Home

Rechtbank Haarlem, 29-06-2012, BX2716 BX3994, 12/308

Rechtbank Haarlem, 29-06-2012, BX2716 BX3994, 12/308

Gegevens

Instantie
Rechtbank Haarlem
Datum uitspraak
29 juni 2012
Datum publicatie
25 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBHAA:2012:BX2716
Zaaknummer
12/308

Inhoudsindicatie

Op parkeerplaats waarvoor het 10-cent-tarief met een parkeerduurbeperking van één uur geldt, kan telkens slechts voor maximaal één uur parkeerbelasting worden betaald, en kan tijdens een lopend parkeeruur geen belasting worden betaald voor daarop volgende parkeeruurtijdvakken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Zaaknummer: AWB 12/308

Uitspraakdatum: 29 juni 2012

Uitspraak in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

1. Procesverloop

1.1. Verweerder heeft aan eiseres op 14 december 2011 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [A NUMMER]) parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 54,90 (€ 3 aan nageheven belasting en € 51,90 aan kosten).

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2012 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2012.

Verweerder is verschenen in de persoon van mr. B. Brekveld, bijgestaan door A. van Beek en vergezeld van M.A. Boerhorst, ook werkzaam voor verweerder.

Eiseres is, zonder bericht, niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft ter zitting onderzocht of eiseres behoorlijk is uitgenodigd voor de zitting, zodat het onderzoek kan worden voltooid. De griffier heeft eiseres bij aangetekende brief, verzonden op 26 april 2012 en gericht aan het in het beroepschrift vermelde adres, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De brief is retour gekomen. De griffier heeft de uitnodiging direct per gewone post nogmaals aan het zelfde adres gezonden. Voorafgaand aan de zitting heeft de griffier geen bevestiging kunnen krijgen dat eiseres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het door haar opgegeven adres was ingeschreven en ook geen ander adres van haar gevonden. Ter zitting is de rechtbank er van uitgegaan dat de uitnodiging aan de wettelijke eisen voldeed, zodat het onderzoek, buiten procesrechtelijk bezwaar van verweerder, na inhoudelijke behandeling ook is gesloten, zij het dat de rechtbank heeft aangekondigd naar het adres van eiseres nog nader onderzoek te doen.

Uit na de zitting ingewonnen nadere inlichtingen is gebleken dat eiseres vanaf 15 maart 2012 staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres]. Dat is een ander dan het in het beroepschrift vermelde adres. De griffier heeft vervolgens telefonisch contact gezocht met eiseres. Eiseres heeft de griffier op 20 juni 2012 telefonisch medegedeeld dat zij geen nadere zitting wenst. Verweerder had op de zitting reeds verklaard in dat geval geen behoefte te hebben aan een nadere zitting in deze zaak. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter zitting niet heropend.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Voor zowel de [A STRAATNAAM] als de [B NAAM STRAAT] te Amsterdam geldt een regime van parkeerbelasting. Voor de [A STRAATNAAM] geldt een 10-cent-tarief met parkeerduurbeperking en voor de [B NAAM STRAAT] een tarief van € 3 per uur. Ter plaatse waar de [B NAAM STRAAT] de [A STRAATNAAM] kruist – in de vorm van een T-splitsing – en de [B NAAM STRAAT] eindigt, is de [A STRAATNAAM] verbreed. Met een toegang aan de zijde van de [B NAAM STRAAT] en zonder bebouwing aan die zijde van de [B NAAM STRAAT] bevindt zich - aan de andere zijden omsloten door de [A STRAATNAAM] - een parkeerterrein voor meerdere auto’s. Naast dit terrein staat aan de [A STRAATNAAM] een parkeerbelastingbetaalautomaat (hierna parkeerautomaat) met nummer [B NUMMER]

2.2. Op 14 december 2011 om 15.06 uur stond de auto van eiseres, met kenteken [A KENTEKEN], geparkeerd in Amsterdam nabij de hoek [B NAAM STRAAT]/[A STRAATNAAM].

2.3. Eiseres heeft langs elektronische weg op 14 december 2011 parkeerbelasting op aangifte voldaan onder vermelding van haar kenteken, als nummer van de parkeerautomaat [B NUMMER] en als adres [adres] en daarvan een overzicht in het geding gebracht. Zij heeft onder meer voldaan:

bedragen voor perioden tot 11.31 uur;

€ 0,10 voor de periode 11.58 tot 12.58 uur;

€ 0,10 voor de periode 12.54 tot 13.54 uur;

€ 0,10 voor de periode 13.50 tot 14.50 uur;

€ 0,10 voor de periode 14.46 tot 15.46 uur.

