Home

Rechtbank Leeuwarden, 07-02-2012, BV5590, AWB 11/746 en AWB 11/747

Rechtbank Leeuwarden, 07-02-2012, BV5590, AWB 11/746 en AWB 11/747

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
7 februari 2012
Datum publicatie
16 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2012:BV5590
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 11/746 en AWB 11/747

Inhoudsindicatie

BPM - rechtbank komt niet toe aan toetsing aan communautaire recht omdat de geheven BPM lager is dan de rest-BPM die nog drukt op vergelijkbare binnenlandse auto's.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummers: AWB 11/746 en AWB 11/747

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 februari 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde [gemachtigde eiser],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde verweerder].

Procesverloop

Eiser heeft op [datum] 2010 ter zake van de registratie van een gebruikte personenauto, [personenauto] met chassisnummer: [nummer] ([auto 1], AWB 11/746), aangifte gedaan van de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) ten bedrage van € 3.209. Conform een vervolgens van verweerder ontvangen betaalbericht heeft hij op 23 november 2011 een bedrag van € 3.288 aan BPM voldaan. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 maart 2011 het bedrag van de voldane belasting gehandhaafd.

Eiser heeft op [datum] 2010 ter zake van de registratie van een gebruikte personenauto, [personenauto] met chassisnummer: [nummer] ([auto 2], AWB 11/747), aangifte gedaan van de BPM ten bedrage van € 3.873. Ter zake van deze aangifte is door eiser op 25 november 2011 een bedrag van € 3.794 voldaan. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2011 het bedrag van de voldane belasting gehandhaafd.

Eiser heeft tegen beide uitspraken op bezwaar bij fax van 28 maart 2011 afzonderlijk beroep ingesteld bij de rechtbank.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.

Eiser en verweerder hebben ieder vóór de zitting een pleitnota ingediend, welke steeds in afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 13 december 2011 te Leeuwarden, gelijktijdig met het onderzoek in de zaak genummerd AWB 11/956.

Eiser is daar verschenen bij zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand]. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door [bijstand].

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 [auto 1] en [auto 2] zijn vrijwel identieke auto's qua uiterlijke kenmerken, zij verschillen op het punt van de datum van eerste toelating en de accessoires. Beide auto's hebben een datum van eerste toelating die is gelegen in 2009. De historische nieuwprijs van beide auto's bedraagt € 29.545. Het historische BPM-tarief van 2009 leidt voor beide auto's tot een bedrag aan bruto BPM van € 6.857.

Geschil

2.1 In geschil is of eiser ter zake van de registratie van de auto's al dan niet teveel BPM op aangifte heeft voldaan. De kwestie die partijen verdeeld houdt betreft het antwoord op de vraag de zogenoemde 12%-regeling van artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM juncto artikel 8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling BPM (UR) in strijd is met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Voorts is in geschil of eiser terecht aanspraak maakt op een vergoeding van zijn integrale proceskosten. Ter zitting is verweerder teruggekomen op zijn standpunt dat de bezwaarschriften in beide zaken ten onrechte ontvankelijk zijn verklaard.

2.2 Eiser concludeert voor [auto 1] tot een vermindering van de verschuldigde BPM met € 484 en voor [auto 2] tot een vermindering van de verschuldigde BPM met € 726. Eiser erkent dat voor [auto 1] noch [auto 2] sprake is van een hogere BPM-druk wanneer elk van beide auto's wordt vergeleken met een binnenlandse referentie auto die onder het historische tarief (tarief 2009) is belast met BPM. Eiser verwijt verweerder dat hij in zijn uitspraak op bezwaar tegen beter weten in heeft gehandeld, reden waarom eiser in aanmerking zou moeten komen voor vergoeding van al zijn in bezwaar en beroep gemaakte kosten. Deze kosten berekent eiser op € 3.510.

2.3 Verweerder betwist dat sprake is van strijd met het communautaire recht en heeft bovendien gesteld dat door de hoogte van het historische tarief op geen van beide auto's een hoger bedrag aan BPM rust dan voor vergelijkbare binnenlandse auto's het geval is. De in de gedingstukken gedane toezegging de verschuldigde BPM voor [auto 1] ter verminderen met € 79 moet naar zijn mening gevolg krijgen. Ten aanzien van de proceskosten heeft verweerder in zijn verweerschrift in de zaak genummerd AWB 11/746 ([auto 1]) het standpunt ingenomen dat aanleiding bestaat tot vergoeding van de werkelijke kosten die eiser in redelijkheid in bezwaar en beroep heeft moeten maken. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de hoogte daarvan gelet op de omstandigheden van de zaak overeenkomt met de hoogte van de forfaitaire tegemoetkoming.

2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

3.1 De rechtbank zal eerst het standpunt van verweerder beoordelen dat ten aanzien van geen van beide auto's een hoger bedrag aan BPM is geheven dan het bedrag aan rest-BPM dat op vergelijkbare binnenlandse auto's rust die zijn belast onder toepassing van het historische BPM-tarief van 2009.

3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat, uitgaande van de historische bruto BPM (zie 1.1) voor [auto 1] toepassing van een afschrijvingspercentage van 47,43 leidt tot een bedrag aan rest-BPM van € 3.605 en dat voor [auto 2] een afschrijvingspercentage van 42,49 leidt tot een bedrag aan rest-BPM van € 3.944. Vergelijking van deze bedragen aan rest-BPM met de voor beide auto's voldane BPM van € 3.288 respectievelijk € 3.794, welke bedragen zijn berekend onder toepassing van de voor 2010 geldende tarieven, leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser bij de registratie van de auto's en de daarmee samenhangende voldoening van BPM niet is benadeeld. Voor vergelijkbare binnenlandse auto's golden immers deze hogere historische tarieven van 2009. Dit betekent tevens dat de rechtbank toetsing aan het communautaire recht achterwege kan laten, aangezien eiser blijkens het voorgaande daarbij geen belang heeft.

3.3 Uit hetgeen is overwogen volgt dat verweerder het gelijk in zoverre aan zijn kant heeft. De rechtbank zal het beroep voor [auto 2] daarom ongegrond verklaren, maar voor [auto 1] gegrond, enkel door de toezegging van verweerder dat de verschuldigde BPM moet worden verminderd met € 79 tot op het aangegeven bedrag.

Proceskosten

Gelet op het ter zake door verweerder ingenomen standpunt dient de rechtbank in de zaak genummerd AWB 11/746 ([auto 1]) de redelijke tegemoetkoming vast te stellen voor de werkelijke kosten die eiser in bezwaar en beroep heeft moeten maken. In goede justitie stelt de rechtbank het bedrag daarvan vast op € 2.000. Voor een vergoeding van de proceskosten in de zaak genummerd AWB 11/747 bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep in de zaak genummerd AWB 11/746 gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de verschuldigde BPM tot op € 3.209 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2.000;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 152 vergoedt;

- verklaart het beroep in de zaak genummerd AWB 11/747 ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. van den Bosch, mr. J.W. Keuning en mr. J.F.H. van den Belt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J.S. van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2012.

De griffier is buiten staat te ondertekenen

A.J.S. van der Kroft

w.g. M. van den Bosch

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.