Rechtbank Haarlem, 20-11-2012, BY9774, 12/694
Rechtbank Haarlem, 20-11-2012, BY9774, 12/694
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Haarlem
- Datum uitspraak
- 20 november 2012
- Datum publicatie
- 29 januari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBHAA:2012:BY9774
- Zaaknummer
- 12/694
Inhoudsindicatie
De rechtbank overweegt dat eiseres de VBI-status niet met terugwerkende kracht kan worden verleend, reeds omdat eiseres niet eerder existent was dan de ingangsdatum waarop deze status door verweerder is verleend.
Uitspraak
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Zaaknummer: AWB 12/694
Uitspraakdatum: 20 november 2012
Uitspraak in het geding tussen
[X] N.V., gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde: H. van Werven,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 19 oktober 2011 met ingang van 29 december 2010 aangemerkt als een vrijgestelde beleggingsinstelling (VBI) als bedoeld in artikel 6a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb).
1.2. Eiseres heeft bij brief van 25 november 2011 bezwaar gemaakt tegen de in de beschikking vermelde ingangsdatum.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft op 21 december 2011 een (telefonisch) hoorgesprek plaatsgevonden.
1.4. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 januari 2012 de beschikking gehandhaafd.
1.5. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2012. Namens eiseres is verschenen mr. [A] (algemeen directeur), vergezeld van de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. G. Kolsté, A.J.J. Wellenberg en A.W. van Harten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Eiseres is opgericht middels een afsplitsing van [A-BEDRIJF] BV.
2.2. Op 1 september 2010 is aan de gemachtigde van eiseres opdracht gegeven voor het opstellen van de vereiste accountantsverklaringen ten behoeve van de splitsing van [A-BEDRIJF] BV.
2.3. De directie van [A-BEDRIJF] BV heeft het voorstel tot juridische afsplitsing inclusief bijbehorende vermogensopstellingen op 30 september 2010 getekend.
2.4. Alle benodigde stukken in verband met de voorgenomen splitsing zijn op 22 oktober 2010 bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel ter inzage gelegd.
2.5. Tot de dossierstukken behoort een proces-verbaal, nr. [A-NUMMER] van een algemene vergadering van aandeelhouders van [A-BEDRIJF] B.V. gehouden op 28 december 2010. Hierin is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…) Vervolgens stelt de voorzitter het voorstel aan de orde te besluiten tot splitsing in de zin van artikel 2:234a lid 3 Burgerlijk Wetboek, waarbij het af te splitsen gedeelte van het vermogen van de vennootschap op de naamloze vennootschap “[X] N.V.” (welke vennootschap bij de akte van splitsing zal worden opgericht), hierna te noemen: “de verkrijgende vennootschap”, onder algemene titel zal overgaan, overeenkomstig de letterlijke tekst van het voorstel tot splitsing gedateerd dertig september tweeduizend tien, opgesteld door het bestuur van de vennootschap.
De voorzitter brengt dit voorstel in stemming en constateert dat het met algemene stemmen is aangenomen. (…)”
2.6. De notariële akte van splitsing dateert van 28 december 2010. Hierin staat onder meer het volgende:
“Deze juridische afsplitsing heeft de volgende rechtsgevolgen:
- de splitsende vennootschap splitst een gedeelte van haar vermogen af aan de bij deze akte op te richten naamloze vennootschap “[X] N.V.”, hierna te noemen: “de verkrijgende vennootschap”. (…)
- de verkrijgende vennootschap verantwoordt met ingang van een oktober tweeduizend tien de financiële gegevens betreffende het af te splitsen gedeelte van het vermogen van de splitsende vennootschap in haar jaarstukken.
(…)
De algemene vergadering van aandeelhouders van de splitsende vennootschap heeft op achtentwintig december tweeduizend tien met algemene stemmen in een vergadering waarin het gehele geplaatste kapitaal vertegenwoordigd was het besluit tot splitsing genomen overeenkomstig de tekst van het voorstel tot splitsing.
(…)
De splitsing van de splitsende vennootschap komt bij deze akte tot stand en wordt van kracht met ingang van de dag na het passeren van deze akte.
(…)
De comparanten verklaarden een naamloze vennootschap (de verkrijgende vennootschap) op te richten.
