Home

Rechtbank Haarlem, 02-02-2012, BW4131, 11/1881

Rechtbank Haarlem, 02-02-2012, BW4131, 11/1881

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
2 februari 2012
Datum publicatie
26 april 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BW4131
Formele relaties
Zaaknummer
11/1881

Inhoudsindicatie

Aansprakelijkstelling. Meldingsplicht. Eiser stelt dat verweerder op de hoogte was van de betalingsonmacht van de BV en dat verweerder eiser, die niet op de hoogte was van de meldingsverplichting, hierop had moeten wijzen. Deze stelling volgt de rechtbank niet. Het beroep is gegrond omdat de beschikking aansprakelijkstelling dient te worden verlaagd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/1881

Uitspraakdatum: 2 februari 2012

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. J.G. Wieringa

en

de ontvanger van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft eiser bij beschikking van 17 maart 2010 aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven aanslagen loonbelasting over het tijdvak 2007 en de maanden juli tot en met december 2007, maart, juni en augustus tot en met december 2008 en januari tot en met november 2009 en omzetbelasting over de tijdvakken 2007, 2008 en de maanden maart 2009 en juni tot en met november 2009 van [BEDRIJF A] B.V. (hierna: de BV). De aansprakelijkstelling beloopt een bedrag van € 59.134.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 februari 2011 de beschikking aansprakelijkstelling gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2011. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde voornoemd. Namens verweerder is verschenen N.R.D. Spreen Brouwer. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de bedragen van de aansprakelijkstelling cijfermatig te onderbouwen. Bij brief van 11 november 2011 heeft verweerder de nadere informatie verstrekt. De gemachtigde van eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 14 december 2011. Verweerder heeft op deze brief gereageerd bij brief van 21 december 2011. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en dat het onderzoek wordt gesloten.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser is sinds 29 juli 1988 bestuurder van de BV.

2.2. De BV was bestuurder en enig aandeelhouder van [BEDRIJF B] B.V. (hierna: [BEDRIJF B]). [BEDRIJF B] was de werkmaatschappij van eiser. De aansprakelijkstelling van eiser voor schulden van [BEDRIJF B] is vernietigd.

3. Geschil en standpunten van partijen

3.1. In geschil is of eiser terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld.

3.2. Eiser stelt dat verweerder op de hoogte was van de betalingsonmacht van de BV en dat verweerder eiser, die niet op de hoogte was van de meldingsverplichting, hierop had moeten wijzen. Voorts is volgens eiser de aansprakelijkstelling wat betreft de loonbelasting te hoog. Eiser concludeert tot vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling.

3.3. Volgens verweerder had de BV in 2007 geen betalingsproblemen dan wel was hij hiervan niet op de hoogte. Voorts stelt verweerder dat er eind 2008 wel contacten over de BV zijn geweest en dat gelet daarop de aansprakelijkstelling voor de aanslagen die zijn opgelegd over 2009 dient te worden vernietigd. Bovendien is ter zitting gebleken dat bij een aantal aanslagen waarop de aansprakelijkstelling ziet, niet alleen de enkelvoudige belasting in de aansprakelijkstelling is begrepen maar tevens renten, kosten en verzuimboetes. Deze bedragen dienen volgens verweerder in mindering te worden gebracht op de aansprakelijkstelling. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vermindering van de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 40.689.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: Iw), is ieder van de bestuurders van een lichaam hoofdelijk aansprakelijk voor onder meer de door dat lichaam verschuldigde omzetbelasting en loonbelasting, overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.

4.1.2. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Iw (tekst tot 4 juli 2010), is het lichaam verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling van de in het eerste lid bedoelde belastingen in staat is, daarvan mededeling te doen aan de ontvanger. Elke bestuurder is bevoegd om namens het lichaam aan deze verplichting te voldoen.

4.1.3. Ingevolge artikel 36, vierde lid, van de Iw, wordt vermoed dat de niet betaling aan een bestuurder te wijten is indien niet of niet op juiste wijze aan de meldingsverplichting van het tweede lid is voldaan. Tot weerlegging van dit vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan de meldingsverplichting heeft voldaan.

