Home

Rechtbank Leeuwarden, 29-05-2012, ECLI:NL:RBLEE:2012:937 BW7402, AWB 11/1039

Rechtbank Leeuwarden, 29-05-2012, ECLI:NL:RBLEE:2012:937 BW7402, AWB 11/1039

Gegevens

Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Datum uitspraak
29 mei 2012
Datum publicatie
5 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBLEE:2012:BW7402
Zaaknummer
AWB 11/1039

Inhoudsindicatie

vrijwilligersvergoeding - giftenaftrek - meerderheidsregel

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN

Sector bestuursrecht, belastingkamer

procedurenummer: AWB 11/1039

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 mei 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H86) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.414 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 526, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 87.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 april 2011 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 4 mei 2011, ontvangen bij de rechtbank op 9 mei 2011, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2011 te Leeuwarden.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [X] en [Y]. Verweerder is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Eiser heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij verweerders pleitnota behorende bijlage.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is toegezonden.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder nog in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren.

Verweerder heeft in zijn brief van 8 november 2011 van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Eiser heeft op de brief van verweerder gereageerd in zijn brief van 5 december 2011, waarna verweerder een nadere reactie heeft gegeven in zijn brief van 31 januari 2012 december.

Tenslotte heeft eiser nog in zijn brief van 11 februari 2012 een nadere reactie gegeven.

Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Motivering

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

1.1 Eiser is geboren op [datum] 1947 en gehuwd met mevrouw [eisers echtgenote].

1.2 Eiser en zijn echtgenote zijn beiden als vrijwilliger werkzaam bij de [stichting] te [woonplaats] ([de stichting]).

1.3 [de stichting] is aangemerkt als een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI).

1.4 In de notulen van de bestuursvergadering van 16 december 2009 van [de stichting] is onder meer vastgelegd:

"T.a.v. de statuten wordt de volgende wijziging voorgesteld:

Niet alleen het bestuur maar iedere vrijwilliger heeft recht op een vrijwilligersvergoeding.

Aanvullend op de statuten stelt het bestuur daarom het volgende vast.

Evenals vorige jaren wordt de vrijwilligersvergoeding, zoals in de statuten vermeld, vastgesteld op € 4,50 per uur. Dit met een maxima van € 150,- per maand en € 1500,- per jaar. Dit zijn de maximale fiscale normen die gelden voor vrijwilligerswerk.

Afgesproken wordt om fiscale normen voortaan als vaste normen te hanteren en niet meer jaarlijks vast te stellen en te notuleren. Desgevraagd wordt medegedeeld , dat tot op heden medewerkers vrijwillig hebben afgezien van declaratie.

Deze twee acties samen maken het mogelijk om de niet ontvangen vrijwilligersvergoeding

op te voeren als aftrekpost voor de belastingen. Dit kan dan in het kader van ‘giften’.

Er wordt besloten om op 28-12-09 een extra vergadering te beleggen om de notulen van de

lopende vergadering vast te stellen.".

1.5 Op 31 december 2009 zijn bij notaris [notaris] de statuten van [de stichting] gewijzigd. Artikel 8, tweede lid, van die statuten luidt:

"De leden van het bestuur en alle vrijwilligers genieten ten laste van de kas der stichting geen beloning doch een onkostenvergoeding, welke per kwartaal wordt uitgekeerd en jaarlijks door het bestuur wordt vastgesteld.".

1.6 Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV 2008 een bedrag van € 4.400 aan overige giften opgenomen. In de specificatie overige giften staat onder meer vermeld:

"Vrijwilligerswerk [de stichting] (man) 1.500

Vrijwilligerswerk [de stichting] (vrouw) 1.500".

Vanwege de voor de giftenaftrek geldende drempels is een bedrag van € 3.531 als giften afgetrokken en heeft eiser een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.930 aangegeven.

1.7 Verweerder is bij het opleggen van onderhavige aanslag IB/PVV 2008 afgeweken van eisers aangifte door de giftenaftrek in verband met het vrijwilligerswerk ten behoeve van [de stichting] niet toe te staan. Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning met een bedrag van € 2.484 verhoogd en vastgesteld op € 32.414.

1.8 In antwoord op vragen van verweerder heeft [de stichting] bij brief van 26 november 2010 aan verweerder onder meer geschreven:

"Het Bestuur van onze [de stichting] te [woonplaats] wenst haar medewerkers jaarlijks een belastingvrije, geringe financiële vergoeding toe te kennen voor hun meer dan gemiddelde inzet bij de werkzaamheden voor [de stichting]. Deze vergoeding is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare normen die de fiscus hiervoor voorschrijft, te weten € 4,50 per uur met een maximum van € 1.500, per jaar.

Ten tijde van de indiensttreding van de medewerkers is met hen een intake gesprek gehouden, waarin dit aan de orde kwam en waarbij hen de keuze werd gegeven, deze vergoeding daadwerkelijk te ontvangen, dan wel deze als gift terug te schenken aan de Stichting. In dat geval is aangegeven dat deze gift fiscaal aftrekbaar zou zijn. Deze keuze kon geheel vrijwillig en zonder enige dwang worden gemaakt. Tot op heden hebben alle medewerkers gekozen voor de laatste optie, waarbij door beide partijen is afgesproken dat een en ander met gesloten beurs zou plaatsvinden, dus zonder administratieve boekingen over en weer. Evaluatiegesprekken met de medewerkers vindt periodiek plaats.".

1.9 Verweerder heeft de rechtbank desgevraagd bij brief van 8 november 2011 onder meer als volgt geïnformeerd:

"Naar aanleiding van de zitting op dinsdag 25 oktober 201,1 is de inspecteur in de gelegenheid gesteld om alsnog na te gaan of de door belanghebbende genoemde vrijwilligers voor het jaar 2008 een giftenaftrek hebben geclaimd vanwege het afzien van een vrijwilligersvergoeding ten aanzien van werkzaamheden voor [de stichting]. Bijgaand doe ik u in drievoud mijn reactie met bijlagen toekomen.

In het onderstaande wordt nader ingegaan op de door belanghebbende genoemde personen.

Dat betreft de volgende personen:

1. [C2]; in de aangifte IB 2008 heeft deze persoon geen giftenaftrek geclaimd ten aanzien van [de stichting]. Ik verwijs naar de specificatie van de giftenaftrek in bijlage 1;

2. [D]; in de aangifte IB 2008 wordt een tweetal geringe bedragen ten aanzien van [de stichting] in aftrek geclaimd. