Rechtbank Haarlem, 12-12-2011, BV2317, 10/544
Rechtbank Haarlem, 12-12-2011, BV2317, 10/544
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 12 december 2011
- Datum publicatie
- 1 februari 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2011:BV2317
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2013:4655
- Zaaknummer
- 10/544
Inhoudsindicatie
Storting van geld van de BV op rekeningen die op naam van de aandeelhouder staan leiden tot een dividenduitkering aan de aandeelhouder.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummers: AWB 10/544, 10/545 en 10/4159
Uitspraakdatum: 12 december 2011
Uitspraak in de gedingen tussen
X BV, gevestigd te Z, eiseres,
gemachtigde: Y
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 2000 een naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd ten bedrage van € 2.268.901.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2010 is de naheffingsaanslag dividendbelasting verminderd tot een bedrag van € 1.701.675.
1.3. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 500.000 alsmede bij afzonderlijke beschikking een bedrag van € 21.767 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.4. Bij uitspraak op bezwaar van 19 december 2009 heeft verweerder de aanslag vpb 2001 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 122.320 en de heffingsrentebeschikking verminderd tot € 4.345.
1.5. Verweerder heeft ten aanzien van eiseres voor het jaar 2002 een nihilaanslag vpb opgelegd en bij beschikking (hierna: de verliesbeschikking) het verlies van het jaar 2002 vastgesteld op een bedrag van € 309.900.
1.6. Bij brief van 16 december 2009 is eiseres in kennis gesteld van de nadere vaststelling van de verliesbeschikking op € 315.728. Bij uitspraak van 6 februari 2010 is de verliesbeschikking nader vastgesteld op € 315.728.
1.7. Eiseres heeft tegen de voornoemde uitspraak op bezwaar van 26 juli 2010 bij brief van
12 augustus 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem.
1.8. Tegen de uitspraak op bezwaar van 19 december 2009 (vpb 2001) alsmede tegen de kennisgeving van 16 december 2009 (verliesbeschikking 2002) is bij brief van
20 januari 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank Utrecht, welke brief na doorzending door rechtbank Utrecht op 27 januari 2010 door de rechtbank Haarlem is ontvangen.
1.6. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.7. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2011. Namens eiseres A verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd en tot bijstand vergezeld door B en C. Namens verweerder zijn D en E verschenen. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers AWB 10/542 en AWB 10/543 van A.
1.9. Bij brief van 27 januari 2011 heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat de rechtbank het vooronderzoek heeft heropend om F en G als getuigen te horen.
1.10. Eiseres heeft op 7 februari 2011 nadere stukken ingediend. Een afschrift van deze stukken is verstrekt aan verweerder.
1.11. Op 15 juli 2011 zijn F en G als getuigen gehoord. Namens eiseres is A verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. Namens verweerder zijn D en E verschenen.
1.12. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op de getuigenverklaringen. Eiseres heeft dit gedaan bij brief van 27 juli 2011. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan verweerder. Verweerder heeft gereageerd met een brief van
28 juli 2011. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan eiseres. Partijen hebben de rechtbank geen toestemming gegeven de zaak buiten nadere zitting af te doen.
1.13. Het onderzoek ter zitting is hervat op 16 september 2011. Namens eiseres is A verschenen, bijgestaan door de gemachtigde en G. Namens verweerder zijn D en E verschenen. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers AWB 10/542 en AWB 10/543 van A.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. A was ten tijde van de in geding zijnde jaren directeur en enig aandeelhouder van eiseres. Eiseres was houdster van een gedeelte van het aandelenkapitaal van W BV. Eind 2000 zijn de aandelen W BV verkocht aan V voor een bedrag van fl. 19.211.538,46, welk bedrag in oktober 2000 door eiseres is ontvangen. Zes weken na ontvangst van voornoemd bedrag is een gedeelte van het geldbedrag door eiseres overgemaakt naar een drietal beleggingsrekeningen die op naam van A stonden. Het betreft de volgende rekeningen:
- rekening xxx bij T NV (geopend op 20 november 2000)
- rekening yyy bij T NV (geopend op 23 november 2000)
- rekening zzz bij U NV (geopend op 29 november 2000)
Op elk van de drie de rekeningen is een bedrag van fl. 5.000.000 gestort.
