verzoek om terugbetaling niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve heeft verweerder evenmin reden gezien om het verzoek om terugbetaling van eiseres toe te wijzen.
1.4. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder, bij uitspraak op bezwaar van 26 maart 2008, het bezwaar daar waar het de termijnoverschrijdingen van de bezwaarbehandeling betreft, toegewezen en voor het overige het bezwaar afgewezen.
1.5. Eiseres heeft daartegen bij brief van 1 mei 2008, ontvangen bij de rechtbank op 5 juni 2008, beroep ingesteld.
1.6. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.7. De rechtbank heeft op 6 november 2009 het beroep gegrond verklaard. In het nevendictum heeft de rechtbank verweerder opgedragen met in achtneming van de uitspraak opnieuw uitspraak op bezwaar te doen op het door eiseres gemaakte bezwaar tegen de onder 1.3. genoemde beschikking.
1.8. Verweerder heeft op 8 januari 2010 opnieuw uitspraak op bezwaar gedaan. Hij heeft hierin het bezwaar, daar waar het de termijnoverschrijdingen van de bezwaarbehandeling betreft, toegewezen en voor het overige het bezwaar afgewezen.
1.9. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.10. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.11. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2011. Namens eiseres is daar verschenen [A]. Namens verweerder is verschenen mr. A.A. Kop, bijgestaan door L. van der Spoel. Partijen hebben ieder een pleitnota overhandigd aan elkaar en aan de rechtbank en deze voorgedragen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres heeft op 11 oktober 2005 aangifte voor de douaneregeling ‘in het vrije verkeer brengen’ gedaan, onder nummer [NUMMER A], van harde tarwe andere dan zaaigoed onder goederencode 1001 1000. Land van oorsprong van de tarwe is Turkije. Bij de aangifte is gevoegd een invoercertificaat AGRIM, nummer [NUMMER B].
2.2. Tot de stukken van het geding behoort een formulier Fysieke controle, dossiernummer [NUMMER C]. Op het derde blad van dit formulier is als volgt vermeld:
“Klantenteam:
Ambtenaar: [B]. Plaats: [PLAATSNAAM]
Handtekening: Tijdstip: 11-10-2005 13:10
Behandelteam:
Ambtenaar: [C] Plaats: [PLAATSNAAM]
Handtekening: Tijdsduur:van: 09:00 tot en met: 10.00
Dienststempel: Vervoermiddel/container verzegeld met:
Aantal: Nummer:
Aangever geïnformeerd over:
- fysieke controle: Dhr/Mw
- monsterneming: Dhr/Mw
Aangever aanwezig bij fysieke controle en/of monsterneming: Nee(…)”
2.3. Voorts behoort tot de stukken van het geding een ‘Bijlage Fysieke controle’, waarin is vermeld:
“(…)
Merken en nummers.
Shredded wheat 47040kg netto 3120 colli. De aangever zal niet bij het onderzoek zijn maar laat zich vertegenwoordigen door het loodspersoneel. Gebeld omstreeks 11:27 gesproken met de heer [D] d.d. 11 oktober 2005 en werd teruggebeld omstreeks 12:31 ivm wie aanwezig zou zijn bij de opname. Fyco doorgezet door [E].
Fase bevindingen
Afspraak gemaakt op 13-10-2005 om 09,.00 uur bij [NAAM] [adres] (…)”
2.4. Voorts behoort tot de stukken van het geding een planlijst fysieke controle van de douanepost [LOKATIE], waarin de ambtenaar [C] op donderdag 13 oktober 2005 tussen 09.00 en 10.00 uur op de locatie [NAAM] staat ingepland, onder verwijzing naar dossiernummer [NUMMER C].
2.5. De uitslag van het monsteronderzoek door het Douane Laboratorium is bij brief van 23 november 2005 aan eiseres medegedeeld. De uitslag luidde dat bulgurtarwegrutten zijn bevonden, die volgens de douane dienen te worden ingedeeld in goederencode 1904 3000.
