Home

Rechtbank Haarlem, 20-07-2012, BX2705, 11/6475

Rechtbank Haarlem, 20-07-2012, BX2705, 11/6475

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
20 juli 2012
Datum publicatie
25 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BX2705
Formele relaties
Zaaknummer
11/6475

Inhoudsindicatie

Een op een bepaalde plaats binnen de gemeente gekocht parkeerkaartje mag worden gebruikt om te parkeren op een andere plaats binnen de gemeente, mits het verschuldigde parkeertarief wordt omgerekend naar het tarief op de plaats van het opnieuw parkeren. Afhankelijk van het daar geldende tarief is de eindtijd van het parkeren anders dan op het parkeerkaartje staat vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 11/6475

Uitspraakdatum: 20 juli 2012

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonen[P], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiser op 5 november 2011 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [A NUMMER]) parkeerbelasting opgelegd.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 november 2011 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2012. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. drs. A.P.G. van Meeteren.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Eiser heeft op vrijdag 4 november 2011 voor € 0,20 een parkeerkaartje gekocht om zijn auto, merk [A MERK], kenteken [A KENTEKEN] (hierna: de auto) te parkeren in Amsterdam-Buitenveldert. Dit parkeerkaartje was geldig tot maandag 7 november 2011, 9.08 uur.

2.2. Op 5 november 2011 om 10.04 uur constateerde een parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam dat de auto aan de [A ADRES] ter hoogte van nr. 68 te Amsterdam stond geparkeerd. Bij controle heeft de parkeercontroleur volgens een aantekening in het “Overzicht dossier” van Stadstoezicht Amsterdam met betrekking tot de onderhavige

naheffingsaanslag geen parkeerkaartje in de auto aangetroffen. Op grond daarvan is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

2.3. Voor het parkeren in Amsterdam-Buitenveldert was ten tijde van de aanschaf van het parkeerkaartje geen parkeerbelasting verschuldigd. Voor het op die plaats parkeren werd parkeerbelasting verschuldigd op de daaropvolgende maandagmorgen, vanaf 09.00 uur.

2.4. Voor het parkeren in de in een andere parkeerzone gelegen [A ADRES] was ten tijde van de aanschaf van het parkeerkaartje evenmin parkeerbelasting verschuldigd. Voor het in die straat parkeren werd parkeerbelasting verschuldigd op de daaropvolgende zaterdagmorgen 5 november 2011 vanaf 09.00 uur.

2.5. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam heeft op 14 december 2010 het “Uitvoerings- en aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2011 en de Parkeerverordening 2009” vastgesteld. Dit besluit houdt onder meer in:

“(…)

IV. dat een Amsterdamse parkeerkaart geldig is in de hele gemeente, mits telkens omgerekend naar het tarief zoals bedoeld in de vigerende Verordening Parkeerbelastingen en is aangegeven op de parkeerapparatuur, op de plaats van het parkeren.

(…)”

3. Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser aanvankelijk de auto in Amsterdam-Buitenveldert heeft geparkeerd en vervolgens binnen de geldigheidsduur vermeld op het parkeerkaartje heeft geparkeerd in de [A ADRES]. Nu dit parkeerkaartje gedurende de periode dat de auto stond geparkeerd duidelijk zichtbaar op het dashboard lag en het geen beperking van de geldigheid anders dan de vermelde eindtijd van het parkeren vermeldt, is eiser van mening dat hij ervan mag uitgaan dat dit kaartje in heel Amsterdam tot de op het kaartje vermelde eindtijd geldig is.

4.2. Uit de onder 2.5 aangehaalde passage van het daar genoemde besluit volgt dat een op een bepaalde plaats gekocht parkeerkaartje mag worden gebruikt om te parkeren op een andere plaats, mits het verschuldigde parkeertarief wordt omgerekend naar het tarief op de plaats van het opnieuw parkeren. Tussen partijen is niet in geschil dat de omrekening van de betaalde parkeerbelasting naar het tarief geldend in de [A ADRES] neerkomt op vier minuten parkeertijd vanaf de start van het betaald parkeren in de [A ADRES], te weten vanaf zaterdag 09.00 uur. Derhalve eindigde de geldigheid van het onderhavige parkeerkaartje voor het parkeren op die dag op die plaats om 09.04 uur.

4.3. Eiser heeft verklaard op de hoogte te zijn geweest van de verschillende tarieven voor parkeren in Amsterdam-Buitenveldert en in de [A ADRES]. Voorts is niet in geschil dat het verschuldigde tarief staat aangegeven op de in de betreffende zones gelegen parkeerapparatuur. De rechtbank is van oordeel dat eiser had moeten begrijpen dat hij het in Amsterdam-Buitenveldert gekochte parkeerkaartje niet zonder meer en onder dezelfde voorwaarden heeft kunnen gebruiken in de in de andere tariefzone gelegen [A ADRES] en dat in een dergelijk geval het eerder betaalde bedrag diende te worden omgerekend naar het tarief van de zone waar hij uiteindelijk heeft geparkeerd. Nu de regeling, naar niet in geschil is, op behoorlijke wijze bekend is gemaakt in het Gemeenteblad van Amsterdam, is de rechtbank van oordeel dat voor eiser voldoende kenbaar is geweest dat genoemde omrekening had moeten plaatsvinden om de geldigheidsduur van het parkeerkaartje te bepalen. Het betoog van eiser dat dit ten onrechte niet op het parkeerkaartje staat vermeld, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

4.4. Eiser heeft aangevoerd dat in een met deze zaak vergelijkbare zaak verweerder de betreffende belastingplichtige in het gelijk heeft gesteld. Voor zover eiser hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel, faalt het beroep wegens onvoldoende onderbouwing van de door eiser ingenomen stellingen op dit punt. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, is niet aannemelijk geworden dat verweerder in een vergelijkbaar geval als hier aan de orde jegens één of meer andere belastingplichtigen toepassing heeft gegeven aan een door verweerder gevoerd (begunstigend of interpretatief) beleid dan wel dat verweerder daarmee het oogmerk van begunstiging had. Hieruit volgt dat verweerder niet gehouden is jegens eiser een andere lijn te volgen. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel zou eiser daarnaast kunnen baten indien verweerder in een meerderheid van de met eiser vergelijkbare gevallen een juiste toepassing van de onderhavige regelgeving achterwege heeft gelaten. Daarvan is echter niet gebleken, nu eiser slechts één geval heeft genoemd waarbij zulks het geval zou zijn geweest. Gelet op het in 2.5 weergegeven besluit van 14 december 2011 kan evenmin worden gezegd dat er sprake kan zijn van enig door verweerder opgewekt vertrouwen dat in een situatie als hier aan de orde geen naheffingsaanslag opgelegd zou worden.

4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.