Home

Rechtbank Leeuwarden, 30-10-2007, BL6159, AWB06/1957, 06/1958, 06/1959 en 06/1960

Rechtbank Leeuwarden, 30-10-2007, BL6159, AWB06/1957, 06/1958, 06/1959 en 06/1960

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
30 oktober 2007
Datum publicatie
3 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2007:BL6159
Formele relaties
Zaaknummer
AWB06/1957, 06/1958, 06/1959 en 06/1960

Inhoudsindicatie

Naast de boetes is in geschil of de navorderingsaanslagen tijdig zijn opgelegd, of eisers administratie terecht is verworpen en of de opgelegde navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op een redelijke schatting.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

Procedurenummers: AWB06/1957, 06/1958, 06/1959 en 06/1960

Uitspraakdatum: 30 oktober 2007

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen, verweerder.

Procesverloop

1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H.97) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met dagtekening 27 mei 2005, berekend naar een belastbaar inkomen van € 10.826,--

(fl. 23.859,--), vermeerderd met € 211,-- (fl. 466,--) heffingsrente, alsmede bij beschikking een boete van € 270,-- (fl. 596,--).

1.2. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H.07) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met dagtekening 27 mei 2005, berekend naar een belastbaar inkomen van € 23.749,--

(fl. 52.337,--), vermeerderd met € 885,-- (fl. 1.952,--) heffingsrente, alsmede bij beschikking een boete van € 1.392,-- (fl. 3.069).

1.3. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H.17) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met dagtekening 27 mei 2005, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.975,--, vermeerderd met € 1.339,-- heffingsrente, alsmede bij beschikking een boete van € 2.901,--.

1.4. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [nummer].H.27) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, met dagtekening 27 mei 2005, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.824,--, vermeerderd met € 942,-- heffingsrente, alsmede bij beschikking een boete van € 2.858,--.

1.5. Verweerder heeft bij een viertal uitspraken op bezwaar, alle van 7 augustus 2006, de belastingaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

1.6. Eiser heeft daartegen bij een viertal brieven, alle van 17 augustus 2006, alle ontvangen bij de rechtbank op 18 augustus 2006, beroep ingesteld.

1.7. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.8. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2007 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigden [gemachtigde eiser], die werd bijgestaan door [bijstand]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde verweerder].

1.10. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

1.11. Eiser heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Eiser, geboren [datum] 1958, was in de onderhavige jaren gehuwd met mevrouw [echtgenote].

2.2. Eiser heeft vanaf 1999 een onderneming gedreven op het gebied van prostitutie; in de jaren 1999 en 2000 betrof dit enkel escort-service, van 2000 tot en met 2002 is dit uitgebreid met prostitutie in een voor dit doel verbouwde camper.

2.3. Eiser ontving in de onderhavige jaren een uitkering van het UWV in verband met arbeidsongeschiktheid (op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80/100%).

2.4. Twee controlemedewerkers van verweerder hebben bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Dit onderzoek is op 4 maart 2004 aangevangen en hiervan is op 8 maart 2005 een rapport opgemaakt. Hierbij is, volgens de reikwijdte van het onderzoek, de aanvaardbaarheid onderzocht van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999 tot en met 2002 en de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 01-01-1999 tot en met 31-12-2002. In het controlerapport staat vermeld dat de aangiften niet inhoudelijk zijn gecontroleerd. In het rapport is vervolgens met betrekking tot de administratie uitsluitend het volgende vermeld: "Belastingplichtige verzorgt de dagelijkse administratie". Onder het kopje 'Winstberekening' staat vermeld: "De winstberekening is gebaseerd op de verklaringen in het rapport van het UWV Gak. Uit deze verklaringen van belastingplichtige en de dames kwam naar voren, dat er veel meer klanten zijn geweest zowel bij de escortservice dan wel het aantal klanten in de camper" (…) "Belastingplichtige heeft vanaf januari 2000 tot en met september in privé-huis '[P]' gewerkt. Hieraan zou hij ongeveer f 2000 hebben overgehouden i.v.m. het niet terugbetalen van een lening en een gouden ring". In 2000 kwam een einde aan de affectieve relatie die eiser onderhield met de exploitante van privé-huis "[P]". De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd, hetgeen verweerder heeft erkend, dat het voormelde rapport van het UWV Gak niet door verweerder is ingediend en derhalve niet tot de gedingstukken behoort.