2.6. Bij brief van 25 november 2005 heeft eiseres aan de Douane Post [LOKATIE] om een heronderzoek verzocht en aangegeven het niet eens te zijn met de indeling in goederencode 1904 3000. Als bijlage bij deze brief is een brief gevoegd van [BEDRIJF A] aan de geadresseerde van de zending, [BEDRIJF B] B.V., waarin wordt geconcludeerd dat de bulgurtarwe op basis van de indelingsregels 1 en 6 in Taric code 1104 2911 00 ingedeeld dient te worden.
2.7. Op 6 december 2005 is een heronderzoek ingesteld. Bij brief van 23 januari 2006 heeft het Douane Laboratorium de eerdere bevindingen van dit onderzoek aan de douane [LOKATIE] bevestigd.
2.8. De uitslag van het heronderzoek is bij brief van 9 februari 2006 aan eiseres medegedeeld. Hierbij is vermeld dat tegen de uitslag van het heronderzoek geen bezwaar mogelijk is. Vervolgens is op 22 februari 2006 de verificatie beëindigd, met inachtneming van de bevindingen van verweerder.
2.9. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een e-mailbericht van [BEDRIJF C] aan eiseres van 13 februari 2006. Eiseres heeft dit e-mailbericht doorgestuurd aan verweerder en luidt als volgt:
“Belastingdienst/Douane/[LOKATIE]
[ADRES]
TAV Hr. [B]
Betr: uitslag monsteronderzoek – produkt Bulgur
Fa. [BEDRIJF B] BV – uw kenmerk [NUMMER C]
----
Ondergetekende, De Fa. [BEDRIJF B] BV, gaat akkoord met het monsteronderzoek ingesteld door de douane en de landbouwheffing van euro 12.089,28 en de daarbij volgende boete voor het niet correct aangeven van de aangifte ten invoer.
In afwachting van uw bericht verblijven wij,
[NAAM]
[ADRES]”
2.10. In de onder 1.2. genoemde brief van 16 april 2007 van eiseres is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Betr.: Verzoek om teruggaaf met betrekking tot uitnodiging tot betaling nr. [NUMMER A].
Hiermede komen wij in bezwaar tegen Uw uitnodiging tot Betaling met betrekking tot aangifte nummer [NUMMER A], waarvoor de verschuldigdheid definitief werd vastgesteld op 22 februari 2006. Wij verzoeken U dit bezwaar te doen beschouwen als een verzoek om teruggaaf van rechten.
(…)
Op grond van vorenstaande redenen, elk punt individueel doch ook in onderlinge samenhang, tekenen wij bezwaar aan tegen Uw definitieve beëindiging verificatie en Uw uitnodiging tot betaling met nr. [NUMMER A].
Wij verzoeken U dit bezwaar te doen behandelen als een verzoek om terugbetaling.
(…)”
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de monsterneming op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, welke vraag eiseres ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordt.
3.2. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt de volgende grieven geuit:
- eiseres is in strijd met de wettelijke bepalingen niet dan wel niet tijdig geïnformeerd met betrekking tot de monsterneming. Eiseres heeft geen afspraak gemaakt op de locatie [NAAM] en evenmin een loodsmedewerker van [NAAM] gemachtigd om haar te vertegenwoordigen. Eiseres is derhalve bij de monsterneming niet aanwezig geweest en heeft niet getekend voor de representativiteit van de monstername;
- de inhoud van de container is slechts oppervlakkig geverifieerd, dit ondanks het feit dat een ander netto gewicht werd vastgesteld dan het gewicht dat was aangegeven op het Enig document;
- het formulier Fysieke Controle is summier ingevuld. De datum van 11 oktober 2005 op het formulier klopt niet met hetgeen verweerder beweert ten aanzien van de monsterneming op 13 oktober 2005 en het verzenden van het monster op 17 oktober 2005;
- niet duidelijk is hoeveel monsters zijn genomen. Hierover geeft verweerder tegenstrijdige verklaringen af. Verklaard wordt bovendien dat monsters in originele verpakking zijn genomen, terwijl toezending aan het laboratorium in niet-originele verpakking heeft plaatsgevonden. Een dergelijke ompakking van monsters, waarbij de verzegeling wordt verbroken, is niet toegestaan.