2.2. De contracten behorend bij de rekeningen met nummers xxx en zzz vermeldden uitsluitend de naam van A. De contracten behorend bij rekening yyy stonden vóór 23 november 2000 op naam van AX BV. Op de op deze rekening betrekking hebbende overeenkomsten en bijlagen is “X BV” doorgehaald zodat de overeenkomsten na doorhaling alleen de naam van A vermeldden. Alle overeenkomsten en bijlagen zijn persoonlijk ondertekend door A. De beleggingsrekeningen hadden tot doel het beleggen in effecten met tussenkomst van een vermogensbeheerder. De vermogensbeheerders hadden zonder beperkingen van A schriftelijk volmacht gekregen wat betreft de totale inleg van fl. 15.000.000.
2.3. De boekingen ter zake van de beleggingen en de beleggingsrekeningen zijn niet in de administratie van eiseres over het jaar 2000 verwerkt. In de jaarrekening 2000 is in de eindbalans een post effecten ten bedrage van fl. 15.000.000 opgenomen. In het grootboek van eiseres over 2001 zijn transacties geboekt op de grootboekrekeningen effecten, beheerskosten effecten, ontvangen dividend, resultaat opties, verkoopresultaat effecten en koersresultaat effecten.
2.4. Vanaf februari 2001 zijn vanaf de drie rekeningen substantiële bedragen overgemaakt naar eiseres voor het financieren van (met name zakelijke) investeringen. Ten tijde van deze overmakingen stonden de drie rekeningen nog op naam van A.
2.5. Met een brief van 25 april 2002 heeft A opdracht gegeven aan U NV om het gehele effectendepot op rekening zzz over te boeken naar een bankrekening bij S NV onder vermelding van X BV.
2.6. Op 1 januari 2001 hadden de via voornoemde rekeningen op naam van A aangehouden beleggingen een waarde van € 6.613.691, op 31 december 2001/1 januari 2002 een waarde van € 1.277.801 en op 31 december 2002 een waarde van € 505.858.
2.7. Op 15 januari 2003 heeft eiseres aangifte vpb 2001 gedaan naar een verlies van € 1.058.771. Bij de berekening van het verlies heeft eiseres rekening gehouden met een waardevermindering van effecten op beleggingsrekeningen ad € 1.213.643, de daarop drukkende beheerskosten van € 28.847 en het daarop ontvangen dividend van € 54.747.
2.8. Op 23 maart 2004 heeft eiseres aangifte vpb 2002 gedaan naar een verlies van € 883.717. Bij de berekening van het verlies heeft eiseres rekening gehouden met een waardevermindering van effecten op beleggingsrekeningen ad € 589.253, de daarop drukkende beheerskosten van € 9.777 en het daarop ontvangen dividend van € 28.897.
2.9. Op 2 februari 2004 is bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld door de belastingdienst te Q, van welk onderzoek op 23 mei 2006 een rapport is opgemaakt. In het rapport wordt geconcludeerd dat eiseres in het jaar 2000 aan A een netto-dividenduitkering heeft gedaan van fl. 15.000.000, dat de door A ontvangen gelden door hem in privé zijn belegd en dat de resultaten van de beleggingen buiten de belastbare winst van eiseres vallen. Voor het jaar 2000 heeft verweerder het fiscaal eindvermogen van eiseres € 9.075.604 lager gesteld. Voorts heeft verweerder voor het jaar 2001 € 1.297.237 en voor het jaar 2002 € 570.134 meer winst bij eiseres in aanmerking genomen. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft verweerder aan eiseres vervolgens de in 1.1 genoemde naheffingsaanslag dividendbelasting, de in 1.3 genoemde aanslag vpb 2001 en de in 1.5 genoemde verliesbeschikking 2002.
3. Geschil
3.1. In geschil is of eiseres in het jaar 2000 al dan niet een dividenduitkering heeft gedaan en of de beleggingen op de drie in 2.1 genoemde rekeningen in de jaren 2001 en 2002 al dan niet tot de belastbare winst van eiseres dienen te worden gerekend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.
