Rechtbank Haarlem, 24-02-2012, BW6155, 11/1244
Rechtbank Haarlem, 24-02-2012, BW6155, 11/1244
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 24 februari 2012
- Datum publicatie
- 5 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2012:BW6155
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2013:4482, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/1244
Inhoudsindicatie
Na boekenonderzoek bij taxibedrijf is de administratie verworpen. Schatting is redelijk op basis van het aantal kentekendagen.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 11/1244
Uitspraakdatum: 24 februari 2012
Uitspraak in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Amsterdam, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 30 november 2009 over het tijdvak 2004 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (lh) opgelegd en bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 januari 2011 de naheffingsaanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2011. Namens verweerder is verschenen E.I. van Dompselaar. Eiser is, zonder bericht, niet verschenen. De rechtbank heeft onderzocht of eiser behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kon worden voltooid. De griffier heeft eiser bij aangetekende brief, verzonden op 10 november 2011 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is niet retour gekomen. Nu uit informatie van de website van PostNL is gebleken dat de brief op 17 november 2011 is uitgereikt, is eiser behoorlijk uitgenodigd om op de zitting te verschijnen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiser dreef in het gehele jaar 2004 onder de naam Y een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteit bestond uit het vervoeren van personen tegen betaling (taxibedrijf).
2.2. Voor eiser verrichtten in 2004 meerdere chauffeurs in loondienst taxidiensten. Tijdens het hierna te noemen boekenonderzoek waren dat 14 tot 15 werknemers.
2.3. Eiser heeft over 2004 € 6.130 loonheffing aangegeven.
2.4. In het laatste kwartaal van 2004 hebben enige overheidsdiensten, waaronder de Belastingdienst Amsterdam en UWV, onderzoek gedaan naar taxibedrijven in A. Op twaalf dagen zijn in het kader van dat onderzoek zichtcontroles gehouden bij taxistandplaatsen te A en B. Daarbij is waargenomen en geregistreerd of, wanneer en hoe vaak auto’s van onder meer het bedrijf van eiser al dan niet met klanten van die standplaatsen vertrokken. Tijdens de zichtcontroles is 248 keer waargenomen dat een auto van eisers bedrijf van de standplaats vertrok. In twee gevallen (van de 248) vertrok de auto van eisers bedrijf vanaf de standplaats zonder klant. De kentekengegevens van de auto’s zijn verzameld. Sommige chauffeurs is naar de naam en naar omzetgegevens gevraagd.
2.5. In februari 2006 heeft verweerder een boekenonderzoek aan eiser aangekondigd. Dat onderzoek is nadien enige tijd stilgelegd. Op 13 november 2008 heeft verweerder het onderzoek uitgebreid naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffing van eiser over 2004. Verweerder heeft in het kader van het boekenonderzoek onder meer de waarnemingen uit de zichtcontroles vergeleken met de administratie van eiser, voor zover aanwezig. Van het onderzoek is op 15 februari 2010 een (eind)rapport opgemaakt.
2.6. In het rapport komt verweerder onder meer tot de volgende conclusies:
- de omzet werd voor het grootste deel in contanten gerealiseerd, maar er was geen kasboek;
- in de auto’s van eiser waren wel taxameters, waarin onder meer verreden taxikilometers worden geregistreerd, maar de taxameters werden telkens “genuld”. Eiser heeft de in de taxameters opgeslagen gegevens niet op enige wijze bewaard;
- de chauffeurs maakten wel zogenaamde rittenstaten op, maar de in de administratie voorhanden zijnde rittenstaten voldeden niet aan de daarvoor op grond van de Wet personenvervoer gestelde eisen: zo is de aanduiding van plaatsen van vertrek en aankomst niet (steeds) goed herleidbaar, is niet (steeds) per rit de begin- en eindstand van de kilometerteller genoteerd en is niet gespecificeerd of sprake is van beladen of onbeladen ritten;
- uit een vergelijking van gegevens uit de zichtcontroles, waarin 248 waarnemingen op ritten van taxi’s van eiser betrekking hadden, met de administratie voor zover voorhanden, blijkt dat 96 van de 248 waargenomen ritten niet in de administratie voorkomen – en volgens de administratie dus niet zouden zijn verreden – en van 80 ritten komt op hetzelfde moment wel een rit in de administratie voor maar die gegevens komen niet overeen met de rit waar de waarneming op betrekking kan hebben.