Volgens eiseres heeft de monsterneming niet overeenkomstig de voorschriften (Handboek douane, 12.10.00 Monsterneming en Monsteronderzoek) plaatsgevonden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verlening van de gevraagde teruggaaf.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres met haar verzoek om teruggaaf gedaan in haar brief van 16 april 2007 in wezen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze van monsterneming en dat daar ingevolge het destijds geldende artikel 30a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een separate rechtsgang tegen open stond. Een verzoek tot terugbetaling is niet het juiste rechtsmiddel om bezwaar te maken tegen de wijze van monsterneming, zodat eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek om terugbetaling en het daartegen gerichte bezwaar terecht is afgewezen.
Mocht de brief van 16 april 2007 toch als een verzoek om terugbetaling in de zin van artikel 236 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) worden aangemerkt, dan is dat verzoek ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en had dit moeten worden afgewezen. Tot terugbetaling van invoerrecht wordt slechts overgegaan indien het invoerrecht op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was. Daaruit volgt dat het verzoek om terugbetaling slechts op de heffingsgrondslag kan zien en dat in dat kader de wijze van monsterneming niet aan de orde kan worden gesteld. Overigens is eiseres op 11 oktober 2005 uitgenodigd om de op 13 oktober 2005 geplande monsterneming bij te wonen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Ingevolge artikel 236, eerste lid, van het CDW wordt overgegaan tot terugbetaling van rechten bij invoer wanneer wordt vastgesteld dat het bedrag van de rechten op het tijdstip van betaling niet wettelijk verschuldigd was, dan wel in strijd met artikel 220, tweede lid, van het CDW werd geboekt.
Een dergelijke terugbetaling wordt krachtens artikel 236, tweede lid, eerste alinea, van het CDW verleend indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van drie jaren, te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend.
4.1.2. De rechtbank neemt in aanmerking dat uit de hiervoor onder 2.10 weergegeven aanhef en redactie van de onder 1.2 bedoelde brief blijkt dat eiseres een verzoek om terugbetaling in de zin van artikel 236 van het CDW heeft gedaan. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de brief geuite klachten ertoe strekken dat het bedrag dat als douanerecht in de utb is nagevorderd geheel of gedeeltelijk wordt kwijtgescholden dan wel wordt terugbetaald omdat het bedrag - naar de mening van eiseres - wettelijk niet verschuldigd was. Immers, de monsterneming ziet volgens eiseres niet op de aangegeven goederen en kan, mede gezien de wijze waarop deze is geschied, niet tot de conclusie leiden dat een andere goederencode dient te worden toegepast dan de goederencode die door eiseres is aangegeven. Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat de onder 1.2 bedoelde brief moet worden aangemerkt als een verzoek om terugbetaling in de zin van artikel 236 van het CDW en niet als een zelfstandig bezwaar tegen de wijze van monsterneming.
4.2.1. Nu verweerder afwijkt van de goederencode vermeld in de onder 2.1 genoemde aangifte, rust op hem de bewijslast om aannemelijk te maken dat deze goederen moeten worden ingedeeld onder de goederencode 1904 3000, zoals hij stelt.
4.2.2. Verweerder heeft daartoe verwezen naar de onder 2.5. tot en met 2.8. vermelde uitslagen van de monsteronderzoeken van het douanelaboratorium, welke onderzoeken zijns inziens uitwijzen dat de onder 2.1 genoemde goederen moeten worden ingedeeld onder de goederencode 1904 3000.
4.2.3. Nu vaststaat dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze van monsterneming en uit het onder 2.9 vermelde e-mailbericht kan worden afgeleid zij met de monsterneming akkoord is gegaan, leidt dit tot het oordeel dat de resultaten van de monsteronderzoeken kunnen dienen als grondslag voor de indeling van de onder 2.1 genoemde goederen in de gecombineerde nomenclatuur. Verweerder heeft hiermee aan zijn bewijslast voldaan. Vervolgens ligt het op de weg van eiseres om aan te tonen dat de goederen conform de aangifte moeten worden ingedeeld onder de goederencode 1001 1000.
