Rechtbank Leeuwarden, 20-02-2007, AZ9120, AWB 06/1420
Rechtbank Leeuwarden, 20-02-2007, AZ9120, AWB 06/1420
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 februari 2007
- Datum publicatie
- 22 februari 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ9120
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHLEE:2008:BD3123, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 06/1420
Inhoudsindicatie
Geen sprake van een afkoopsom van alimentatie. Rechtbank volgt echtscheidingsconvenant.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1420
Uitspraakdatum: 20 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden, verweerder.
Procesverloop
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [nummer]H26) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 67.823,--.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 mei 2006 de aanslag gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij brief van 16 juni 2006, ontvangen bij de rechtbank op 19 juni 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2007 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen de heer B. Meeuwsen.
1.6 Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser was sinds 26 oktober 1987 na het aangaan van huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van gemeenschap van goederen doch met een verrekenbeding ter zake van onverteerde inkomsten, gehuwd met mevrouw [naam] (ex-echtgenote).
2.2 Bij beschikking van 6 februari 2002 is door de rechtbank te 's-Gravenhage tussen eiser en zijn ex-echtgenote de echtscheiding uitgesproken.
2.3 Eiser en zijn ex-echtgenote hebben de onderling getroffen regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding neergelegd in een echtscheidingsconvenant, waarvan een fotokopie aan de hiervoor onder punt 2.2 bedoelde beschikking is gehecht en de inhoud is beschouwd als in die onder punt 2.2 genoemde beschikking te zijn opgenomen. Dit echtscheidingsconvenant is tot stand gekomen na beraadslagingen tussen de onderscheidene advocaten van eiser en zijn ex-echtgenote en is op 18 juli 2001 door eiser ondertekend en op 25 juli 2001 door eisers ex-echtgenote.
2.4 In het echtscheidingsconvenant is onder meer in de hierna te noemen artikelen het volgende opgenomen:
Artikel 1.1
"Partijen komen overeen dat na de ontbinding van hun huwelijk de een tegenover de ander niet tot betaling van een alimentatie gehouden zal zijn."
Artikel 2.2
"De voormalig echtelijke woning gelegen aan de [adres] is gezamenlijk eigendom van partijen. De woning, gewaardeerd op ƒ 434 000,00, wordt aan de vrouw toegedeeld onder de verplichting om de op de woning rustende hypotheek bij de ABN AMRO Bank ten bedrage van ƒ 200 000,-- voor haar rekening te nemen en onder de verplichting ervoor zorg te dragen dat de man wordt ontslagen uit zijn verplichtingen uit hoofde van deze hypothecaire lening.
(…)
Voor zover de vrouw bij deze verdeling wordt overbedeeld vindt deze overbedeling plaats ter voldoening van de vordering van de vrouw op grond van het feit dat zij gedurende de huwelijksjaren meer aan de kosten van de huishouding heeft bijgedragen dan waartoe zij volgens art 3 van de huwelijksvoorwaarden verplicht was en welk bedrag over al die jaren niet meer precies is vast te stellen en uit hoofde van een dringende verplichting van moraal en fatsoen van de zijde van de man, inhoudende dat hij ervoor dient zorg te dragen dat de vrouw behoorlijk gehuisvest kan blijven."
Artikel 2.3
"De man neemt voor zijn rekening het flexibel hypotheekkrediet bij de ABN AMRO nummer [nummer] aangezien deze schuld uitsluitend hem regardeert onder de verplichting er voor zorg te dragen dat deze schuld uitsluitend op zijn naam wordt gesteld.
Tevens neemt de man voor zijn rekening het negatief saldo van de en/of rekening bij de ABN AMRO rekening nummer [nummer]."
Artikel 2.4
"Per de datum van ondertekening van dit convenant zijn de inboedelgoederen tussen partijen verdeeld. Ieder behoudt de inboedelgoederen die hij of zij op dat moment onder zich heeft."
Artikel 2.5
"Voor het overige behoudt ieder van partijen de vermogensbestanddelen die op zijn/haar naam zijn gesteld en de polissen waarvan hij/zij verzekeringsnemer van is."
Artikel 2.6
"Ingevolge artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen tijdens het huwelijk verplicht geweest om bij helfte te delen hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze gelijkelijk aan hen beiden ten goede is gekomen.
Ter beëindiging van de onderzekerheid c.q. geschillen omtrent het bedrag van de verrekening stellen partijen deze vast op een bedrag van ƒ 15.000,-- dat de man aan de vrouw verschuldigd is en door hem zal worden voldaan uiterlijk per de datum dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld."
Artikel 3.2
"Tussen partijen zal geen pensioenverevening conform de Wet VP plaatsvinden en evenmin pensioenverrekening op andere wijze."
Artikel 4.1
"De partijen verklaren hierbij de tussen hen bestaande huwelijkse voorwaarden met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben afgewikkeld en zij verklaren tevens, behoudens met betrekking tot rechten en verplichtingen genoemd in dit convenant, niet meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.".