4.2. Voor zover eiser zich met zijn stelling dat verweerder hem had moeten wijzen op de meldingsverplichting beroept op onbekendheid met de meldingsplicht, overweegt de rechtbank dat eventuele onbekendheid van eiser met de meldingsregeling hem niet ontslaat van de op hem rustende verplichting. Voor zover eiser betoogt dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hem te informeren omtrent de op hem rustende verplichting, overweegt de rechtbank als volgt. Onder omstandigheden kan de vereiste zorgvuldigheid meebrengen dat de ontvanger een lichaam dan wel de bestuurder daarvan wijst op de meldingsverplichting. In het onderhavige geval acht de rechtbank evenwel niet aannemelijk dat verweerder, zoals eiser stelt, reeds in 2007 op de hoogte was van de betalingsonmacht van de BV. Eiser heeft hiertoe enkel gesteld dat er sinds juli 2007 schriftelijk en telefonisch contact is geweest tussen eiser en verweerder en dat daarbij niet alleen de betalingsproblemen van [BEDRIJF B] aan de orde zijn geweest, maar dat ook de betalingsproblemen van de BV zijn besproken. Deze stelling heeft eiser evenwel niet onderbouwd met een nadere toelichting of schriftelijke stukken. Verweerder heeft daarentegen gemotiveerd ontkend dat ook over de BV is gesproken en heeft dit onderbouwd met onder meer gespreksnotities waarin voor het eerst in februari 2008 melding wordt gemaakt van de BV. Daarbij is volgens verweerder slechts aan de orde geweest dat de bestuurder van de BV een schuld heeft. Vervolgens heeft verweerder op 19 augustus 2008 een brief van eiser ontvangen inzake diverse aanslagen betreffende de BV en eiser persoonlijk en is er op 28 oktober 2008 telefonisch contact geweest met betrekking tot (onder meer) de BV. Voorts heeft verweerder een groot aantal schriftelijke stukken overgelegd waaruit blijkt dat er wel contact is geweest inzake [BEDRIJF B] maar waarin niet over de BV wordt gerept. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat niet alleen in 2007 verweerder niet op de hoogte was van eventuele betalingsonmacht van de BV, doch evenmin in 2008. In de brief van eiser van 19 augustus 2008 wordt slechts gesteld dat de bedragen van de aanmaningen voor de BV bijzonder hoog zijn. Voorts is niet gesteld of gebleken dat bij het telefonische contact op 28 oktober 2008 is gesproken over betalingsproblemen dan wel betalingsonmacht van de BV. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn stelling dat verweerder ook in 2008 niet op de hoogte was van het bestaan van eventuele betalingsonmacht en dat daarom de aansprakelijkstelling van eiser voor de onbetaalde aanslagen met betrekking tot de jaren 2007 en 2008 dient te worden gehandhaafd.

4.3. De stelling van eiser dat verweerder hem niet heeft gewezen op de meldingsplicht van [BEDRIJF B] leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder heeft toegelicht is de beschikking waarbij eiser aansprakelijk werd gesteld voor schulden van [BEDRIJF B] vernietigd omdat verweerder op de hoogte was van de betalingsonmacht van [BEDRIJF B]. In het midden kan blijven of – zoals eiser stelt en verweerder ontkent – verweerder heeft nagelaten om eiser op zijn meldingsverplichting met betrekking tot [BEDRIJF B] te wijzen, omdat de gevolgen van dat eventuele nalaten beperkt zijn tot de aansprakelijkheid voor belastingschulden van [BEDRIJF B] en niet doorwerken naar de aansprakelijkheid voor belastingschulden van de BV. Een andere opvatting zou miskennen dat er eerst aanwijzingen moeten zijn dat er betalingsproblemen zijn bij de vennootschap zelf, in casu de BV, alvorens er een informatieplicht van verweerder met betrekking tot de meldingsverplichting kan worden aangenomen.

4.4. Blijkens het na de zitting op 11 november 2011 ingediende stuk van verweerder dient de aansprakelijkstelling nader te worden vastgesteld op € 40.689. Eiser heeft tegen deze nadere berekening niets aangevoerd, zodat de rechtbank deze berekening in beginsel zal volgen. Wel dient naar het oordeel van de rechtbank op de aansprakelijkstelling nog een bedrag van € 100 in mindering te worden gebracht, omdat verweerder in zijn brief van 11 november 2011 aangeeft dat de betalingen zijn afgeboekt op de enkelvoudige belasting, terwijl uit de bij de brief overgelegde DACAS-prints blijkt dat voor de aanslag omzetbelasting over 2007 een betaling van € 100 is afgeboekt op de heffingsrente. De beschikking aansprakelijkstelling dient derhalve nog te worden verminderd met € 100 tot € 40.589.

4.5. Hetgeen partijen overigens in hun na de zitting overgelegde stukken hebben aangevoerd bevat geen nieuwe gezichtspunten en leidt niet tot een ander oordeel.

4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en de beschikking aansprakelijkstelling te worden verminderd tot een bedrag van € 40.589.

5. Proceskosten

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Het verzoek van eiser tot vergoeding van de kosten van de bezwaarfase kan niet worden toegewezen, aangezien eiser eerst in beroep heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure, terwijl ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een dergelijk verzoek dient te worden gedaan voordat op het bezwaar wordt beslist.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vermindert de beschikking aansprakelijkstelling tot een bedrag van € 40.589 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit,

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 874, en

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Deze uitspraak is door mr. M.C. van As, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P. van der Zalm, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.