Home

Rechtbank Haarlem, 31-08-2011, BT2301, 10/3721

Rechtbank Haarlem, 31-08-2011, BT2301, 10/3721

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
31 augustus 2011
Datum publicatie
22 september 2011
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2011:BT2301
Zaaknummer
10/3721

Inhoudsindicatie

Intrekking bezwaarschrift. Brief kan niet anders dan als intrekking van het bezwaar worden beschouwd en leidt tot geen andere conclusie dat het 'gehele' bezwaar is ingetrokken. Partijen hebben niet de vrijheid om afspraken te maken waarbij van de wettelijke voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een rechtsmiddel wordt afgeweken. De intrekking kan niet meer ongedaan worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 10/3721

Uitspraakdatum: 31 augustus 2011

Uitspraak in het geding tussen

de naamloze vennootschap [X] N.V., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: mr. J. Kastelein (werkzaam bij KPMG Meijburg & Co),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Met dagtekening 10 mei 2008 heeft verweerder eiseres voor het jaar 2004 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd (aanslagnummer [NUMMER A]). Daarbij is € 3.038.241 aan heffingsrente in rekening gebracht. De aanslag is ambtshalve verminderd bij beschikking van 21 juni 2008. De heffingsrente is daarbij verminderd tot € 2.122.536.

1.2. Bij brief van 19 juni 2008 heeft eiseres bezwaar ingediend, welke brief op 23 juni 2008 bij verweerder is binnengekomen.

1.3. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 juli 2010 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd zoals verminderd bij beschikking van 21 juni 2008.

1.4. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2011. Namens eiseres is daar verschenen haar gemachtigde voormeld. Namens verweerder zijn verschenen drs. G.J. Gelderblom en H. van Meene.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Op 24 november 2006 heeft eiseres voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2004 aangifte gedaan van een verlies van € 38.737.903.

2.2. In het kader van een vaststellingsovereenkomst, die mede betrekking had op een ander jaar, is eiseres akkoord gegaan met een correctie op de aangifte.

2.3. De aanslag over het jaar 2004 is opgelegd naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van € 55.687.097.

2.4. Bij ambtshalve vermindering van 21 juni 2008 is zowel de belastbare winst als het belastbaar bedrag gesteld op € 38.904.497.

2.5. Bij brief van 19 juni 2008 heeft namens eiseres mr. [A], die blijkens het bij de stukken gevoegde uittreksel van de Kamer van Koophandel aldaar als ‘Staff Director Legal and Taxes’ werkzaam is, bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Voor zover in deze van belang is in de brief het volgende vermeld:

“ Met het oog op de nog lopende (CFM) discussie over het jaar 2004 tekenen wij bezwaar aan tegen de (…) aanslag. Wij verzoeken u derhalve het belastbaar bedrag van oorspronkelijk € 55.687.097 en naderhand bij beschikking dd 21 juni 2008 vastgesteld op € 38.904.497 te verminderen tot nihil. (…)”

2.6. Met dagtekening 5 juli 2008 heeft verweerder eiseres voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer [NUMMER B]) opgelegd, waarbij de belastbare winst is vastgesteld op € 55.687.097 en het belastbaar bedrag op € 38.904.497. De op deze aanslag te betalen vennootschapsbelasting bedraagt nihil.

2.7. Bij brief van 1 augustus 2008 heeft mr. [A] namens eiseres bezwaar ingediend tegen de navorderingsaanslag voor het jaar 2004.

2.8. In de brief van 1 december 2008 van mr. [A] aan verweerder is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“ Onderwerp

[Eiseres], aanslagnummer [NUMMER B] dd 5 juli 2008

aanslagnummer [NUMMER A] dd 10 mei 2008

Geachte heer (…),

Met het oog op een soepele afhandeling van een definitieve carry back 2005 en een voorlopige carry back 2006 naar het jaar 2004 trekken wij hierbij het pro forma bezwaar tegen de in hoofde genoemde aanslagen in.

Mocht u nog vragen hebben dan kunt u contact opnemen met ondergetekende.”

2.9. Op 4 december 2008 hebben verweerder en eiseres via de e-mail met elkaar gecorrespondeerd. Het e-mailbericht van verweerder luidt, voor zover van belang, als volgt:

“We zijn van plan op zeer korte termijn de volgende zaken te regelen

de definitieve aanslag 2005

de carry back 2005 naar 2004 en

de voorlopige carry back van 2006 naar 2004.

Naar onze mening werkt eea cijfermatig als volgt uit:

(…)

2004

vastgesteld € 38.904.497

carry back 2005 € -/- 26.486.000

voorlopige carry back 2006 € -/- 12.418.497

resteert 0

Als u op- of aanmerkingen heeft bij deze cijfers horen we dat graag zsm (…).”

In reactie hierop heeft de heer [A] middels e-mailbericht als volgt geantwoord:

“ Het zou inderdaad een papieren afhandeling moeten betreffen. Ik vraag echter wel af of rente nog een rol gaat spelen en in welke mate. Dit is ook voor de cash planning van Treasury van belang. Mocht [eiseres] rente verschuldigd zijn dan zal dit bedrag neem ik aan gemitigeerd worden door de coulance rente ivm de toegekende carry back bedragen.”

