Home

Rechtbank Leeuwarden, 27-10-2011, BU6410, AWB 11/517

Rechtbank Leeuwarden, 27-10-2011, BU6410, AWB 11/517

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
27 oktober 2011
Datum publicatie
30 november 2011
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2011:BU6410
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 11/517

Inhoudsindicatie

arbeidskortingsgrondslag

hetgeen met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit onderneming, loon of resultaat uit een werkzaamheid

zelfstandige betekenis van 'tegenwoordige' en 'arbeid'

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 11/517

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H.96) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.799 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.041. Na verrekening van een eerdere voorlopige aanslag ten bedrage van € 9.765, resulteert een te betalen bedrag aan IB/PVV 2009 van nihil.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 december 2010 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.303 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.041. De aanslag werd vastgesteld - met inachtneming van de voorlopige aanslag van € 9.765 - op een terug te ontvangen bedrag van € 5.283. Gelijktijdig met genoemde aanslag heeft verweerder bij beschikking heffingsrente vergoed ten bedrage van € 199.

Eiser heeft daartegen bij brief van 20 januari 2011, ontvangen bij de rechtbank op 21 januari 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2011 te Leeuwarden.

Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen, ter bijstand vergezeld van [bijstand].

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:

1.1 Eiser heeft op 17 maart 2010 zijn aangifte IB/PVV 2009 ingediend.

1.2 Overeenkomstig de ingediende aangifte wordt op 3 november 2010 de definitieve aanslag IB/PVV 2009 opgelegd. De arbeidskortinggrondslag bedraagt € 24.140. Dit is gelijk aan het in de aangifte vermelde resultaat uit overige werkzaamheden.

De vastgestelde heffingskortingen zijn:

algemene heffingskorting € 2.007

arbeidskorting € 2.018

doorwerkbonus € 765

totaal € 4.790

1.3 Op 2 november 2010 dient eiser een verbeterde aangifte IB/PVV 2009 in. Eiser voegt aan zijn inkomen de volgende bedragen toe:

Winst uit onderneming € 792 negatief

Winst uit onderneming € 16.704 negatief

Het bedrag van € 792 negatief heeft betrekking op eisers deelname in [film] CV (film-CV) in het verleden. Na afronding van een proefprocedure is door de adviseur van de CV en de Belastingdienst overeengekomen dat alsnog een bedrag aan investeringsaftrek zal worden verleend. Voor eiser betreft dit een bedrag van € 792.

Het bedrag van € 16.704 negatief heeft betrekking op eisers deelname in Fonds voor gemene rekening [scheepvaart] (scheepvaart-CV) en bestaat onder meer uit een bedrag aan willekeurige afschrijving van € 13.746.

1.4 Per brief met dagtekening 15 november 2010 deelt verweerder aan eiser mede de verbeterde aangifte, bedoeld onder 1.3, aan te merken als een bezwaar tegen de onder 1.2 bedoelde belastingaanslag.

1.5 Verweerder houdt alsnog rekening met de negatieve winst uit onderneming en stelt bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning vast op € 43.303. De arbeidskortinggrondslag wordt € 6.644, zijnde het resultaat uit werkzaamheid € 24.140 plus de (negatieve) winst uit onderneming, onder 1.3.

De vastgestelde heffingskortingen zijn:

algemene heffingskorting € 2.007

arbeidskorting € 116

totaal € 2.123

Met inachtneming van een verrekende voorlopige aanslag ten bedrage van € 9.765, leidt de uitspraak op bezwaar tot een teruggaaf van € 5.283. De bij beschikking vergoede heffingsrente bedraagt € 199.

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de arbeidskorting tot het juiste bedrag is vastgesteld en of eiser terecht geen doorwerkbonus is verleend. Het geschil spitst zich toe tot het antwoord op de vraag of de arbeidskortingsgrondslag juist is vastgesteld.

2.2 Eiser beantwoordt de onder 2.1 genoemde vragen ontkennend en verweerder bevestigend.

2.3 Eiser stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat arbeidskorting en doorwerkbonus een fiscale beloning zijn voor het verrichten van werkzaamheden. De winst uit onderneming heeft betrekking op deelname in een film-CV en een scheepvaart-CV, dit heeft niets te maken met verrichte werkzaamheden. Eiser is van mening dat de arbeidskortingsgrondslag ten onrechte is verlaagd. Eiser verzoekt tot gegrondverklaring van het beroep en het vaststellen van de heffingskortingen overeenkomstig het vermelde onder 1.2.

