Home

Rechtbank Leeuwarden, 21-06-2010, BV1945, AWB 08/1364 tot en met 08/1366; 08/1438 tot en met 08/1442; 08/1445 tot en met 08/1451 en 09/2510

Rechtbank Leeuwarden, 21-06-2010, BV1945, AWB 08/1364 tot en met 08/1366; 08/1438 tot en met 08/1442; 08/1445 tot en met 08/1451 en 09/2510

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
21 juni 2010
Datum publicatie
26 januari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2010:BV1945
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 08/1364 tot en met 08/1366; 08/1438 tot en met 08/1442; 08/1445 tot en met 08/1451 en 09/2510

Inhoudsindicatie

In geschil is of onderhavige aanslagen IB/PVV, aanslagen WAZ, aanslagen ZFW en beschikkingen heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummers: AWB 08/1364 tot en met 08/1366; 08/1438 tot en met 08/1442; 08/1445 tot en met 08/1451 en 09/2510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2010 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1996 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 36.302 (ƒ 80.000). Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 706 (ƒ 1.557).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van € 34.393 (ƒ 75.793) en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 634 (ƒ 1.399).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1997 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H76) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 39.478 (ƒ 87.000). Tevens heeft verweerder een verhoging van € 453 (ƒ 1.000), zonder kwijtschelding, opgelegd en een beschikking heffingsrente ten bedrage van € 1.629 (ƒ 3.591).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van, naar de rechtbank begrijpt, € 26.585 (ƒ 58.587). Tevens heeft verweerder de verhoging verlaagd tot een bedrag van, naar de rechtbank begrijpt, € 216 (ƒ 478) en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 840 (ƒ 1.853).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1998 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H86) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 28.588 (ƒ 63.000). Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 500 (ƒ 1.102).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van € 19.789 (ƒ 43.611) en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 60 (ƒ 134).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H96) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 35.167 (ƒ 77.500).

Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 546 (ƒ 1.204).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van € 26.346 (ƒ 58.060) en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 276 (ƒ 610).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 1999 een aanslag (aanslagnummer [nummer].W96) premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 38.117 (ƒ 84.000). Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 180 (ƒ 398).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een premie-inkomen van € 35.295 (ƒ 77.782) en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 155 (ƒ 342).

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H16) IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.630. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 816.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.425 en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot nihil en een beschikking te vergoeden heffingsrente opgelegd van € 491.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag (aanslagnummer [nummer].S16) Premie Ziekenfondswet (ZFW) opgelegd, berekend naar de maximum grondslag van € 19.059. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 137.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een grondslag van € 13.080 en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 94.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H26) IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.792. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 1.829.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.585 en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 600.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [nummer].S26) ZFW opgelegd, berekend naar de maximum grondslag van € 19.650. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 114.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 mei 2008 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [nummer].W26) WAZ opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 38.118. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 145.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een premie-inkomen van € 33.175 en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 102.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H36) IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.742. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 1.305.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.374 en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 768.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [nummer].W36) WAZ opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 35.538. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 108.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een premie-inkomen van € 30.813 en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 60.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [nummer].S36) ZFW opgelegd, berekend naar de maximum grondslag van € 19.650. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 161.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 mei 2008 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H46) IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.116. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 808.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 mei 2008 de aanslag verminderd tot een, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.254 en tevens de beschikking heffingsrente verminderd tot € 542.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [nummer].S46) ZFW opgelegd, berekend naar de maximum grondslag van € 20.800. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 86.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 mei 2008 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H66) IB/PVV opgelegd, berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.248. Tevens heeft verweerder aan eiser een beschikking heffingsrente opgelegd ten bedrage van € 604.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 september 2009 de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft bij fax van 16 juni 2008, ontvangen door de rechtbank op 17 juni 2008, in één geschrift vervat, beroepen ingesteld tegen voormelde uitspraken op bezwaar, die zien op de aanslagen ZFW 2002 tot en met 2003.

Eiser heeft bij fax van 30 juni 2008, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, in één geschrift vervat, beroepen ingesteld tegen voormelde uitspraken op bezwaar, die zien op de aanslagen IB/PVV voor de jaren 1996 tot en met 1999 en 2001 tot en met 2004; de aanslagen WAZ voor de jaren 1999; 2002 en 2003 en de aanslag ZFW voor het jaar 2001.