3. Geschil

3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.

3.2. Eiseres voert aan dat haar auto niet in de € 3 tariefzone aan de [B NAAM STRAAT] stond maar in het 10-cent-tariefgebied aan de [A STRAATNAAM] en dat uit het door haar overgelegde overzicht van betalingen blijkt dat zij de verschuldigde belasting had voldaan. Zij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.

3.3. Verweerder heeft zich bij het opleggen van de aanslag en in de uitspraak op bezwaar op het standpunt gesteld dat eiseres haar auto in het € 3 tariefgebied aan de [B NAAM STRAAT] had geparkeerd en om 15.06 uur de verschuldigde parkeerbelasting niet had voldaan. Ter zitting heeft verweerder verklaard niet uit te sluiten dat eiseres terecht heeft mogen menen in de 10-cent-tariefzone te hebben geparkeerd, maar dat zij dan de verschuldigde belasting ook niet heeft voldaan omdat zij de parkeerduurbeperking heeft overschreden. Hij concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep onder verlaging van de naheffingsaanslag tot € 0,10 plus de kosten van de naheffingsaanslag.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 225, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens een plaatselijke belastingverordening te bepalen plaats en tijdstip.

4.2. In de Verordening Parkeerbelastingen 2011 heeft de gemeente Amsterdam van deze bevoegdheid gebruik gemaakt en het tarief, de tijdvakken en de maatstaf van heffing vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

4.3. In de bij de Verordening behorende tarieventabel is in “Hoofdstuk 1 Tariefgebieden” onder meer bepaald dat er 10-cent-tariefgebieden bestaan die qua ruimte en tijd (parkeerduurbeperking) zijn begrensd en dat het gebied bevattende de [A STRAATNAAM] van de nummers [NUMMERS] en [NUMMERS] een 10-cent-tariefgebied is. De onderscheidenlijke parkeerduurbeperkingen worden ingevolge die bepaling aangegeven in een Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders.

4.4. In het Uitvoeringsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2011 heeft het college nadere regels gesteld en een stratentabel vastgesteld. In de stratentabel onderdeel met kopje “Tariefgebied [adres] (tarief € 0,10 per uur)” is de [A STRAATNAAM] tussen de nummers [NUMMERS] en [NUMMERS] van maandag tot en met zaterdag van 09.00 tot 18.00 uur aangewezen als een 10-cent-tariefgebied en is als parkeerduurbeperking “1 uur” vermeld.

4.5. De rechtbank zal eerst vaststellen of voor het parkeren van de auto van eiseres het 10-cent-tarief dan wel het € 3-tarief (zonder parkeerduurbeperking) gold dat op de [B NAAM STRAAT] van toepassing is.

4.6. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij geen bewijs heeft van de exacte plaats waar eiseres haar auto heeft geparkeerd. Aan de hand van een afbeelding van internet van Google-maps die ter zitting in de bespreking is betrokken, heeft verweerder verklaard aan te nemen dat de auto tijdens de parkeerbelastingcontrole op het parkeerterrein bij de kruising van de [B NAAM STRAAT] en de [A STRAATNAAM] als bedoeld onder 2.1 stond geparkeerd. Dit parkeerterrein is in de lengterichting aan beide kanten omsloten door de [A STRAATNAAM]. Verweerder heeft ook erkend dat de enige parkeerautomaat in de nabije omgeving van dat parkeerterrein de parkeerautomaat is met nummer [B NUMMER] Op deze automaat is, zo heeft verweerder ter zitting ook erkend, als ter plaatse geldend parkeerbelastingtarief vermeld € 0,10. Ook is daarop aangegeven dat ter plaatse sprake is van een 10-cent-tariefgebied met parkeerduurbeperking van één uur. Nu op die parkeerautomaat is aangegeven dat ter plaatse sprake is van een 10-cent-tariefgebied, kan in het midden blijven of het betreffende parkeerterrein nu moet worden gerekend tot de [B NAAM STRAAT] of de [A STRAATNAAM] en heeft eiseres in redelijkheid kunnen afgaan op haar veronderstelling dat de auto stond geparkeerd aan de [A STRAATNAAM] en dat daar het 10-cent-tarief gold, te meer nu niet gebleken is dat in de directe nabijheid van het parkeerterrein andere parkeerautomaten stonden (of staan) die voldoende duidelijk aangeven dat aldaar sprake is van parkeren aan de [B NAAM STRAAT], nog daargelaten of een dergelijke aanduiding zich wel zou verdragen met de bewoordingen van de aanduiding van de tariefgebieden in de Tarieventabel bij de Verordening Parkeerbelastingen 2011. Verweerder heeft ter zitting ook bevestigd te willen aannemen dat voor het parkeren door eiseres het 10-cent-tarief gold. De rechtbank ziet, mede gelet op de voorhanden gegevens, geen grond voor een andere conclusie.