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. Tussen partijen is de aanslag niet in geschil. Partijen houdt uitsluitend verdeeld het antwoord op de vraag of de beschikking heffingsrente volledig in stand kan blijven. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder gehouden was bij de vaststelling van de aanslag over het jaar 2004 rekening te houden met het door eiseres over het jaar 2005 reeds aangegeven verlies.

3.2. Laatstvermelde vraag wordt door eiseres bevestigend en door verweerder ontkennend beantwoord.

3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de heffingsrente tot een bedrag van € 818.008. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In het arrest van 13 mei 2011, nr. 10/03845, LJN BQ4291, heeft de Hoge Raad overwogen (thans) van oordeel te zijn dat de rechter in belastingzaken bij de beoordeling of een bij hem ingesteld rechtsmiddel ontvankelijk is, gehouden is ambtshalve onderzoek te doen naar de aannemelijkheid van feiten die door een partij die in dat verband worden aangevoerd, ook indien die gestelde feiten door de wederpartij worden erkend of niet worden betwist. De rechtbank ziet geen aanleiding om het ambtshalve onderzoek niet mede betrekking te laten hebben op de beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar.

4.2. De rechtbank is van oordeel dat in casu ten onrechte een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege is gebleven. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

4.3. De in overweging 2.8 vermelde brief kan niet anders dan als intrekking van het bezwaar in de zin van artikel 6:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden beschouwd. Weliswaar wordt daarin het woord ‘heffingsrente’ niet genoemd, maar de intrekkingsbrief lezend in samenhang met de in 2.5 vermelde brief waarbij eiseres in bezwaar is gekomen, kan aan die brief geen andere conclusie worden verbonden dan dat eiseres het ‘gehele’ bezwaar heeft ingetrokken. Gesteld noch gebleken is dat de heer [A], die het bezwaarschrift heeft ingediend, niet bevoegd was het bezwaar in te trekken.

4.4. Eiseres kan niet worden gevolgd in haar standpunt dat het bezwaar nog niet was ingetrokken op de grond dat de intrekkingsbrief pas op 4 december 2008 bij verweerder is ingekomen en de intrekking in feite is ingehaald door de onder 2.9 vermelde e-mailwisseling. Nog daargelaten of verweerder in het e-mailbericht van eiseres een beperking van de intrekking had moeten lezen, heeft verweerder – naar ter zitting is verklaard – reeds vóór deze e-mailwisseling kennis genomen van de inhoud van de intrekkingsbrief.

4.5. Aan het oordeel van de rechtbank kan niet afdoen dat partijen van mening zijn dat eiseres de intrekking nog tijdens de ‘bezwaarfase’ ongedaan heeft willen maken en dat zij er – in het kader van mediationbesprekingen – de voorkeur aan (hebben willen) geven de ontvankelijkheidsvraag te passeren teneinde toe te kunnen komen aan de inhoudelijke discussie over de heffingsrente. Naar de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 13 mei 2011, nr. 10/03845, LJN BQ4291, hebben partijen niet de vrijheid om afspraken te maken waarbij van de wettelijke voorwaarden voor de ontvankelijkheid van een rechtsmiddel wordt afgeweken. De ontvankelijkheid van een bezwaar is immers van openbare orde.

4.6. Eiseres heeft ter zake nog het standpunt ingenomen dat de intrekking op dwaling berustte. Ter onderbouwing hiervan heeft zij aangevoerd dat zij tot intrekking is overgegaan “omdat dat moest van de inspecteur, want dan zou de carry-back soepel verlopen”, maar dat zij, achteraf bezien, zich heeft gerealiseerd dat dit, gelet op de wettelijke regeling, niet nodig is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee echter niet aannemelijk gemaakt dat zij geheel op het verkeerde been is gezet en dat sprake was van niet aan haar toe te rekenen omstandigheden. De intrekking kan derhalve niet meer ongedaan worden gemaakt.

4.7. Eiseres heeft nog betoogd dat, wanneer de intrekkingsbrief bij verweerder is ingekomen vóór 4 december 2008, haar e-mailbericht van 4 december 2008 als een verschoonbaar te laat ingediend bezwaarschrift aangemerkt moet worden. Hierin ligt besloten het standpunt dat na intrekking van een bezwaarschrift opnieuw rechtsgeldig bezwaar kan worden gemaakt. Dit standpunt dient echter te worden verworpen. Door de intrekking is de beschikking heffingsrente onherroepelijk komen vast te staan (vergelijk Hoge Raad 9 december 1987, nr. 25.037, LJN AW7551, BNB 1988/76).

4.8. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder in beginsel niet had hoeven overgaan tot het doen van een uitspraak op bezwaar. Nu eiseres echter het standpunt heeft ingenomen (primair) dat er geen sprake is van intrekking en (subsidiair) dat zij nadien opnieuw bezwaar kon maken, moet zij uit een oogpunt van rechtsbescherming de mogelijkheid hebben rechtsmiddelen aan te wenden tegen een beslissing ter zake daarvan. Gelet hierop en op de omstandigheid dat in de onderhavige zaak een uitspraak op bezwaar voorligt, zal de rechtbank – doende wat verweerder had behoren te doen – het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaren (vergelijk in zoverre de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep in cassatie door de Hoge Raad in het hiervoor onder 4.7 vermelde arrest).

4.9. Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.092,50;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. M. Koole en

mr. A.A. Fase, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2011.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.