Eiser heeft bij fax van 12 oktober 2009, op dezelfde dag ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld tegen voormelde uitspraak op bezwaar, die ziet op de aanslag IB/PVV voor het jaar 2006.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2009 te Leeuwarden.

Daar zijn, met toestemming van partijen, gelijktijdig behandeld de zaken: 08/1357 tot en met 08/1359; 08/1361 tot en met 08/1366; 08/1374 tot en met 08/1378; 08/1438 tot en met 08/1451; 09/2509 en 09/2510.

Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser is geboren op [datum] 1944 en is gehuwd met mevrouw [echtgenote], met wie hij aan de [adres] woont.

1.2 Eiser is van beroep accountant en is als zodanig aangesloten bij de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten.

1.3 Eiser is vanaf 1 april 1990 als directeur in dienstbetrekking bij [eiser] B.V. (hierna de BV), gevestigd in een kantoorpand te [vestigingsplaats] aan de [adres]. Eiser is economisch eigenaar/houder van de aandelen van de BV. Vanaf 1992 geeft eiser in zijn aangiften IB/PVV winst uit onderneming aan van de onderneming '[onderneming]' (hierna: de onderneming).

1.4 Verweerder is voor het jaar 1996 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven belastbaar inkomen uit zijn aangifte IB/PVV:

-geen aftrek premie pensioenregeling in eigen beheer: ƒ 11.516

-geen huisvestingskosten: ƒ 2.500

-geen zelfstandigenaftrek: ƒ 9.340

-meer rente in verband met minderjarig kind: ƒ 4.036,50

-geen aftrek incassokosten: ƒ 1.201

-geen rentevrijstelling: ƒ 634

-correctie drempels buitengewone uitgaven en giften: ƒ 184

-correctie dotatie fiscale oudedagsreserve (FOR): ƒ 288 -/-

1.5 Verweerder is voor het jaar 1997 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven belastbaar inkomen uit zijn aangifte IB/PVV:

-geen aftrek premie pensioenregeling in eigen beheer: ƒ 11.678

-geen huisvestingskosten: ƒ 2.500

-geen zelfstandigenaftrek: ƒ 9.825

-meer rente in verband met minderjarig kind: ƒ 4.412

-geen rentevrijstelling: ƒ 2.000

-correctie drempel giften: ƒ 207

-correctie dotatie FOR: ƒ 288 -/-

1.6 Verweerder is voor het jaar 1998 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven belastbaar inkomen uit zijn aangifte IB/PVV:

-geen aftrek premie pensioenregeling in eigen beheer: ƒ 11.900

-geen huisvestingskosten: ƒ 2.500

-geen zelfstandigenaftrek: ƒ 11.085

-gebruikelijk loon / geen reserve uitgesteld salaris (RUS): ƒ 8.536

-meer rente in verband met minderjarig kind: ƒ 4.910

-geen rentevrijstelling: ƒ 2.000

-correctie buitengewone lasten schoonmoeder: ƒ 21.042

-correctie drempel en giften: ƒ 299

-geen kosten levensonderhoud kinderen: ƒ 8.100

1.7 Verweerder is voor het jaar 1999 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven belastbaar inkomen uit zijn aangifte IB/PVV:

-geen aftrek premie pensioenregeling in eigen beheer: ƒ 12.150

-geen huisvestingskosten: ƒ 2.500

-gebruikelijk loon / geen RUS: ƒ 8.310

-geen zelfstandigenaftrek: ƒ 11.815

-geen kosten levensonderhoud kinderen: ƒ 2.700

-lagere aftrek buitengewone lasten: ƒ 2.436

-correctie drempel giften: ƒ 231

1.8 Verweerder is voor het jaar 1999 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven premie-inkomen uit zijn aangifte premie WAZ:

-geen huisvestingskosten: ƒ 2.500

-geen aftrek premie pensioenregeling in eigen beheer: ƒ 12.150

-gebruikelijk loon / geen RUS: ƒ 8.310

1.9 Verweerder is voor het jaar 2001 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven belastbaar inkomen uit zijn aangifte IB/PVV:

-geen huisvestingskosten: ƒ 3.450 € 1.566

-geen zelfstandigenaftrek: ƒ 13.408 € 6.084

-gebruikelijk loon / geen RUS: ƒ 8.282 € 3.201

-geen kosten levensonderhoud kinderen: ƒ 5.400 € 2.450

-geen aftrek premie pensioenregeling in eigen beheer: ƒ 2.204 € 1.000

-lagere aftrek buitengewone lasten: ƒ 4.504 € 2.044

-correctie drempel giften: ƒ 274 € 124

1.10 Verweerder is voor het jaar 2001 op dezelfde punten als vermeld onder 1.9 afgeweken van eisers aangegeven grondslag uit zijn aangifte ziekenfondsverzekering.