(…)
De bij de oprichting te plaatsen aandelen worden door de splitsing volgestort door de overgang onder algemene titel van dat gedeelte van het vermogen dat wordt afgesplitst van de splitsende vennootschap. Het afgesplitste gedeelte is bij het voorstel tot splitsing omschreven in de beschrijving (…). Deze beschrijving vermeldt hetgeen wordt afgesplitst, de daaraan toegekende waarde en de toegepaste waarderingsmethode.
De beschrijving heeft betrekking op hetgeen wordt afgesplitst naar de toestand per dertig september twee duizend tien. (…)”.
2.7. Het boekjaar van [A-BEDRIJF] BV loopt van 1 januari tot en met 31 december.
2.8. Eiseres heeft bij brief van 7 oktober 2011 een verzoek ingediend om haar aan te merken als een VBI als bedoeld in artikel 6a van de Wet Vpb.
2.9. Verweerder heeft bij beschikking van 19 oktober 2011 eiseres met ingang van 29 december 2010 aangemerkt als een VBI.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. In geschil is of eiseres met ingang van 1 oktober 2010 dan wel met ingang van 29 december 2010 kan worden aangemerkt als VBI. Daarbij is tevens de vraag aan de orde wanneer de splitsing en de oprichting van eiseres heeft plaatsgevonden.
3.2. Eiseres betoogt dat zij vanaf 1 oktober 2010 de status van VBI dient te verkrijgen, zijnde de datum waarop materieel de afsplitsing van het vermogen van [A-BEDRIJF] BV heeft plaatsgevonden. Het nogal arbitrair gekozen moment van de juridische splitsing is niet doorslaggevend, aldus eiseres.
Volgens eiseres is het besluit tot splitsing door de enig-aandeelhouder van [A-BEDRIJF] BV reeds vóór 1 september 2010 genomen, waarna aan de gemachtigde van eiseres opdracht is gegeven voor het opstellen van de vereiste accountantsverklaringen. Het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders zoals opgenomen in het proces-verbaal van 28 december 2010 moet worden gezien als een bekrachtiging en een uitvoering van het eerder genomen besluit van de enig-aandeelhouder. Eiseres beroept zich voorts op de besluiten van de Staatssecretaris van Financiën van 19 december 2000, nr. CPP2000/2682M (hierna: het Besluit) en van 16 september 2008, nr. CPP2008/1626M.
3.3. Verweerder stelt primair dat eiseres eerst bestond op 29 december 2010, na het besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van 28 december 2010, en dat de VBI- status pas op dat moment kan worden verkregen.
Verder neemt verweerder, onder verwijzing naar paragraaf 4 van het Besluit, het standpunt in dat de VBI-status niet met terugwerkende kracht kan worden verleend. Er is immers niet voldaan aan de voorwaarde dat geen fiscaal voordeel wordt beoogd of behaald. Bovendien loopt het boekjaar van [A-BEDRIJF] BV niet vanaf 1 oktober. Daarnaast geldt dat op 1 oktober 2010 niet aan alle cumulatieve voorwaarden van artikel 6a van de Wet Vpb wordt voldaan, aangezien tot de afsplitsing op 28 december 2010 geen sprake was van collectief beleggen.
Verweerder concludeert dan ook tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 6a van de Wet Vpb luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Van de belasting wordt op verzoek vrijgesteld een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, welker doel en feitelijke werkzaamheid bestaat uit de belegging van gelden of andere goederen en die uitsluitend belegt in financiële instrumenten, met toepassing van het beginsel van risicospreiding, waarbij de aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid (rechten van deelneming) op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa van de instelling direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald (vrijgestelde beleggingsinstelling).
(…)
4. Een lichaam wordt uitsluitend met ingang van een jaar als vrijgestelde beleggingsinstelling aangemerkt.
5. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk ingediend in het jaar met ingang waarvan het lichaam als vrijgestelde beleggingsinstelling wil worden aangemerkt. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
(…).”
4.2. De rechtbank overweegt dat de status van VBI weliswaar met terugwerkende kracht kan worden verleend, doch uitsluitend met ingang van het begin van het boekjaar van de vennootschap. Dit betekent dat de rechtspersoon die de VBI-status wenst te verkrijgen, existent moet zijn op de datum met ingang waarvan de VBI-status wordt verzocht. Eiseres betoogt dat de afsplitsing van [A-BEDRIJF] BV feitelijk op 1 oktober 2010 gestalte heeft gekregen, zodat die datum als oprichtingsdatum van eiseres heeft te gelden. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. Uit de notariële akte van 28 december 2010 (zie onder 2.6) volgt immers dat eiseres bij die akte werd opgericht. Zij bestond derhalve nog niet vóór 28 december 2010. Gelet hierop kan eiseres dan ook niet reeds per 1 oktober 2010 de VBI-status deelachtig worden.
