Home

Rechtbank Leeuwarden, 01-06-2010, BN1243, AWB 07/1207

Rechtbank Leeuwarden, 01-06-2010, BN1243, AWB 07/1207

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
1 juni 2010
Datum publicatie
15 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BN1243
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/1207

Inhoudsindicatie

Herhaalde aanvraag teruggaaf regulerende energiebelasting terecht afgewezen wegens ontbreken nieuwe feiten en omstandigheden. Nieuwe jurisprudentie en nieuw beleid zijn geen zodanige omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 07/1207

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juni 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

de besloten vennootschap [eiseres],

gevestigd te [vestigingsplaats],

eiseres,

gemachtigde [gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Noord/kantoor Groningen,

verweerder,

gemachtigden [gemachtigde] en [gemachtigde].

Procesverloop

Eiseres heeft een verzoek bij verweerder ingediend, gedagtekend 21 december 2005, om teruggaaf van Regulerende energiebelasting (REB) over de jaren 2001 en 2002.

Verweerder heeft bij zijn brief van 1 maart 2006 het verzoek afgewezen.

Verweerder heeft bij zijn op het bezwaar van eiseres gedane uitspraak van 16 april 2007 zijn beslissing van 1 maart 2006 gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij fax van 24 mei 2007, ontvangen bij de rechtbank eveneens op 24 mei 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2010 te Leeuwarden.

Partijen zijn daar bij hun respectievelijke gemachtigde(n) verschenen.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiseres heeft over het jaar 2001 op 22 maart 2002 een verzoek om teruggaaf ingediend. Over dat jaar heeft zij 587.160 liter minerale olie gebruikt en vraagt zij om een teruggaaf REB voor een bedrag € 74.899. In het verzoek heeft zij aangegeven dat de gasolie op meerdere locaties wordt verbruikt. Bij beschikking van 10 mei 2002, kenmerk [kenmerk], is aan belanghebbende een teruggaaf REB van € 1.584 verleend. Bij de teruggaafbeschikking is rekening gehouden met de zienswijze van de Staatssecretaris van Financiën uit het beleidsbesluit van 20 juli 2000, nr. CPP 2000/00964M. Als gevolg hiervan is de drempel per vestigingslocatie toegepast. De beschikking was voorzien van een juiste rechtsmiddelenverwijzing.

1.2 Ten aanzien van het jaar 2002 heeft eiseres op 10 maart 2003 een verzoek om teruggaaf ingediend. Bij beschikking van 16 april 2003, kenmerk [kenmerk], is aan eiseres een teruggaaf REB van € 13.168 verleend. Ook in deze beschikking is een juiste rechtsmiddelenverwijzing opgenomen.

1.3 De uitspraken van de Hoge Raad van 21 november 2003, nrs. 37.612 en 37.852, BNB 2004/67 en 2004/68, zijn voor eiseres aanleiding geweest om op 25 maart 2004 een bezwaarschrift in te dienen tegen de teruggaafbeschikking van 10 mei 2002 en de teruggaafbeschikking van 16 april 2003, voormeld. Op 5 januari 2005 is uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraak luidde dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk wordt verklaard. Daarnaast is het bezwaar ambtshalve beoordeeld. Tegen de uitspraak op bezwaar heeft eiseres destijds beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank Leeuwarden

op 27 juni 2005 ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen geen rechtsmiddel aangewend.

1.4 Op 21 december 2005 heeft eiseres op grond van artikel 4:6 Awb een tweetal nieuwe aanvragen ingediend voor teruggaven REB over de jaren 2001 en 2002. De beoordeling van de Belastingdienst/Douane Noord op deze verzoeken is aan eiseres meegedeeld in een brief van 1 maart 2006. Hiertegen heeft eiseres op 11 april 2006 bezwaar gemaakt. Op 16 april 2007 heeft verweerder uitspraak op dat bezwaarschrift gedaan. Het onderhavige beroep is tegen de laatstvermelde uitspraak op bezwaar gericht.

1.5 Eiseres heeft aan haar thans in geding zijnde verzoeken ten grondslag gelegd het feit en de omstandigheid dat de Staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van de onder 1.2 vermelde arresten met terugwerkende kracht zijn beleid over het toepassen van de in de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) gehanteerde volumegrens van 153.000 liter gasolie heeft aangepast, met dien verstande dat onder het aangepaste beleid de volumegrens per verbruiker wordt toegepast en niet langer per vestigingslocatie.

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres (alsnog) in aanmerking komt voor teruggave van REB over de jaren 2001 en 2002. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.

2.2 Eiseres is van mening dat met hetgeen onder 1.5 is vermeld, sprake is van nieuw gebleken feiten althans veranderde omstandigheden op grond waarvan zij gerechtigd was haar herhaalde aanvragen te doen. Daarnaast wijst eiseres op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State alsmede van de Centrale Raad van Beroep op grond waarvan de weigering om terug te komen van een eerder in rechte onaantastbaar geworden besluit dient te worden geëerbiedigd, tenzij aan dat eerdere besluit dusdanige gebreken kleven dan wel zich dusdanige omstandigheden hebben voorgedaan dat het bestuursorgaan in redelijkheid niet mag weigeren zijn eerdere besluit ongedaan te maken. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van de teruggaven REB op een gezamenlijk bedrag van € 202.332.

2.3 Verweerder is primair van opvatting dat eiseres bij haar herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld, zodat hij die aanvraag onder verwijzing naar zijn eerdere beslissing heeft mogen afwijzen. Subsidiair is verweerder van opvatting dat, ook indien sprake zou zijn van nieuw gebleken omstandigheden of veranderde omstandigheden, de op grond van de Wbm van toepassing zijnde aanvraag- termijn van 13 weken bij het doen van een (herhaalde) aanvraag in acht moet worden genomen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat nieuwe jurisprudentie of nieuw vastgesteld beleid niet zijn aan te merken als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb. Gelet op hetgeen eiseres aan de thans in geding zijnde verzoeken ten grondslag heeft gelegd (zie 1.5) is de rechtbank derhalve van oordeel dat verweerder de aanvragen heeft mogen afwijzen onder toepassing van het tweede lid van artikel 4:6 Awb. De omstandigheid dat het bij de beoordeling van eiseres' eerste verzoek door verweerder voor de toepassing van de volumegrens ingenomen standpunt nadien onjuist is gebleken, leidt niet tot een ander oordeel. In voorkomend geval staat het eiseres immers vrij zich een eigen mening te vormen omtrent de juist te achten wetstoepassing en, geleid door die mening, een meningsverschil met de belastingdienst te aan de rechter voor te leggen door achtereenvolgens tijdig in bezwaar en beroep te komen. Tevens hebben zich naar het oordeel van de rechtbank geen dusdanige gebreken of omstandigheden voorgedaan die voor het bestuursorgaan aanleiding hadden moeten zijn de eerder in rechte onaantastbaar geworden besluiten ongedaan te maken.

3.2 Op grond van het voorgaande kan in het midden blijven of de op grond van de Wbm van toepassing zijnde aanvraagtermijn van 13 weken bij het doen van een herhaald verzoek om teruggaaf van REB in acht moet worden genomen.

3.3 De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder de in geding zijnde verzoeken terecht heeft afgewezen. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mrs. J.W. Keuning, C.H. de Groot en A.F. Germs-de Goede, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2010.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. J.W. Keuning

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.