1.11 Verweerder is voor het jaar 2002 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven belastbaar inkomen uit zijn aangifte IB/PVV:

-geen huisvestingskosten: € 2.150

-geen zelfstandigenaftrek: € 6.358

-gebruikelijk loon / geen RUS: € 3.201

-geen kosten levensonderhoud kinderen: € 3.780

-geen aftrek premie pensioenregeling in eigen beheer: € 2.723

-lagere aftrek buitengewone lasten: € 2.427

-correctie drempel giften: € 146

1.12 Verweerder is voor het jaar 2002 op dezelfde punten als vermeld onder 1.11 afgeweken van eisers aangegeven grondslag uit zijn aangifte ziekenfondsverzekering.

1.13 Verweerder is voor het jaar 2002 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven premie-inkomen uit zijn aangifte premie WAZ:

-geen huisvestingskosten: € 2.150

-geen zelfstandigenaftrek: € 6.358

-gebruikelijk loon / geen RUS: € 3.201

1.14 Verweerder is voor het jaar 2003 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven belastbaar inkomen uit zijn aangifte IB/PVV:

-geen huisvestingskosten: € 2.900

-geen zelfstandigenaftrek: € 6.430

-gebruikelijk loon / geen RUS: € 3.026

-geen kosten levensonderhoud kinderen: € 2.600

-geen aftrek premie pensioenregeling in eigen beheer: € 2.800

-lagere aftrek buitengewone lasten: € 594

-correctie drempel giften: € 152

1.15 Verweerder is voor het jaar 2003 op dezelfde punten als vermeld onder 1.14 afgeweken van eisers aangegeven grondslag uit zijn aangifte ziekenfondsverzekering.

1.16 Verweerder is voor het jaar 2003 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven premie-inkomen uit zijn aangifte premie WAZ:

-geen huisvestingskosten: € 2.900

-gebruikelijk loon / geen RUS: € 3.026

1.17 Verweerder is voor het jaar 2004 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven belastbaar inkomen uit zijn aangifte IB/PVV:

-geen huisvestingskosten: € 3.400

-geen zelfstandigenaftrek: € 6.585

-gebruikelijk loon / geen RUS: € 3.026

-geen kosten levensonderhoud kinderen: € 1.980

-geen aftrek premie pensioenregeling in eigen beheer: € 2.900

-correctie drempel giften: € 188

1.18 Verweerder is voor het jaar 2004 op dezelfde punten als vermeld onder 1.17 afgeweken van eisers aangegeven grondslag uit zijn aangifte ziekenfondsverzekering.

1.20 Verweerder is voor het jaar 2006 op de volgende punten afgeweken van eisers aangegeven belastbaar inkomen uit zijn aangifte IB/PVV:

-geen huisvestingskosten: € 4.585

-geen zelfstandigenaftrek: € 8.885

-geen aftrek lijfrente: € 3.000

-lagere aftrek buitengewone lasten: € 309

-correctie drempel giften: € 147

1.21 Met uitzondering van de aanslag IB/PVV 2006 zijn alle onder het procesverloop vermelde aanslagen IB/PVV, WAZ en ZFW, in verband met het aflopen van de drie-jaarstermijn voor het opleggen van een aanslag, opgelegd ter behoud van rechten. Bij deze ter behoud van rechten opgelegde aanslagen heeft verweerder de daartoe door eiser ingediende aangiften gecorrigeerd ten aanzien van de pensioenpremie, de huisvestingskosten en de zelfstandigenaftrek. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de overige correcties toegepast.

1.22 Eiser heeft vier kinderen, te weten [A], geboren op [datum] 1972; [B], geboren op [datum] 1974; [C], geboren op [datum] 1976 en [D], geboren op [datum] 1981. Alle vier kinderen hebben in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 2004 ieder voor zich een (oplopende) vordering op de BV van € 25.184 (ƒ 55.499) op 1 januari 1996 tot € 59.380 (ƒ 130.857) op 31 december 2004. De overeengekomen rentevergoeding bedraagt 10%.