2.5 Aan de voormalig echtelijke woning gelegen aan de [adres] is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken per 1 januari 1999 een waarde toegekend van ƒ 434.000,-- (€ 196.940,--) en per 1 januari 2003 een waarde van
€ 264.381,--.
2.6 In een op 9 december 2005 in opdracht van eiser opgemaakt taxatierapport van Eigen Haard te Oegstgeest is de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van de voormalig echtelijke woning per het eerste kwartaal van 2002 getaxeerd op een bedrag van
€ 280.000,--.
2.7 De uit de in artikel 2.3 van het echtscheidingsconvenant bedoelde flexibele hypotheekkrediet verkregen gelden ad € 21.317,09 hebben eiser en zijn ex-echtgenote uitgegeven aan het opknappen en verbeteren van hun voormalige echtelijke woning.
2.8 Het saldo van de in artikel 2.3 van het echtscheidingsconvenant bedoelde en/of rekening bedroeg € 6.093,-- negatief.
2.9 Eiser heeft op grond van artikel 2.5 van het echtscheidingsconvenant een schuld bij de ABN AMRO Bank, onder de rekeningnummers [nummer] en [nummer], tot een gezamenlijk bedrag van € 20.234,91 op zich moeten nemen.
2.10 De advocate van eisers ex-echtgenote heeft bij brief van 19 juni 2001 aan eisers advocate onder meer het volgende meegedeeld:
"Naar aanleiding van ons telefoongesprek d.d. 15 juni jl. heb ik het conceptechtscheidingsconvenant d.d. 3 mei 2001 nog gewijzigd teneinde zoveel mogelijk te voorkomen dat de fiscus de tussen partijen in artikel 2.2 getroffen regeling als een schenking danwel als afkoopalimentatie zou kunnen beschouwen.
Om die reden heb ik in artikel 2.2 als waarde van de woning opgenomen ƒ 434.000,-- zijnde de woz-waarde in 2001.
Het is onaannemelijk dat de woning een lagere waarde zou hebben.
Voorts heb ik in artikel 2.2 nog opgenomen dat een eventuele overbedeling ook plaatsvindt omdat de vrouw meer zou hebben bijgedragen in de kosten van de huishouding dan waartoe zij volgens artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden verplicht was doch dat dit bedrag - zoals meestal - achteraf niet meer precies is vast te stellen.
(…)
Als uw cliënt bereid is met de huidige tekst van het convenant akkoord te gaan en dit binnen tien dagen na heden ondertekent, dan is cliënte bereid de eventuele fiscale risico's van deze regeling voor haar rekening te nemen.".
2.11 Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 een bedrag van € 83.725,-- opgevoerd als persoonsgebonden aftrek ter zake van onderhoudsverplichtingen wegens een volgens hem aan zijn ex-echtgenote gedane afkoopsom van alimentatie. Bij het opleggen van de hiervoor onder punt 1.1 bedoelde aanslag heeft verweerder deze door eiser opgevoerde persoonsgebonden aftrek niet in aanmerking genomen.
Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op persoonsgebonden aftrek ter zake van onderhoudsverplichtingen wegens een afkoopsom van alimentatie voor zijn ex-echtgenote. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of tussen eiser en zijn ex-echtgenote bij de echtscheiding een regeling is getroffen die heeft geleid tot een overbedeling van eisers ex-echtgenote, waartegen zij haar aanspraak op een alimentatie-uitkering heeft prijsgegeven.
3.2 Eiser heeft aangevoerd dat het echtscheidingsconvenant niet de werkelijke toedracht weergeeft. In werkelijkheid moet volgens eiser van het volgende worden uitgegaan. Eisers bruto-inkomen voor het jaar 2001 bedroeg ƒ 150.000,--, terwijl het bruto-inkomen van eisers ex-echtgenote rond de ƒ 25.000,-- per jaar uitkwam. Eisers ex-echtgenote was in het jaar 2001 onder behandeling van een psychiater. Zij was en zou niet in staat zijn om een full-time baan te aanvaarden. Het is derhalve aannemelijk dat eisers ex-echtgenote een wettelijk recht had op een substantiële alimentatie ter zake van levensonderhoud na de echtscheiding. Tijdens de onderhandelingen is mondeling tot uitgangspunt genomen dat eisers ex-echtgenote 12 jaar, ofwel 144 maanden recht had op ƒ 2.000,-- aan alimentatie per maand, of wel in totaal een bedrag van ƒ 288.000,--. Uitgaande van de helft van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning ad ƒ 217.334,-- (de in het taxatierapport getaxeerde waarde van de voormalige echtelijke woning ad ƒ 634.688,-- minus de hypothecaire aan de woning verbonden schuld van ƒ 200.000,-- is ƒ 434.688,-- maal 50%), de helft van de hiervoor onder de punten 2.7 tot en met 2.9 bedoelde schulden bij de ABN AMRO Bank ad ƒ 52.497,50 en het in artikel 2.6 van het echtscheidingsconvenant bedoelde bedrag van ƒ 15.000,--, heeft eisers ex-echtgenote volgens eiser een bedrag van ƒ 284.831,50 ontvangen. Nu dit bedrag nagenoeg overeenkomt met het totale bedrag aan alimentatie ad ƒ 288.000,-- waarop eisers ex-echtgenote recht zou hebben, dient het bedrag van ƒ 284.831,50 (€ 129.251,--) volgens eiser te worden aangemerkt als een afkoopsom ter zake van alimentatie. Hierbij heeft eiser gewezen op de hiervoor onder punt 2.10 bedoelde brief van de advocate van zijn ex-echtgenote.