4.7. Eiseres stelt zich, zo begrijpt de rechtbank haar standpunt, voorts op het standpunt dat zij wel de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan, omdat zij op genoemde dag, zoals blijkt uit het overzicht van elektronische betalingen waarin zij een regel heeft gemarkeerd, voor de periode 14.46 tot 15.46 uur € 0,10 parkeerbelasting heeft voldaan. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat naheffing dan toch terecht is, zij het dat dan bij de naheffing met een tarief van € 0,10 en niet van € 3 had moeten worden gerekend, omdat hij uit het door eiseres overgelegde overzicht van betalingen afleidt dat zij dan langer dan de ter plaatse op dat deel van de dag toegestane parkeerduur van één uur daar stond geparkeerd. Belasting voldoen voor het voortzetten van het parkeren na het verstrijken van de maximaal toegestane parkeerduur, is niet rechtsgeldig mogelijk, aldus verweerder.

4.8. Eiseres heeft onder meer - na afloop van een eerder parkeertijdvak tot 11.31 uur - om 11.58 uur, 12.54 uur, 13.50 uur en 14.46 uur telkens een bedrag van € 0,10 aan parkeerbelasting op aangifte voldaan. Omdat de parkeerduur ter plaatse was beperkt tot 60 minuten kon eiseres telkens slechts voor maximaal één uur parkeerbelasting voldoen en kon zij tijdens een lopend parkeeruur geen belasting voldoen voor daarop volgende parkeeruurtijdvakken (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2000, LJN AA5139, en de uitspraak van deze rechtbank van 5 februari 2009, LJN BH4166). Dat betekent dat de betaling om 12.54 uur geen voldoening van parkeerbelasting was voor parkeren na afloop van het tijdvak dat om 11.58 uur begon. Het volgende tijdvak waarvoor zij belasting heeft voldaan, begon dus om 13.50 uur. Dat eiseres om 14.46 uur weer € 0,10 heeft voldaan, brengt niet mee dat (een deel van) deze betaling geacht kan worden te zijn voldaan voor parkeertijd na afloop van de periode van 60 minuten welke als gevolg van de direct voorgaande betaling op aangifte om 13.50 uur eindigde om 14.50 uur. Anders dan eiseres kennelijk bedoelt te betogen, kan het door haar om 14.46 uur betaalde tijdens een parkeeruur betaald bedrag gelet op voormelde jurisprudentie immers niet aan parkeertijd na 14.50 uur worden toegerekend. De betaling om 14.46 uur moet worden toegerekend aan het lopende uur welke eindigt om 14.50 uur. Het karakter van de parkeerbelastingheffing met het oog op parkeerregulering, ter plaatse nader ingevuld met parkeerduurbeperking, staat daaraan in de weg. Dat betekent dat eiseres nà 14.50 uur en wel direct aansluitend, opnieuw belasting op aangifte had kunnen en moeten voldoen en dat zij, nu zij dit heeft nagelaten, op het moment van constateren om 15.06 uur de verschuldigde parkeerbelasting dus niet had voldaan. De rechtbank wijst er hierbij, zoals ook overwogen in de uitspraak van 5 februari 2009, ten overvloede nog op dat zij verweerder niet volgt in zijn (meer) subsidiaire standpunt dat eiseres na ommekomst van een eerder uur van parkeren en betalen op 14 december 2011 na 9.00 uur niet langer rechtsgeldig belasting op aangifte kon voldoen.

4.9. Uit het voorgaande volgt dat eiseres om 15.06 uur de verschuldigde parkeerbelasting niet had voldaan, zodat verweerder terecht een naheffingsaanslag vermeerderd met de kosten van de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Uit het vorenoverwogene volgt echter ook, zoals verweerder ook heeft erkend, dat de naheffingsaanslag wel naar een te hoog tarief van € 3 is opgelegd. De naheffingsaanslag dient geen € 3, maar € 0,10, te vermeerderen met € 51,90 aan kosten, te bedragen. Het beroep is dus wel gegrond en de naheffingsaanslag dient verminderd maar niet geheel vernietigd te worden.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Verweerder dient wel aan eiseres het griffierecht te vergoeden.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot € 52 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2012.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.