4.3.1. Eiseres heeft in dat kader grieven geuit met betrekking tot de wijze van monsterneming. Deze grieven kunnen niet slagen. De rechtbank motiveert dit oordeel als volgt.
4.3.2. Voor zover de grieven van eiseres betrekking hebben op het recht van eiseres om bij de monsterneming aanwezig zijn, kunnen deze niet slagen omdat uit de onder 2.3. genoemde feiten blijkt dat een werknemer van eiseres, [D], door de douane is uitgenodigd om bij de monsterneming aanwezig te zijn. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat de regiekamer niet op eigen initiatief afspraken voor fysieke controles plant maar dit enkel doet nadat de aangever hiertoe contact heeft opgenomen. Deze werkwijze heeft eiseres ter zitting bevestigd. De grief ontbeert feitelijke grondslag.
4.3.3. Voor zover de grieven van eiseres betrekking hebben op de representativiteit van de monsterneming, kunnen deze evenmin slagen. Uit het arrest Derudder van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2004, zaak C-290/01 volgt dat hierover alleen met succes kan worden geklaagd zolang de goederen nog niet zijn vrijgegeven, tenzij kan worden aangetoond dat de staat van de goederen na de vrijgave niet op enige manier is gewijzigd, zodat met name de mogelijkheid bewaard blijft om onderzoek te verrichten en in voorkomend geval aanvullende monsters te nemen. Het Hof heeft met betrekking tot klachten over de representativiteit van de monstername het volgende overwogen:
“43. Hoewel uit de voorgaande overwegingen voortvloeit dat een douane-expediteur of diens vertegenwoordiger het recht kan worden verleend om de representativiteit van een monster van ingevoerde goederen te betwisten, ook al was hij tijdens de monsterneming aanwezig en heeft hij daartegen op dat moment geen bezwaar geuit, verzetten echter zowel het beginsel van rechtszekerheid als het nuttig effect van de richtlijnen 79/695 en 82/57 alsook het communautair douanewetboek zich ertegen dat deze mogelijkheid tot betwisting onbeperkt is. Zij dient te vervallen op het moment waarop de douaneautoriteiten de betrokken goederen vrijgeven, behalve in de gevallen waarin kan worden aangetoond dat de staat van de goederen na de vrijgave niet op enige manier is gewijzigd, zodat met name de mogelijkheid bewaard blijft om onderzoek te verrichten en in voorkomend geval aanvullende monsters te nemen.
44. (…)
45. De beperking in de tijd van de mogelijkheid om de representativiteit van een monsterneming van de genoemde goederen te betwisten, beantwoordt voorts aan de strekking van de richtlijnen 79/695 en 82/57 en van het communautair douanewetboek, die beogen snelle en doeltreffende procedures te waarborgen voor het in het vrije verkeer brengen. Zo het een aangever onbeperkt zou vrijstaan om die representativiteit te betwisten, zouden de douaneautoriteiten immers verplicht zijn, zich tegen een dergelijk risico in te dekken door ambtshalve alle goederen die worden aangegeven aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Zulks zou noch in het belang zijn van de deelnemers aan het economisch verkeer, die er over het algemeen, zoals ook in het hoofdgeding, op gespitst zijn om de vrijgave te vragen teneinde de goederen die zij aangeven snel in het vrije verkeer te kunnen brengen, noch in het belang van genoemde autoriteiten, omdat een systematisch onderzoek van aangegeven goederen voor hen een aanzienlijke verhoging van de werklast met zich mee zou brengen.