1.23 Eisers schoonmoeder, [schoonmoeder], is op [datum] 1998 overleden. Zij liet vier kinderen na, waaronder eisers echtgenote. De kosten van de uitvaart en van de grafsteen hebben € 3.267 (ƒ 7.200) bedragen.

1.24 De omzet van de onderneming en de BV bedraagt de hierna per jaar vermelde bedragen (in guldens), waaraan toegevoegd de uitkomst van eisers gewerkte uren per jaar, volgens zijn urenoverzichten:

Urenoverzichten

Geschil

2.1 In geschil is of onderhavige aanslagen IB/PVV, aanslagen WAZ, aanslagen ZFW en de beschikkingen heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.

2.2 Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.

2.3 Eiser voert daartoe - kort gezegd - primair aan dat verweerder zijn aangiften ten aanzien van de pensioenpremie, de huisvestingskosten en de zelfstandigenaftrek ten onrechte heeft gecorrigeerd en dat verweerder ten onrechte heffingsrente heeft berekend. Voorts is eiser primair van mening dat slechts de bij het opleggen van de belastingsaanslagen en niet de later in bezwaar aangebrachte correcties behoeven te worden behandeld. Subsidiair voert eiser aan dat verweerder zijn aangiften ten aanzien van de aftrek voor het levensonderhoud van zijn kinderen, de rente van minderjarige kinderen, de buitengewone lasten inzake zijn schoonmoeder en het gebruikelijk loon ten onrechte heeft gecorrigeerd.

2.4 Verweerder voert ter onderbouwing van zijn standpunt - kort gezegd - aan dat hij bij het oplegen van de onderhavige aanslagen IB/PVV, aanslagen WAZ en aanslagen ZFW terecht en tot de juiste bedragen is afgeweken van eisers daartoe ingediende aangiften.

2.5 Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken.

2.6 Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de verhoging inzake de aanslag IB/PVV voor het jaar 1997 komt te vervallen, zodat deze niet langer in geschil is.

Beoordeling van het geschil

zelfstandigenaftrek

3.1 Ten aanzien van de belastingplichtige die winst uit onderneming geniet en bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, wordt ingevolge artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964) een zelfstandigenaftrek toegepast indien gedurende het kalenderjaar de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor tenminste 1.225 uren in beslag wordt genomen door het voor eigen rekening feitelijk drijven van een onderneming.

3.2 Ingevolge artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Om aan het urencriterium te voldoen moet de belastingplichtige volgens artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet gedurende het kalenderjaar ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden besteden voor een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet. Het in artikel 3.6 van de Wet geformuleerde urencriterium is ontleend aan artikel 44m, eerste lid, van de Wet IB 1964.

3.3 Naar het oordeel van de rechtbank rust - nu hij zelfstandigenaftrek wenst - op eiser, zowel voor de jaren tot 2001, als de jaren vanaf 2001 de last aannemelijk te maken dat hij aan het voor hem geldende urencriterium heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Eiser heeft weliswaar voor ieder jaar overzichten gemaakt aan de hand van in agenda's bijgehouden aantekeningen, waarbij per dag is vermeld of voor de onderneming of voor de BV is gewerkt en of in eisers woning te [woonplaats] of in het kantoorpand te [vestigingsplaats] is gewerkt, maar dergelijke overzichten worden niet gestaafd of ondersteund met behulp van objectieve feiten of gegevens, zoals bijvoorbeeld afspraken en facturen. De rechtbank overweegt bovendien dat eiser geen althans geen afdoende verklaring heeft gegeven voor de door verweerder onweersproken gestelde inzet van tijd voor de onderneming ten opzichte van de inzet van tijd voor de BV in verhouding tot de door de onderneming en de BV gerealiseerde omzet (zie 1.24). Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eiser terecht de zelfstandigenaftrek heeft onthouden.