2.4 Verweerder stelt zich kort gezegd op het standpunt dat de term tegenwoordige arbeid dient ter onderscheiding van arbeid uit het verleden, zoals pensioenen. Naar zijn aard moet winst uit onderneming worden gerekend tot de tegenwoordige arbeid. De winst uit onderneming behoort tot de arbeidskortingsgrondslag. Er is geen uitzondering in de wet opgenomen voor winst uit onderneming, die wordt genoten door medegerechtigden. In het geval van negatieve winst uit onderneming wordt de arbeidskortingsgrondslag verlaagd. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

2.5 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 Uit artikel 8.11, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) (tekst 2009) volgt dat de arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die met tegenwoordige arbeid winst uit onderneming, loon of resultaat uit werkzaamheid geniet. Artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin van de Wet (tekst 2009) luidt: de arbeidskorting wordt berekend over het gezamenlijke bedrag van hetgeen met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden (arbeidskortingsgrondslag).

3.2 Uit artikel 8.12, eerste lid, van de Wet (tekst 2009) volgt voor zover hier van belang: De doorwerkbonus geldt voor de belastingplichtige die:

a. bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, en

b. in het kalenderjaar een arbeidskortingsgrondslag heeft die meer bedraagt dan € 8.860. Ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel bedraagt de onderhavige doorwerkbonus 5% van de doorwerkbonusgrondslag. In het zevende lid van voornoemd artikel is bepaald dat de doorwerkbonusgrondslag het gedeelte van de arbeidskortingsgrondslag is dat de € 8.860 te boven gaat, maar maximaal € 45.916 bedraagt.

3.3 De rechtbank is van oordeel dat enkel het genieten van winst uit onderneming niet voldoende is, om deze winst tot de arbeidskortingsgrondslag te doen behoren. Het moet gaan om winst uit onderneming, die met tegenwoordige arbeid wordt genoten. Zowel het woord 'tegenwoordige' als het woord 'arbeid' heeft hierin naar het oordeel van de rechtbank zelfstandige betekenis. Zo is volgens vaste jurisprudentie voor de vraag of er sprake is van tegenwoordige arbeid bijvoorbeeld niet relevant of nog sprake is van een tegenwoordige dienstbetrekking op grond waarvan een uitkering is genoten. Als onderscheidend criterium heeft slechts te gelden of de uitkering is toe te rekenen aan bepaalde door belanghebbende verrichte arbeid dan wel aan arbeid verricht gedurende een bepaald tijdvak (zie ook uitspraak Gerechtshof Arnhem, 17 januari 2008, VN 2008/18.2.1). Zonder het feitelijk verrichten van arbeid bestaat geen recht op arbeidskorting, dit heeft naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van winst uit onderneming te gelden. De rechtbank deelt verweerders standpunt, dat een onderneming naar zijn aard tegenwoordige arbeid inhoudt, niet. Weliswaar is - in elk geval ten aanzien van de scheepvaart-CV- sprake van een ‘tegenwoordige’ onderneming, dat betekent evenwel niet dat er ook sprake is van (tegenwoordige) arbeid. Eiser geniet als medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid en onder a, van de Wet belastbare winst uit onderneming. Aan verweerder kan worden toegegeven dat deze categorie winstgenieters niet is uitgezonderd in artikel 8.11, tweede lid, van de Wet. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat een medegerechtigde in beginsel winst kan genieten die tot de arbeidskortingsgrondslag behoort. Getoetst moet echter worden of er tegenwoordige arbeid wordt verricht. Naar de rechtbank eiser begrijpt, heeft eiser echter gesteld dat hij geen arbeid heeft verricht in de betreffende ondernemingen, hetgeen door verweerder niet is betwist. Dit brengt mee dat, nu de winst uit onderneming niet met tegenwoordige arbeid is genoten, de betreffende negatieve winst uit onderneming niet behoort tot de arbeidskortingsgrondslag. De arbeidskortingsgrondslag bedraagt mitsdien € 24.140, zodat eiser recht heeft op de door hem geclaimde arbeidskorting van € 2.018 en een doorwerkbonus van € 765.

3.4 De rechtbank stelt vast dat eiser geen zelfstandige gronden tegen de beschikking heffingsrente heeft aangevoerd. De rechtbank ziet aanleiding om de beschikking heffingsrente te vernietigen, aangezien de met de beschikking heffingsrente samenhangende aanslag zal worden verminderd. De rechtbank verstaat, dat verweerder het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig zal aanpassen.

3.5 Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.303 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.041 met dien verstande dat voor de heffingskorting de arbeidskorting wordt vastgesteld op € 2.018 en de doorwerkbonus op € 765;

- bepaalt dat verweerder het bedrag van de te vergoeden heffingsrente dienovereenkomstig zal aanpassen;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2011.

w.g. M.J. Tijnagel

w.g. A.F. Germs-de Goede

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.