2.7. Verweerder heeft voorts onderzocht van hoeveel auto’s op hoeveel dagen in 2004 het kenteken op zijn naam stond (hierna: kentekendagen). Hij heeft van deze auto’s bij de Stichting Nationale Autopas de kilometerstanden opgevraagd. Van zeven auto’s waren bij de Stichting Nationale Autopas meerdere kilometerstanden geregistreerd. Aan de hand daarvan heeft verweerder berekend hoeveel kilometers gemiddeld per dag met die auto’s is gereden. Rekening houdend met een gebruik van de auto’s voor andere doeleinden dan voor taxivervoer heeft verweerder een totaal aantal verreden taxi-kilometers berekend voor de auto’s waarvan de kentekens op naam stonden van eiser. Verweerder heeft voorts gegevens verzameld over de gemiddelde omzet per gereden kilometer van (een deel van) de auto’s van eiser en anderen die in de zichtcontroles zijn waargenomen. Deze gegevens heeft verweerder vergeleken met branchegegevens. Ook deze feiten heeft hij in het (eind)rapport vermeld.
2.8. In november 2009 heeft verweerder op basis van het tot dan toe verrichte onderzoek de naheffingsaanslag lh aangekondigd. Op 4 januari 2010 is het bezwaarschrift van eiser bij verweerder binnengekomen. In maart 2010 heeft verweerder het eindrapport van het boekenonderzoek (opnieuw) aan eiser gezonden. Daarna, op 29 april 2010, heeft eiser zijn bezwaarschrift aangevuld. Op 15 juli 2010 is eiser gehoord. Eiser heeft daarna een overzicht van enige tientallen kentekens aan verweerder overgelegd van auto’s en de periode waarin die auto’s voor hem zouden hebben gereden. In het overzicht kondigt eiser aan een “volledig overzicht van de exact gereden dagen” aan te leveren.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente de toetsing in rechte kunnen doorstaan.
3.2. Eiser voert aan dat hij het niet eens is met de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Hij wijst er op dat hij lange tijd in onzekerheid is gelaten over de consequenties van het onderzoek en dat het onderzoek lang heeft stilgelegen. Eiser voert daarnaast aan dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Eiser concludeert, zo begrijpt de rechtbank, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.3. Verweerder bestrijdt dat bij het opleggen van de naheffingsaanslag onzorgvuldig is gehandeld. Het (boeken)onderzoek zou weliswaar in 2006 starten, maar van het uitstel is aan eiser mededeling gedaan. Na de herstart eind 2008, begin 2009 zijn gesprekken gevoerd met eiser en zijn boekhouder. Er is uitgebreid onderzoek verricht en eiser is in de gelegenheid gesteld op een concept van het rapport van boekenonderzoek en op het definitieve rapport te reageren. Verweerder voert voorts aan dat de administratie van eiser niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, zodat de administratie moet worden verworpen. Het ligt daarom op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de weg van eiser overtuigend aan te tonen dat de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar onjuist zijn (zogenaamde omkering en verzwaring van de bewijslast). Daarin is eiser niet geslaagd. Verweerder stelt dat in het kader van de redelijke schatting moet worden uitgegaan van 3625 kentekendagen, gemiddeld 100 kilometer per dag en een gemiddelde omzet van € 1.01 per gereden kilometer. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Aan eiser moet worden toegegeven dat verweerder onredelijk lang heeft gedaan over het onderzoek dat tot de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft geleid. Eind 2004 hadden immers al de zichtcontroles plaatsgevonden en in februari 2006 is het boekenonderzoek aangekondigd. Eerst eind 2009 is op basis van voorlopige bevindingen uit het onderzoek de naheffingsaanslag opgelegd. Toch leiden deze constateringen niet tot de conclusie dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven. Verweerder heeft immers tot vijf jaar na het tijdvak waarop de loonheffing betrekking heeft, de bevoegdheid tot naheffing over te gaan. Eiser dient ook tenminste over die periode zijn boekhouding en bedrijfsadministratie te bewaren voor eventueel onderzoek en moet in die periode met onderzoek rekening houden. De pauze in het onderzoek heeft verweerder ook, zo heeft eiser niet bestreden, behoorlijk aangekondigd. Dat eiser inmiddels, in 2006, was gestopt met het taxibedrijf, zoals verweerder ook heeft bevestigd, doet aan zijn verplichting tot het bewaren van de administratie niet af en brengt ook niet mee dat de naheffingstermijn en dus de mogelijkheid tot het doen van onderzoek niet meer zou gelden. Dat eiser zou zijn gestopt met zijn bedrijf omdat hij de verantwoordelijkheid voor het doen en laten van de chauffeurs niet meer kon dragen, het volgens hem buiten zijn macht lag hen te controleren en voortdurend in stress zat, kan hieraan ook niet af doen, omdat eiser als inhoudingsplichtige werkgever gehouden is zijn bedrijf en administratie zo te organiseren dat hij aan zijn (loon)belastingverplichtingen kan voldoen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder in 2009 bij de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek onzorgvuldig jegens eiser is opgetreden. De enkele omstandigheid dat het onderzoek toen nog geruime tijd heeft geduurd, duidt op zich ook niet op onzorgvuldigheid. Eiser heeft in dit verband ook niet weersproken dat er – in 2009 – veelvuldig contact is geweest tussen verweerder en hem dan wel zijn boekhouder. De op onzorgvuldig handelen gebaseerde beroepsgrond van eiser treft daarom geen doel.
4.2. De rechtbank zal eerst onderzoeken of er reden is voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Verweerder heeft gewezen op de volgende gebreken in de administratie:
- hoewel sprake is van contante ontvangsten van betalingen voor taxiritten, ontbreekt een (dagelijkse) vastlegging daarvan in bijvoorbeeld een kasboek;
- uit de gegevens die worden vastgelegd in de taxameters kunnen primaire gegevens over ritten worden afgeleid, maar eiser heeft de gegevens uit de taxameters noch geprint noch anderszins bewaard;
- er zijn (daarnaast) wel rittenstaten opgemaakt, maar daarin ontbreken relevante gegevens en bovendien is uit de waarnemingen tijdens de zichtcontroles gebleken dat de rittenstaten gedeeltelijk onjuist zijn want zij komen niet overeen met alle waargenomen gereden ritten;
- uit de waarnemingen en de vergelijking met de wel in de administratie voorhanden gegevens blijkt dat veel ritten en inkomsten niet zijn verantwoord. Verweerder concludeert dat de boekhouding ondeugdelijk is en dat eiser niet aan de bewaarverplichtingen heeft voldaan.
Verweerder heeft voorts een theoretische omzetberekening gemaakt. Op basis van het aantal kentekendagen, een gemiddeld aantal per dag verreden kilometers zoals verweerder dat heeft afgeleid uit de gegevens van de Stichting Nationale Autopas en waarnemingen over gerealiseerde omzet en branchegegevens, concludeert hij dat eiser over 2004 362.500 kilometer maal € 1.01 per kilometer, derhalve € 366.125 aan omzet moet hebben gerealiseerd terwijl eiser voor de omzetbelasting € 60.000 had aangegeven. Op basis van de administratie heeft verweerder, zo vermeldt hij in het rapport van boekenonderzoek, bovendien een totaal behaalde omzet van € 125.501 berekend. Op basis van de conclusies uit de zichtcontroles concludeert verweerder daarnaast dat eiser 70% van de ritten niet in zijn administratie heeft verantwoord. Op basis van die cijfers komt hij tot een theoretisch berekende omzet van € 418.336.