pensioenpremie / premie lijfrente

3.4 Het gerechtshof Leeuwarden heeft in de tussen partijen gewezen uitspraak van 3 maart 2006 beslist dat de door eiser gestelde pensioenpremie niet voor aftrek in aanmerking komt, omdat uit de door eiser ingezonden stukken niet kan worden opgemaakt dat het gaat om een pensioenregeling als bedoeld in artikel 11, lid 3 van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 1995). Het gerechtshof heeft daartoe overwogen dat immers onder meer geen enkele relatie is gelegd met diensttijd en beloning. Eiser heeft ter zitting voor de rechtbank desgevraagd verklaard dat uitgangspunt voor de pensioentoekenning in de onderhavige jaren nog steeds diezelfde pensioenovereenkomst is geweest en dat slechts aanpassingen daarop zijn vastgelegd. De rechtbank oordeelt dat hetgeen het gerechtshof ten aanzien van 1995 heeft geoordeeld eveneens heeft te gelden ten aanzien van de thans in geschil zijnde jaren. Eiser, op wie de bewijslast rust, heeft geen feiten aannemelijk gemaakt die tot een ander oordeel moeten leiden.

3.5 Voor zover eiser met het bijvoegen van diverse lijfrenteovereenkomsten voor diverse jaren heeft bedoeld dat de pensioenpremie als premie voor lijfrente aftrekbaar is en tevens met betrekking tot de gestelde aftrek van premie lijfrente voor het jaar 2006, verwijst de rechtbank wederom naar hiervoor vermelde uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden waarin tevens is beslist dat voor de door eiser gestelde pensioenpremie geen aftrek als premie voor lijfrente kan worden verleend, omdat [eiser] BV geen verzekeraar is als genoemd in artikel 45, vijfde lid van de Wet IB 1964 (tekst 1995). Eiser op wie in deze de bewijslast rust heeft, met hetgeen hij heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat voormelde BV voor de onderhavige jaren wel als zodanig kan worden aangemerkt.

3.6 Voor zover eiser een beroep doet op het vertrouwensbeginsel door te stellen dat voormelde BV al door verweerder was toegelaten als verzekeraar, kan dit beroep niet slagen. Eiser heeft in dit verband naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan zijn stelplicht, door niet nader te omschrijven wanneer en op welke wijze verweerder dit gedaan zou hebben, zodat onduidelijk is wat hem een in rechte te beschermen vertrouwen zou moeten opleveren. Eisers enkele opmerking in zijn beroepschrift dat de BV vanuit de historie verzekeringen afsloot is daartoe onvoldoende.

3.7 Voor zover eiser in onderhavige zaken voor dit punt een beroep doet op de foutenleer is de rechtbank van oordeel dat deze stelling geen hout snijdt, omdat de foutenleer ziet op de vaststelling van de belastbare winst en het hier gaat om een aftrekpost in de aangifte IB/PVV.

huisvestingskosten

3.8 De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de onder 3.4 vermelde uitspraak van het gerechtshof Leeuwarden, dat aan de aftrek van huisvestingskosten op grond van de artikelen 8b, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet IB 1964 en 3.16, eerst lid van de Wet IB 2001, de voorwaarde van het zogeheten 'grotendeelscriterium' is verbonden.

Eiser op wie bij gemotiveerde betwisting daarvan de bewijslast rust, heeft, naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan het grotendeelscriterium is voldaan. De daartoe onder 3.3 vermelde overgelegde urenoverzichten missen, naar het oordeel van de rechtbank, om dezelfde reden als daar vermeld, de benodigde bewijskracht.

interne compensatie

3.9 Voor zover eisers grieven zich richten tegen de gang van zaken in de bezwaarfase, dat verweerder in dat stadium nieuwe correcties heeft toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie (o.a. Hoge Raad d.d. 24 januari 2003, nr. 36 247) is interne compensatie in de bezwaarfase toegestaan. Nu verweerder de belastingaanslagen in de bezwaarfase heeft verminderd heeft hij voorts, naar het oordeel van de rechtbank, de begrenzing van de bevoegdheid tot interne compensatie, dat eisers positie niet mag verslechteren, geëerbiedigd. Eisers primaire standpunt faalt, zodat de rechtbank voorts eisers subsidiaire stellingen zal behandelen.