3.3. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag, vermindering van de aanslag vpb 2001 en de vaststelling van een groter verlies over 2002. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De rechtbank stelt voorop dat van een winstuitdeling/dividenduitkering sprake is als er een bewuste vermogensverschuiving uit de winst van de vennootschap heeft plaatsgevonden naar A als aandeelhouder, die leidt tot een verarming van eiseres.
4.2. De rechtbank leidt uit de vaststaande feiten in 2.1 en 2.2 af dat eiseres eind 2000 drie maal fl. 5.000.000 heeft gestort op de in 2.1 genoemde beleggingsrekeningen, welke rekeningen op naam stonden van A. De rechtbank is van oordeel dat die stortingen op de op naam van A staande rekeningen gekwalificeerd moeten worden als uitdelingen van eiseres aan A. Door deze stortingen heeft er immers een vermogensverschuiving plaatsgevonden van het vermogen van eiseres naar het privévermogen van haar aandeelhouder. Gelet op de verwevenheid tussen eiseres en A is de rechtbank voorts van oordeel dat zowel eiseres als A zich er van bewust moeten zijn geweest dat A, door de contracten op eigen naam te stellen, bevoordeeld werd door de ten gevolge daarvan ontstane vermogensverschuiving. Hierbij merkt de rechtbank op dat het bewustheidsvereiste niet meer inhoudt dan dat eiseres en A zich bij het aangaan van de overeenkomsten ervan bewust moeten zijn geweest dat de aandeelhouder/A werd bevoordeeld met een door de overeenkomst ontstane vermogensverschuiving (vgl. HR 24 oktober 2003, nr. 37856, BNB 2004/112, LJN AI0411).
4.3. De stelling van eiseres, dat A omwille van de tijdsdruk en het gemak heeft gekozen voor tenaamstelling op eigen naam in plaats van op naam van eiseres, acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank hecht hierbij belang aan de door de medewerker van U NV, F, afgelegde verklaring op 21 april 2005 tegenover de Belastingdienst/FIOD-ECD. Deze medewerker is destijds betrokken geweest bij het openen van één van de genoemde beleggingsrekeningen. In zijn verklaring, welke door hem nadien niet, ook niet tijdens bovenvermeld getuigenverhoor (onderdelen 1.9 en 1.11), is ingetrokken, verklaart F onder meer het volgende:
“Op het moment dat A uiteindelijk een relatie van ons werd was er sprake van een vermogen van Hfl 15.000.000,- waarvan A vroeg om daarvan 1/3 deel te beheren. Dat is besproken in een bijeenkomst bij de bank in R op 22 november 2000. Het contract is uiteindelijk verstuurd aan A op 28 november 2000, waarna A op 29 november 2000 heeft getekend.
Wij hebben toen afspraken gemaakt over op welke wijze we zouden beleggen. Die afspraken zijn eind van het jaar, vlak voor de contractdatum, gemaakt.
(…)
Het was volkomen duidelijk voor A dat het geld uit de BV gehaald moest worden en in privé zou worden belegd. Er is ook overwogen om de overeenkomst op naam van de BV te zetten, maar er is voor gekozen om het toch op privé te zetten.
(…)
Wij weten, uit ons dossier, dat de beleggingsovereenkomsten zijn aangegaan door A in privé. Ik heb dit eerder verklaard, dat is een bewust keuze geweest.”
4.4. Bovendien stonden de contracten behorend bij rekening yyy aanvankelijk op naam van AX BV. Door de contracten vervolgens op naam van A te zetten en deze op eigen naam te ondertekenen is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een bewuste keuze om de beleggingsrekeningen op naam van A te zetten.