3.3 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat op grond van het echtscheidingsconvenant niet geconstateerd kan worden dat eisers ex-echtgenote is overbedeeld en dat, mocht hiervan wel sprake zijn, op grond van het echtscheidingsconvenant niet kan worden geconstateerd dat eisers ex-echtgenote hier tegenover haar aanspraak op een alimentatie-uitkering heeft prijsgegeven. Voor het geval van de werkelijke waarde van de voormalige echtelijke woning moet worden uitgegaan in plaats van de in het echtscheidingsconvenant vermelde waarde is verweerder subsidiair van opvatting dat uit het echtscheidingsconvenant niet blijkt dat eisers ex-echtgenote tegenover de hieruit voortvloeiende overbedeling haar aanspraak op een alimentatie-uitkering heeft prijsgegeven. Voor het geval dat ervan moet worden uitgegaan dat eisers ex-echtgenote haar aanspraak op een alimentatie-uitkering heeft prijsgegeven tegen het verschil tussen de in het echtscheidingsconvenant genoemde waarde van de voormalige echtelijke woning en de werkelijke waarde van die woning stelt verweerder zich meer subsidiair op het standpunt dat de werkelijke waarde van de woning gelet op de WOZ-waarden per 1 januari 1999 en 1 januari 2003 hoogstens kan worden gesteld op een bedrag van € 239.000,--. Hierbij betwijfelt verweerder of er na verrekening van de pensioenrechten nog wel sprake is van een overbedeling.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 6.3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) zijn onderhoudsverplichtingen periodieke uitkeringen en verstrekkingen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting, tenzij deze worden gedaan aan bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn. Afkoopsommen van dergelijke uitkeringen of verstrekkingen die worden gedaan aan de gewezen echtgenoot, worden eveneens beschouwd als onderhoudsverplichtingen, aldus onderdeel b van het eerste lid van het zojuist genoemde artikel.
4.2 Volgens vaste jurisprudentie is van een hiervoor onder punt 4.1 bedoelde afkoopsom reeds sprake indien een in het echtscheidingsconvenant geconstateerde overbedeling is verkregen tegenover het prijsgeven van een aanspraak op een alimentatie-uitkering.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een afkoopsom als hiervoor onder de punten 4.1 en 4.2 is bedoeld, de beschikking van de rechtbank te 's-Gravenhage, waaraan een fotokopie van het tussen eiser en zijn ex-echtgenote gesloten echtscheidingsconvenant is gehecht en waarin de inhoud van dat echtscheidingsconvenant moet worden beschouwd te zijn opgenomen, dient te worden gevolgd. In deze beschikking, waarvan het echtscheidingconvenant deel uitmaakt, is namelijk vastgelegd hetgeen tussen eiser en zijn ex-echtgenote rechtens heeft te gelden. De rechtbank overweegt dat aldus moet worden aangenomen dat de tussen eiser en zijn ex-echtgenote onderling getroffen regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding overeenkomt met hetgeen in het echtscheidingsconvenant, dat zowel door eiser als zijn ex-echtgenote is ondertekend en waaraan - naar verweerder onbestreden heeft gesteld - geen wilsgebreken kleven, schriftelijk is vastgelegd. Indien eiser en zijn ex-echtgenote de bedoeling hadden deze betrekkingen op een andere wijze - zoals hiervoor onder punt 3.2 is beschreven - te regelen, had het naar het oordeel van de rechtbank op hun weg gelegen om die bedoeling in het echtscheidingsconvenant op te nemen.
4.4 Hoewel volgens artikel 1.1 van het echtscheidingsconvenant eiser en zijn ex-echtgenote na de ontbinding van hun huwelijk over en weer niet tot betaling van een alimentatie gehouden zullen zijn, kan hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat eisers ex-echtgenote een recht had op alimentatie, waarvan zij afstand heeft gedaan. Ook overigens kan naar het oordeel van de rechtbank uit het echtscheidingsconvenant geenszins worden opgemaakt dat eisers ex-echtgenote haar mogelijke aanspraak op een alimentatie-uitkering heeft prijsgegeven. Reeds hierom kan, gelet op hetgeen hiervoor onder punt 4.2 is overwogen, geen sprake zijn van een afkoopsom van alimentatie als hiervoor onder punt 4.1 is bedoeld.
4.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eisers beroep geen doel treft.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2007 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.