levensonderhoud kinderen

3.10 Gelet op het door de kinderen aangehouden vermogen (zie 1.22) kunnen alleen dan ten behoeve van de kinderen betaalde bedragen als uitgaven tot voorziening in hun levensonderhoud in de zin van art. 46, eerste lid 1, aanhef en onder a, Wet IB 1964 en artikel 6.13, eerste lid van de Wet IB 2001 zijn aan te merken, indien zich ten aanzien van deze kinderen, bijzondere omstandigheden zouden hebben voorgedaan, die voor hen aantasting van bedoeld vermogen tot voorziening in hun levensonderhoud dermate bezwaarlijk deden zijn, dat eiser zich wel gedrongen moest gevoelen zodanige aantasting door het verlenen van voormelde financiële steun te voorkomen. De rechtbank is van oordeel dat eiser, op wie in deze de bewijslast rust, daarin met een algemene verwijzing naar jurisprudentie, een specifieke verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof 's Gravenhage van 20 april 1988 en een enkele stelling dat tegenover de vordering, die de kinderen niet zo maar kunnen opeisen, ook schulden staan, niet is geslaagd. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de door eiser in aftrek gebrachte bedragen terecht heeft gecorrigeerd.

rente van minderjarige kinderen

3.11 Met betrekking tot de correctie van de rente van minderjarige kinderen stelt de rechtbank vast dat de kinderen een vordering hebben op de BV, waarbij een rentevergoeding van 10% is afgesproken (zie 1.22). Een van deze vier kinderen, [D], is in de jaren 1996 tot en met 1998 in de leeftijd van 15 tot en met 17 jaar en derhalve minderjarig. De rechtbank overweegt dat, gelet op de hoogte van de hiervoor vermelde vorderingen en het afgesproken rentepercentage verweerder jaarlijks minder heeft gecorrigeerd dan 10% van de hoogte van de vordering van [D] op de BV. Eiser heeft met hetgeen hij aangevoerd voormelde vorderingen en het rentepercentage niet bestreden. Wat betreft eisers verwijzing naar artikel 38, eerste lid van de Wet IB 1964 oordeelt de rechtbank dat eiser met deze enkele verwijzing niet verwoord wat zijn grief inhoudt. De rechtbank overweegt voorts dat eisers stelling, dat renteschulden bij de vermogensvergelijking zouden zijn weggelaten, feitelijke grondslag mist, zodat de rechtbank tot de conclusie komt dat verweerder terecht bedragen in verband met rente van minderjarige kinderen heeft bijgeteld bij eisers belastbaar inkomen.

buitengewone lasten schoonmoeder

3.12 Ingevolge de aanhef van artikel 46 van de Wet IB 1964 zijn buitengewone lasten de op de belastingplichtige drukkende kosten. Verweerder heeft eisers gestelde buitengewone lasten in verband met de ziekte en het overlijden van zijn schoonmoeder gecorrigeerd met de pensionkosten ten bedrage van ƒ 10.351; kledingkosten en beddegoed ten bedrage van ƒ 1.600 en driekwart van de begrafeniskosten, zijnde ƒ 5.587,50. De rechtbank begrijpt eisers grieven tegen de correctie van de buitengewone lasten inzake zijn schoonmoeder aldus dat hij van mening is dat de kosten bij hem aftrekbaar kunnen zijn. Daarmee heeft eiser, naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de gemotiveerde betwisting van verweerder, niet althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde kosten in 1998 op hem hebben gedrukt, zodat de kosten reeds om die reden niet bij hem in aftrek kunnen worden gebracht.

gebruikelijk loon / geen RUS

3.13 Ingevolge artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) wordt, gelet op de wetteksten van de onderhavige jaren in ieder geval ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld op het in artikel 72, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen bedoelde bedrag aan premie-inkomen dat ten hoogste in aanmerking wordt genomen, dan wel, indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen, waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, gesteld op dat lagere loon. De hiervoor bedoelde zogenoemde WAZ-norm bedraagt voor het jaren 1998 tot en met 2001: ƒ 84.000 en voor de jaren 2002 tot en met 2004: € 38.118.