46. Ten slotte wordt de uitlegging volgens welke de mogelijkheid om de representativiteit van een monster te betwisten, beperkt moet worden tot de periode waarin de ingevoerde goederen nog beschikbaar zijn om in voorkomend geval een aanvullend monster te kunnen nemen, bevestigd door de bewoordingen van het communautair douanewetboek, in het bijzonder artikel 78, lid 2 daarvan, dat bepaalt dat de douaneautoriteiten, na de goederen te hebben vrijgegeven en ten einde zich van de juistheid van de vermeldingen in de aangifte te vergewissen, kunnen overgaan tot een onderzoek van deze goederen „wanneer deze nog kunnen worden aangebracht”. Nu de mogelijkheid voor genoemde autoriteiten om aangiften bij de douane achteraf te controleren, derhalve afhankelijk is van de beschikbaarheid van de aangegeven goederen, dient noodzakelijkerwijs hetzelfde te gelden voor een douane-expediteur of diens vertegenwoordiger die de representativiteit van een monster wenst te betwisten. Deze mogelijkheid tot betwisting vooronderstelt derhalve dat de betrokken goederen niet zijn vrijgegeven of, indien vrijgave heeft plaatsgevonden, dat zij niet op enige wijze zijn veranderd, hetgeen de expediteur of diens vertegenwoordiger dient te bewijzen.”
4.3.4. De overige klachten van eiseres met betrekking tot de monsterneming kunnen evenmin slagen. Eiseres heeft het recht om bij de monsterneming aanwezig te zijn. Dit recht strekt er toe dat eiseres er op kan toezien dat van de door haar aangegeven goederen een monster wordt genomen en dat dit monster representatief is en verzegeld wordt. Dit recht strekt er niet toe dat eiseres ook aanwezig dient te zijn bij het uit praktische overwegingen onder ambtelijk toezicht ompakken van de monsters in kleinere verpakkingen in verband met het opsturen van de monsters naar het douanelaboratorium.
Ook de klacht van eiseres over de wijze van gebruik en invullen van het fycoformulier door verweerder kan niet slagen. Verweerder heeft de klacht voldoende weerlegd door te stellen dat het een voor intern gebruik bestemde versie van het formulier betreft, uitgeprint uit een douanesysteem ter begeleiding van de controle. De controlerend ambtenaar vult ter plekke de gegevens op deze versie in. Deze gegevens worden later in het systeem ingevoerd. Eiseres kan aan dit voor intern gebruik bestemde formulier geen vertrouwen of rechten ontlenen.
4.3.5. De slotsom is dat de klachten van eiseres over de monsterneming falen en dat eiseres niet heeft voldaan aan haar bewijslast dat de onder 2.1 genoemde goederen moeten worden ingedeeld onder de goederencode 1001 1000.
4.4. Eiseres heeft voorts gesteld dat de uitslagen van de monsteronderzoeken niet juist zijn omdat daarin niet de (essentiële) volgorde van bewerking is aangeven noch is vastgesteld dat het om harde tarwe gaat, terwijl bulgur toch van harde tarwe gemaakt wordt. Deze grieven worden verworpen. Ten eerste omdat in de bewoording van post 1904 30, die beslissend is, alleen het woord bulgurtarwe wordt genoemd. De omstandigheid dat in de toelichting op post 1904 wordt gesproken over harde-tarwekorrels doet daar niet aan af nu een toelichting slechts als hulpmiddel bij de indeling kan dienen en zij de draagwijdte van een post niet kan wijzigen. Ten tweede omdat uit het laboratoriumonderzoek blijkt dat de interne structuur van de korrel is veranderd, hetgeen betekent dat het product in elk geval een andere warmtebehandeling heeft ondergaan dan die bedoeld bij post 1001. De aldaar bedoelde warmtebehandeling dient ter verbetering van de houdbaarheid, waardoor het zetmeel gedeeltelijk wordt gegelatineerd en de graankorrels soms openspringen.
4.5. Eiseres heeft zich voorts beroepen op het communautaire vertrouwensbeginsel als bedoeld in artikel 220, tweede lid, van het CDW. De douane had aan de hand van de bij de aangifte gevoegde documenten kunnen zien dat de aangifte niet juist was. Dit beroep van eiseres faalt. Nog afgezien van het feit dat eiseres zelf ook heeft getwijfeld aan de juistheid van de goederencode en al daarom het beroep op het communautaire vertrouwensbeginsel moet worden afgewezen, heeft eiseres niet een zodanig document kunnen aanwijzen, ook niet bij de 30 aangiften welke in de procedure met nummer AWB 10/5351 die op dezelfde dag ter zitting is behandeld, betrokken zijn.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet bij deze uitkomst van de procedure geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Roke, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. C.J. Hummel, rechters, in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.