2.5. Op basis van voormeld controlerapport van 8 maart 2005 heeft verweerder bij de bestreden navorderingsaanslagen de belastbare inkomens van 1999 en 2000 verhoogd met respectievelijk € 3.564,-- (fl 7.854,--) en € 15.371,-- (fl 33.873,--) en de belastbare inkomens uit werk en woning van 2001 en 2002 beide verhoogd met € 32.579,--.

2.6. Over de vermelde correcties heeft verweerder een vergrijpboete opgelegd van 50%, welke boete in verband met de samenhang met correcties voor de omzetbelasting is gematigd tot 25%.

Geschil

3.1. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

3.1.1. Is de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999 tijdig opgelegd?

3.1.2. Heeft verweerder terecht de administratie van eiser verworpen?

3.1.3. Heeft verweerder de opgelegde navorderingsaanslagen gebaseerd op een redelijke schatting?

3.1.4. Zijn de inkomsten uit overige arbeid, vanwege de werkzaamheden die eiser in 2000 heeft verricht in opdracht van privé-huis '[P]' tot de juiste hoogte vastgesteld?

3.1.5. Heeft verweerder terecht en tot de juiste bedragen aan eiser boetes opgelegd?

3.2. Eiser is van mening dat de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999 niet binnen de daartoe gestelde termijn is opgelegd. Eiser is daarenboven - kort gezegd - van mening dat zijn administratie voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Aan zijn administratie kleven volgens hem geen zodanige gebreken dat deze niet kan dienen als een betrouwbare grondslag voor de winstberekening. Bovendien heeft verweerder zich uitsluitend op het rapport van het UWV Gak en de daarbij horende verklaringen van de in de onderneming werkzame dames en de echtgenote van eiser gebaseerd. Van eigen onderzoek door verweerder is geen sprake. Eiser twijfelt aan de betrouwbaarheid van voormelde verklaringen. Op grond hiervan is eiser van mening dat de onder 2.5 vermelde correcties achterwege dienen te blijven. Eiser is van mening dat hij in 2000 geen inkomsten uit andere arbeid heeft genoten met betrekking tot zijn werkzaamheden voor privé-huis "[P]". De door verweerder in dat kader vermelde bedragen zien op een lening die aan eiser is verstrekt en gedeeltelijk door hem is afgelost en gedeeltelijk aan hem is kwijtgescholden. Nu verweerder volgens eiser ten onrechte de hiervoor onder punt 2.5 bedoelde omzetcorrectie heeft aangebracht, dienen de aan hem opgelegde boetes volgens eiser te worden vernietigd. Eiser heeft geen afzonderlijke grieven tegen deze boetes ingebracht.

3.3. Ter zitting heeft verweerder er mee ingestemd dat, mocht hij overigens in het gelijk worden gesteld, eiser voor de onderhavige jaren recht heeft op de toepassing van de zelfstandigenaftrek ex artikel 3.76 Wet inkomstenbelasting 2001, zodat dit punt niet meer in geschil is.

3.4. Verweerder volhardt in zijn standpunt dat de hiervoor weergegeven vragen overigens bevestigend dienen te worden beantwoord.

3.5. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

1999

4.1. Ingevolge artikel 16 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Deze navorderingstermijn wordt verlengd met de duur van het verleende uitstel voor het doen van aangifte.

4.2. Nu gesteld noch gebleken is dat verweerder aan eiser voor het doen van zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999 uitstel heeft verleend eindigt de onder 4.1 vermelde navorderingstermijn voor 1999 op 31 december 2004.

4.3. De navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999 is opgelegd op 27 mei 2005 en derhalve buiten de hiervoor vermelde navorderingstermijn. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat onderhavige navorderingsaanslag vernietigd moet worden.

