Home

Rechtbank Leeuwarden, 28-09-2009, BK3776, AWB 09/711

Rechtbank Leeuwarden, 28-09-2009, BK3776, AWB 09/711

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
28 september 2009
Datum publicatie
19 november 2009
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2009:BK3776
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 09/711

Inhoudsindicatie

In geschil is of eisers weilanden in het kader van de onroerende zaakbelasting als cultuurgrond zijn aan te merken.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 09/711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2009 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Opsterland,

verweerder,

gemachtigden: [X] en [Y], taxateur.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2007, vastgesteld voor het tijdvak/kalenderjaar 2008 op € 464.000,00. Tegen voormeld besluit is door eiser geen bezwaarschrift ingediend.

Bij besluit van 28 november 2008 heeft verweerder eiser medegedeeld een heffingsmaatstaf van € 338.000,00 te hanteren. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelasting 2008 bekend gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 februari 2009 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 26 maart 2009, ontvangen bij de rechtbank op 30 maart 2009, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2009 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [X en Y].

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser is eigenaar van de onroerende zaak, een voormalig melkveebedrijf dat thans in gebruik is als manege c.q. paardenstalling. Daarnaast is zijn bedrijfsvoering gericht op het fokken van paarden.

1.2 De onroerende zaak bestaat uit de volgende zaken:

- een woonhuis met een inhoud van 480 m³;

- een kavel bij wonen van 1200 m²;

- een 'deel' van 227 m²;

- twee paardenstallen van respectievelijk 300 m² en 165 m²;

- een ligboxenstal/binnenmanege van 900 m²;

- een open werktuigenberging van 140 m²;

- een open berging van 261 m²;

- grond bij niet-woning van 4.500 m²;

- drie weilanden van respectievelijk 34.615 m², 36.885 m² en 52.480 m².

Geschil

2.1 In geschil is de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting.

2.2 Eiser is van mening dat verweerder de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Eiser is van mening dat zijn percelen weiland vallen onder de cultuurgrondvrijstelling.

2.3 Verweerder houdt vast aan de bij de bestreden beslissing vastgestelde heffingsmaatstaf.

Beoordeling van het geschil

3.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 220c van de Gemeentewet is de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor, in dit geval, het kalenderjaar 2008. In artikel 220d van de Gemeentewet is vervolgens bepaald dat in afwijking van artikel 220c van de Gemeentewet bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen buiten aanmerking wordt gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond. Voorts is in artikel 220e van de Gemeentewet bepaald dat in afwijking van artikel 220c van de Gemeentewet bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting buiten aanmerking wordt gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

3.2 De rechtbank constateert dat verweerder bij de vaststelling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking heeft gelaten de waarde van de ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, aangezien verweerder van mening is dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is.

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eisers weilanden als cultuurgrond zijn aan te merken. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat eisers activiteiten, zoals omschreven onder 1.1, niet vallen onder het begrip landbouw als hiervoor onder 3.1 bedoeld. De rechtbank verwijst voor deze motivering naar het arrest van de Hoge Raad van 26 augustus 1998, nr. 32 598, BNB 1999/47. Uit dit arrest kan worden afgeleid dat het fokken, verleasen en beleren van paarden/veulens niet valt onder het begrip landbouw in de definitie daarvan voor de inkomstenbelasting (landbouwvrijstelling), omdat geen sprake is van het fokken van dieren ten behoeve van het verbruik van (delen of producten van) het dier door de consument. De rechtbank ziet geen reden om in het kader van de vaststelling van de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting anders te oordelen. Daarnaast heeft het Gerechtshof in Amsterdam in zijn uitspraak van 26 november 2002, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AF5961, overwogen dat het gedeelte van de grond dat dient voor het in de kost hebben van paarden niet wordt geëxploiteerd ten behoeve van de landbouw, aangezien deze activiteit niet is gericht op het laten groeien en voeden van gewassen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich bezighoudt met het laten groeien en voeden van gewassen. Vorenstaande betekent dat naar het oordeel van de rechtbank eisers activiteiten niet kunnen worden aangemerkt als landbouw en dat de weilanden niet ten behoeve van de landbouw worden geëxploiteerd. Hieraan doet niet af dat blijkens de door eiser overgelegde landbouwtellingsgegevens 2007, het Ministerie van Landbouw, natuur en voedselkwaliteit de ‘exploitatie stallingen goederen/dieren van derden’ heeft geschaard onder het kopje ‘verbrede landbouw’.

Gelet op het hierboven vermelde is de cultuurgronduitzondering niet van toepassing en dienen de weilanden bij de bepaling van de heffingsmaatstaf in aanmerking te worden genomen. De vraag of sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie behoeft geen beantwoording meer.

3.3 Verweerder is bij de vaststelling van de heffingsmaatstaf uitgegaan van een WOZ-waarde van € 464.000,00. Eiser heeft tegen het besluit waarin hem de WOZ-waarde is medegedeeld, geen bezwaarschrift ingediend. De rechtbank gaat dan ook van bovenvermelde waarde uit. Verweerder heeft vervolgens op grond van het bepaalde in artikel 220e van de Gemeentewet bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen. Verweerder heeft deze waarde vastgesteld op € 126.000,00. De rechtbank ziet geen grond om hiervan af te wijken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelasting heeft vastgesteld op € 338.000,00.

3.4 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep van eiser ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2009.

w.g. J.A. van Loo

w.g. P.G. Wijtsma

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.