4.3. Met betrekking tot het beroep van eiseres op het Besluit overweegt de rechtbank als volgt. In het Besluit is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
4. Afsplitsingstijdstip
In de begripsbepalingen die voorafgaan aan de voorwaarden, is het afsplitsingstijdstip omschreven als het tijdstip van wanneer af de overgedragen vermogensbestanddelen worden geacht rechtstreeks voor rekening en risico van de verkrijgende rechtspersoon te komen. Dit tijdstip wordt in beginsel bepaald door wat de bij de afsplitsing betrokken rechtspersonen daaromtrent zijn overeengekomen, voor zover passend binnen wet en jurisprudentie. In het algemeen zal in deze gevallen als vroegste tijdstip gelden het tijdstip waarop het in artikel 334m van Boek 2 BW bedoelde (af)splitsingsbesluit wordt genomen.
Met het oog op hetgeen is opgemerkt tijdens de parlementaire behandeling voorafgaande aan de invoering van artikel 14a van de Wet Vpb, kan voor de bepaling van dit tijdstip in beginsel ook worden aangesloten bij de civielrechtelijke regeling. In dit verband keur ik goed dat het afsplitsingstijdstip kan worden gesteld op de aanvang van het boekjaar, mits:
- de in artikel 334f, tweede lid, onderdeel i, van Boek 2 BW bedoelde verantwoording van financiële gegevens eveneens vanaf dat tijdstip plaatsvindt, en
- de in artikel 334n, eerste lid, van Boek 2 Bw bedoelde notariële akte binnen twaalf maanden na dat tijdstip wordt verleden, en
- daarbij geen (incidenteel) fiscaal voordeel wordt beoogd of behaald.
(…)”
Voor zover eiseres betoogt dat op basis van het Besluit splitsing met terugwerkende kracht mogelijk is, geldt het volgende. In het Besluit wordt goedgekeurd dat het afsplitsingstijdstip wordt gesteld op de aanvang van het boekjaar, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, waarvoor aansluiting wordt gezocht bij de bepalingen van boek 2 van het BW. Deze goedkeuring kan eiseres evenwel niet baten. Het hiervoor geciteerde onderdeel 4 van het Besluit is blijkens de bewoordingen immers niet toepasbaar in een geval als hier aan de orde, nu geen sprake is van afsplitsing naar een reeds bestaande vennootschap maar van afsplitsing naar een nieuw op te richten rechtspersoon.
4.4. Eiseres betoogt met een beroep op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 september 2008, CPP2008/1626M, dat is genomen naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 4 november 1953, LJN AY4077, dat het mogelijk is aan de splitsing terugwerkende kracht te verlenen tot drie maanden voor het verlijden van de notariële akte. Met betrekking tot genoemd arrest overweegt de rechtbank dat het arrest gaat over de wijze van winstberekening in geval van inbreng van een persoonlijk gedreven onderneming in een naamloze vennootschap, in de periode voordat de oprichtersovereenkomst is gesloten. De rechtbank vermag dan ook niet in te zien op welke wijze eiseres in dit arrest ondersteuning vindt voor haar standpunt dat moet worden uitgegaan van een datum van oprichting van 1 oktober 2010 met gelijktijdige toepassing van het VBI-regime. Het door eiseres genoemde besluit van 16 september 2008 ziet op de inbreng van een persoonlijk gedreven onderneming in een besloten vennootschap en dan in het bijzonder op het overgangstijdstip van de heffing van de inkomstenbelasting naar de heffing van de vennootschapsbelasting. Dit betreft een geheel andere situatie dan het onderhavige geval. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres niet met succes een beroep op dit goedkeurende besluit kan doen met betrekking tot de afsplitsing en het tijdstip waarop het VBI-regime van toepassing kan zijn.
4.5. Eiseres heeft de rechtbank ter zitting nog verzocht om verweerder te gelasten helderheid te verschaffen over de gevolgen voor de door eiseres en [A-BEDRIJF] BV verschuldigde vennootschapsbelasting. Nu dit verzoek – zoals de rechtbank partijen ter zitting reeds heeft meegedeeld – het bestek van het voorliggende beroep te buiten gaat, zal de rechtbank het verzoek niet honoreren.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. T.A. de Hek en mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Anema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.