3.14 Gelet op de feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast, hetgeen overigens niet tussen partijen in geschil is, dat eiser in onderhavige jaren arbeid verricht ten behoeve van de BV, waarin hij een aanmerkelijk belang heeft. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder de hoogte van het (fictief) genoten loon in de onderhavige jaren steeds heeft vastgesteld op een bedrag dat lager is dan de onder 3.13 vermelde WAZ-norm, zodat naar het oordeel van de rechtbank op eiser de last rust aannemelijk te maken dat zijn van de BV (fictief) genoten loon op een lager bedrag moet worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat eiser dit met hetgeen hij heeft aangevoerd niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt. Wat betreft eisers beroep op de door hem overgelegde urenoverzichten verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover heeft opgemerkt onder 3.3. Eisers grief dat de toevoeging aan de RUS ten onrechte is geschrapt leidt, naar het oordeel van de rechtbank, evenmin tot een andersluidende conclusie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerders correctie van eisers loon voor onderhavige jaren steeds hoger is dan de door eiser toegevoegde bedragen aan de RUS en onderbouwd is op artikel 12a van de Wet LB, zodat de rechtbank gelet op het voorgaande niet toekomt aan de beoordeling van het schrappen van de toevoegingen aan de RUS. Voor zover eiser met zijn grieven heeft bedoeld dat de door hem aan de RUS toegevoegde bedragen moeten worden meegerekend bij de toepassing van artikel 12a van de Wet LB gelezen in samenhang met artikel 13a, tweede lid van de Wet LB, faalt deze grief omdat op grond van deze artikelen wordt voorbijgegaan aan het oogmerk van de RUS: uitstel van het genietingsmoment.

overige correcties

3.15 Eiser heeft geen afzonderlijke grieven tegen de correctie incassokosten en de correctie rentevrijstelling gericht, terwijl er voor de rechtbank geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan juistheid van de door verweerder toegepaste correcties.

3.16 Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aftrek van buitengewone uitgaven en giften in de onderhavige jaren terecht beperkt, nu eiser, naast de grief dat de drempel buitengewone lasten en giften moet worden aangepast op grond van de hiervoor behandelde grieven, geen afzonderlijke grieven op deze punten heeft aangevoerd. Voor zover eiser met zijn stelling ten aanzien van deze punten, dat de inspecteur het er bij de beoordeling mee eens was, een beroep doet op het vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft in dit verband naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan zijn stelplicht, door niet nader te omschrijven wanneer en op welke wijze verweerder dit gedaan zou hebben, zodat onduidelijk is wat hem een in rechte te beschermen vertrouwen zou moeten opleveren. Overigens verwijst de rechtbank naar hetgeen vermeld onder 3.9.

heffingsrente

3.17 Wat betreft de heffingsrente oordeelt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting rente - heffingsrente - berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. Heffingsrente wordt vergoed over het negatieve bedrag van de belastingaanslag en in rekening gebracht over het positieve bedrag van de belastingaanslag, aldus het bepaalde in de artikelen 30g en 30h van de AWR.

3.18 Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de berekening van heffingsrente, zowel het in rekening brengen als het vergoeden, is bedoeld ter compensatie van niet genoten rente door de belastingplichtige dan wel de Schatkist. Het in rekening brengen is uitdrukkelijk niet bedoeld als een sanctie. Wanneer heffingsrente in rekening wordt gebracht heeft de belastingplichtige gedurende de periode waarover de heffingsrente wordt berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Gedurende die periode behoorde het belastingbedrag eigenlijk toe aan de Schatkist en heeft de Schatkist daarom gedurende die periode geen rente over dat bedrag kunnen ontvangen. Ter compensatie wordt heffingsrente in rekening gebracht aan belastingplichtige. Eisers grief dat over een aan eiser of een aan de door hem beheerste BV toekomende teruggaaf omzetbelasting geen heffingsrente is vergoed, mist, wat daar overigens ook van zij, wettelijke grondslag. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht heffingsrente in rekening heeft gebracht.

3.19 Dat de in rekening gebrachte heffingsrente conform de wettelijke bepalingen is vastgesteld, heeft eiser niet bestreden. De rechtbank is ook niet gebleken dat verweerder deze heffingsrente tot een te hoog bedrag heeft berekend.

conclusie

3.20 Gelet op het vorenoverwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat, met uitzondering van de verhoging voor het jaar 1997, geen van eisers grieven leidt tot vermindering van één van onderhavige aanslagen IB/PVV, WAZ en ZFW, alsmede niet tot vermindering van de beschikkingen heffingsrente, zodat eisers beroep inzake de aanslag IB/PVV 1997 gegrond en eisers overige beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet aannemelijk is geworden, dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Griffierecht

Eiser heeft in de procedure met nummer 08/1439, welk beroep gegrond zal worden verklaard, geen griffierecht voldaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart

- het beroep in de procedure met nummer 08/1439 gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar in die procedure, handhaaft de belastingaanslag en de beschikking heffingsrente en vermindert de verhoging tot nihil;

- de beroepen in de overige procedures ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.W. Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2010.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. J.W. Keuning

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.