4.5. De omstandigheid dat in de eindbalans van de jaarrekening 2000 van eiseres de op de beleggingsrekeningen gestorte bedragen zijn opgenomen in de post effecten brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt hierbij dat verweerder ter zitting van 25 januari 2011 verklaard heeft dat de beleggingen in eerste instantie in een conceptaangifte ib/pvv 2000 van A in privé waren verantwoord, hetgeen door A niet is betwist. Voorts heeft verweerder tijdens een boekenonderzoek geconstateerd dat de boekingen ter zake van de beleggingen niet in de administratie van eiseres over het jaar 2000 zijn verantwoord. Voorts vermeldt de post effecten een bedrag ter grootte van fl. 15.000.000, terwijl de beleggingsrekeningen eind 2000 een werkelijke waarde vertegenwoordigden van fl. 14.574.660,99. Ook de rente is niet in de administratie van eiseres geboekt. Ter zitting van 25 januari 2011 heeft A ook verklaard dat de beleggingsrekeningen pas vanaf april 2001 in de administratie van eiseres zijn verwerkt. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk dat de beleggingen bij eiseres waren geadministreerd vóórdat aangifte ib/pvv 2000 in maart 2002 werd ingediend, maar acht veeleer aannemelijk dat de beleggingen achteraf in de administratie van eiseres zijn verwerkt.
4.6. Het feit dat er zakelijke betalingen zijn gedaan met de gelden van de beleggingsrekeningen acht de rechtbank in het licht van het voorgaande onvoldoende om aan te nemen dat de beleggingsrekeningen tot het (ondernemings)vermogen van eiseres behoorden. De omstandigheid dat met gelden van de beleggingsrekeningen later zakelijke betalingen zijn gedaan doet niet af aan de vaststelling dat deze beleggingsrekeningen tot het privévermogen van A behoren. Fiscaal zijn de zakelijke betalingen dan aan te merken als kapitaalstortingen in of leningen aan eiseres.
4.7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres een dividenduitkering aan haar aandeelhouder, A, heeft gedaan en dat terecht de resultaten van de beleggingen in de jaren 2001 en 2002 niet tot de belastbare winst van eiseres zijn gerekend.
4.8. Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiseres onderbouwd met de stelling dat de fiscale afwikkeling door verweerder niet met voortvarendheid is afgehandeld omdat eiseres nog geen uitspraken heeft ontvangen op de bezwaarschriften tegen de aanslagen vennootschapsbelasting 2003 en 2004, de aanslagen Kapitaalsbelasting 2001 tot en met 2003 en de naheffingsaanslag Dividendbelasting 2006 waardoor verweerder zijn recht om heffingsrente in rekening te brengen zou hebben verspeeld.
4.9. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige gedingen de door eiseres in 4.8 genoemde aanslagen niet aan de orde zijn zodat de beoordeling of verweerder bij het opleggen van die aanslagen niet voortvarend te werk zou zijn gegaan thans niet aan de orde kan komen.
4.10. Uit de wetsgeschiedenis van de bepalingen over heffingsrente blijkt dat de berekening van heffingsrente, zowel het in rekening brengen als het vergoeden, is bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door de belastingplichtige dan wel de Schatkist. Wanneer heffingsrente in rekening wordt gebracht heeft de belastingplichtige gedurende de periode waarover de heffingsrente wordt berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Gedurende die periode behoorde het belastingbedrag eigenlijk toe aan de Schatkist en heeft de Schatkist daarom gedurende die periode geen rente over dat bedrag kunnen ontvangen. Ter compensatie wordt heffingsrente in rekening gebracht aan de belastingplichtige ongeacht de vraag of de belastingplichtige daadwerkelijk rente heeft gekweekt.
4.11. Hieruit volgt dat het er bij het in rekening brengen van heffingsrente in beginsel niet toe doet of verweerder bij de aanslagregeling voortvarend te werk is gegaan. Dit is slechts anders in gevallen, waarin het in rekening brengen van heffingsrente het gevolg is van zozeer handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, dat het vergoeden van rente redelijkerwijze niet meer van de belastingplichtige mag worden verwacht. Zodanig onzorgvuldig handelen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur is in dit geval gesteld noch gebleken. Het beroep van eiseres tegen de beschikking heffingsrente slaagt daarom niet.
4.12. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 december 2011 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. J.H. Hoekstra en mr. R. van Scharrenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.