2000, 2001 en 2002

4.4. In het kader van de stelling dat de bewijslast moet worden omgekeerd, voert verweerder aan dat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan en dat eiser niet heeft voldaan aan de administratieve verplichtingen ex artikel 52 AWR. De rechtbank gaat wegens gebrek aan feitelijke grondslag voorbij aan de in het verweerschrift opgenomen stelling dat eiser nimmer aangifte zou hebben gedaan voor de inkomstenbelasting. Daartoe is redengevend dat, gelijk onder 2.4 is vermeld, tijdens de door verweerder bij eiser ingestelde controle de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 1999 tot en met 2002 voorwerp van onderzoek waren, terwijl daarbij is vermeld dat die aangiften inhoudelijk niet zijn gecontroleerd. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser over de betreffende jaren wel aangifte heeft gedaan.

4.5. Artikel 52, eerste lid, van de AWR luidt: "Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.". Blijkens het zesde lid dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is.

4.6. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser niet heeft voldaan aan zijn administratieve verplichtingen. Door in het controlerapport van 8 maart 2005 zonder kanttekeningen te vermelden dat eiser de dagelijkse administratie verzorgt, geeft verweerder aanleiding voor de tegengestelde conclusie. Door vervolgens een theoretische omzetberekening te maken zonder een opmerking te maken over de hoogte van het brutowinstpercentage, (ernstige) gebreken in en aan de administratie of de hoogte van het netto-privé-cijfer heeft verweerder de boekhouding op onjuiste gronden verworpen.

4.7. De rechtbank komt tot de slotsom dat er onvoldoende grond is voor toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e, van de AWR.

4.8. Gelet op het voorgaande, rust de bewijslast op verweerder om aannemelijk te maken dat de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van eiser onjuist of onvolledig zijn ingediend. Omdat verweerder uitsluitend verwijst naar het UWV Gak rapport, dat niet tot de gedingstukken behoort, is de rechtbank van oordeel dat verweerder hierin niet slaagt.

4.9. Ten aanzien van de werkzaamheden van eiser in 2000 ten behoeve van privé-huis "[P]" heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt, dat de kwijtschelding van een schuld van f 2.000,-- en de schenking van een gouden ring in verband stond met die werkzaamheden. Verweerder verwijst uitsluitend naar het UWV Gak rapport, dat niet tot de gedingstukken behoort. Overigens merkt eiser op dat het vermeende voordeel uit die werkzaamheden betrekking heeft op de kwijtschelding van een aan eiser verstrekte lening bij het, na een ruzie, beëindigen van de affectieve relatie tussen hem en de exploitante van privé-huis "[P]" en dat eiser voor de verrichte werkzaamheden geen vergoeding heeft ontvangen. Verweerder heeft het beroep van eiser op dit punt onweersproken gelaten. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat eiser is beloond voor zijn werkzaamheden voor privé-huis "[P]". De correctie op dit punt dient daarom te vervallen.

4.10. Nu naar het oordeel van de rechtbank alle correcties in onderhavige belastingaanslagen dienen te vervallen is de grond voor het opleggen van de boetes eveneens komen te vervallen.

4.11. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de beroepen tegen de belastingaanslagen en de boetebeschikkingen gegrond verklaard dienen te worden.

Proceskosten

Niet aannemelijk is geworden dat eiser voordat verweerder heeft beslist op het bezwaar, heeft verzocht om vergoeding van in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten. Gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan de rechtbank verweerder dan niet veroordelen in de door eiser in de bezwaarfase gemaakte kosten.

De rechtbank vindt wel aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en een wegingsfactor 1; nu sprake is van meer dan vier samenhangende zaken, de onderhavige zaken en de zaken met betrekking tot de omzetbelasting, met nummers 06/1955 en 06/1956, zal de rechtbank in de onderhavige zaak verweerder veroordelen tot betaling van 4/6 deel van voormelde kosten ad € 644,-- vermenigvuldigd met factor 1,5 is € 644,--).

Griffierecht

In de zaken 06/1958, 06/1959 en 06/1960 is geen griffierecht geheven, zodat verweerder deze kosten niet hoeft te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de boetebeschikkingen;

- vernietigt de bestreden belastingaanslagen en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,--, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 30 oktober 2007 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.