4.3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder is uitgegaan van een onjuist aantal kentekendagen omdat er op minder dagen autokentekens op zijn naam hebben gestaan. De rechtbank ziet desondanks geen reden verweerder in zijn stelling over de kentekendagen niet te volgen. Eiser heeft in bezwaar wel een overzichtje overgelegd van kentekens en de periode dat die op zijn naam stonden, maar ook aangegeven dat dat overzicht niet compleet was zodat hij een juist aantal kentekendagen niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank ziet gelet op de door verweerder gegeven toelichting geen grond om er aan te twijfelen dat verweerder de gegevens van kentekens van auto’s die in 2004 op eisers naam hebben gestaan, niet op de juiste wijze uit openbare kentekenregisters heeft afgeleid. De overige bevindingen van verweerder over de administratie en de wijze van het theoretisch berekenen van de omzet heeft eiser in wezen niet gemotiveerd bestreden. Integendeel, eiser heeft ook erkend dat de chauffeurs aan hem niet alle rittengegevens en omzet of inkomsten hebben verantwoord. Zijn stelling dat hij op zijn chauffeurs onvoldoende invloed had om de juiste rit- en betaalgegevens te krijgen, komt voor zijn risico en vormt geen toereikende rechtvaardiging voor onvolkomenheden in de boekhouding. De waarnemingen bij de zichtcontroles hebben bovendien bevestigd dat de afwijking van de verantwoording in de administratie ten opzichte van de werkelijk verreden ritten en gemaakte uren (en omzet en dus inkomen van de chauffeurs) aanzienlijk is.
4.4. Bij die stand van zaken moet de conclusie zijn, dat verweerder met de door hem aangevoerde gronden over gebreken in de administratie en zijn theoretische omzetberekening terecht de administratie heeft verworpen. Voorts staat daarmee vast dat eiser relevante administratieve bescheiden, waaronder de taxametergegevens, ten onrechte niet heeft bewaard. De bewijslast is daarom omgekeerd en verzwaard.
4.5. Bewijs voor een andere en lagere, zijns inziens juiste, loonberekening heeft eiser niet bijgebracht. Dat neemt niet weg dat de naheffingsaanslag op een redelijke schatting moet berusten. In het rapport van het boekenonderzoek heeft verweerder een schatting gemaakt. Eiser heeft daar in wezen geen concrete bezwaren tegen ingebracht, behalve de stelling dat het aantal daarbij gebruikte kentekendagen niet juist zou zijn, maar niet aangetoond dat de door verweerder gebruikte gegevens over kentekendagen en de schatting overigens onjuist is. Gelet op het aantal kentekendagen van 3.625 over 2004, terwijl uit het door eiser in bezwaar overgelegde overzicht blijkt dat eiser zo’n 10 tot 20 taxi’s (tegelijk) liet rijden, de geschatte omzet van € 366.125 en een uit de waarnemingen afgeleide gemiddelde omzet van € 14,95 per taxi per uur, zodat verweerder uitkomt op een aantal werkuren van taxichauffeurs van eiser in 2004 van 24.490, hetgeen resulteert in ca 6,5 werkuren per auto per dag, en een nettorekenuurloon van € 5 per uur, acht de rechtbank een schatting van € 122.450 aan uitbetaald nettoloon niet onredelijk. Met toepassing van het tabeltarief voor onbekende werknemers heeft verweerder de verschuldigde loonheffing dan ook niet onredelijk hoog geschat op € 158.818 zodat de naheffingsaanslag (na verrekening van de aangegeven loonheffing van € 6.130) op een bedrag van € 152.688 niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Het beroep tegen de naheffingsaanslag is dus ongegrond. Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de belastingaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mr. T.A. de Hek en mr. R. van Scharrenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.T. van Arnhem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.