Home

Rechtbank Leeuwarden, 15-06-2007, BG2532, AWB06/2005

Rechtbank Leeuwarden, 15-06-2007, BG2532, AWB06/2005

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
15 juni 2007
Datum publicatie
3 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2007:BG2532
Formele relaties
Zaaknummer
AWB06/2005

Inhoudsindicatie

verlies van eisers echtgenote; vergrijpboete

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummer: AWB06/2005

Uitspraakdatum: 15 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Assen, verweerder.

Procesverloop

1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H16) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.877 en bij beschikking een boete van € 4.816.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken van 28 juni 2006 de aanslag gehandhaafd en de boete verminderd met € 1.753.

1.2. Eiser heeft daartegen bij brief van 23 augustus 2006, ontvangen bij de rechtbank op 25 augustus 2006, beroep ingesteld.

1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2007 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [gemachtigde eiser]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde verweerder].

1.5. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser is in gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenote] (hierna: de echtgenote).

Om [buitenlandse] kennissen te kunnen helpen met de start van een restaurant annex eetcafé is op advies van de adviseur van eiser bij overeenkomst van 17 december 2001 een commanditaire vennootschap opgericht. Partijen bij die overeenkomst waren de echtgenote en de [buitenlandse] kennissen, [A en B]. De echtgenote is in de overeenkomst aangeduid als ondergetekende sub c. In artikel 1 van de overeenkomst is vermeld:

De ondergetekende sub c. is in deze [CV] de stille vennoot. [A en B] zijn aangeduid als beherende vennoten.

In artikel 4 van de overeenkomst is vermeld dat de inbreng van de kapitaalverstrekker, zijnde de stille vennoot, maximaal f.125.000 bedraagt, zijnde de hierna vermelde overnamesom en een maximaal startkapitaal van f.5.000.

2.2. Bij overeenkomst van 6 december 2001 hebben eiser en de echtgenote '[eetcafé]' in [woonplaats] gekocht voor f.120.000.

2.3. Op 8 april 2002 is de commanditaire vennootschap ontbonden. In dit contract is onder meer bepaald dat uit de opbrengst van de verkoop van het [eetcafé] eerst de investering van de stille vennoot wordt terugbetaald.

2.4. Bij overeenkomst van 16 mei 2002 hebben eiser en de echtgenote de onderneming met de handelsnaam [eetcafé] verkocht voor € 4.537,80.

2.5. In de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2001 van eiser is een bedrag groot

€ 60.444 vermeld als verlies uit onderneming. Als toelichting is vermeld: Kapitaalstorting als comm. vennoot in "[eetcafé]" te [woonplaats] als verlies afgeboekt. De onderneming is in 2002 weer verkocht waarbij het gehele kapitaal van [eiser] is teloor gegaan.

Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verlies ad € 60.444 niet behoort te worden begrepen in het inkomen van eiser.

3.2. Indien voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord betreft zijn partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of terecht een boete is opgelegd.

3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van nihil en vernietiging van de boetebeschikking.

3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

4.1. Partijen hebben zich eenparig op het standpunt gesteld dat reeds in het onderhavige jaar 2001 sprake is geweest van het verlies van de inbreng in de commanditaire vennootschap. De rechtbank heeft geen reden zich hierbij niet aan te sluiten.

4.2. Artikel 3.3., lid 1, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet), luidt als volgt:

Belastbare winst uit onderneming is mede de winst die de belastingplichtige, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming geniet uit een of meer ondernemingen.

Onder medegerechtigde in voormelde zin wordt tevens verstaan de commanditaire vennoot. Het resultaat dat de commanditaire vennootschap als zodanig behaalt behoort derhalve tot zijn inkomen uit werk en woning als bedoeld in artikel 3.1. van de Wet.

4.3. Uit de overeenkomst tot oprichting van de commanditaire vennootschap blijkt dat de echtgenote de stille vennoot was. Ook in de overeenkomst waarbij de commanditaire vennootschap is ontbonden wordt de echtgenote genoemd als stille vennoot.

Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het resultaat van de commanditaire vennootschap tot het inkomen van de echtgenote behoorde en niet tot dat van eiser.

4.4. Hieraan doet niet af dat de aankoop van de inventaris, de goodwill en de voorraden door de echtgenote en eiser samen is gedaan en evenmin dat de storting van de echtgenote als stille vennoot afkomstig was uit het gemeenschappelijke vermogen van de echtelieden.

4.5. Eiser heeft gesteld dat zijn gezondheidstoestand de aanleiding is geweest om zijn echtgenote vennoot te doen zijn. Deze stelling kan slechts leiden tot het oordeel dat eiser en zijn echtgenote een bewuste keuze hebben gemaakt toen de echtgenote stille vennoot werd in de commanditaire vennootschap.

De omstandigheid dat de geestelijke toestand van de echtgenote op enig moment ertoe noopte dat eiser zich méér dan voorheen met het reilen en zeilen van het eetcafé diende bezig te houden kan niet leiden tot het oordeel dat de echtgenote niet langer kan worden aangemerkt als de stille vennoot.

4.6. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het geleden verlies niet tot het inkomen van eiser behoort te worden gerekend.

4.7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet van eiser.

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de toelichting op § 26 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, waar is vermeld dat tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht nadrukkelijk is aangegeven dat de vergrijpboete bij aanslag bedoeld is voor gevallen van opzet, fraude of zwendel en dat het daarbij gaat om ernstige gevallen als omschreven in onder meer de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht, leidt de rechtbank af dat de mogelijkheid voor het opleggen van een vergrijpboete bij de primitieve aanslag bedoeld is voor ernstige gevallen waarin sprake is van fraude en/of zwendel. De wetgever heeft dit in artikel 67d van de AWR getracht tot uitdrukking te brengen door uitsluitend het criterium 'opzet' te hanteren. Naar het oordeel van de rechtbank zijn minder ernstige gevallen van opzet onvoldoende strafwaardig voor het opleggen van een vergrijpboete bij de primitieve aanslag.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat in casu sprake is van een geval van fraude en/of zwendel als hiervoor bedoeld.

Gelet op het vorenstaande heeft verweerder ten onrechte een boete opgelegd.

Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak met betrekking tot de boete en de boetebeschikking;

- bevestigt de uitspraak met betrekking tot de belastingaanslag;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en

wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser

te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser

betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 15 juni 2007 door mr. B.A.E.G. Geel-Cieraad, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.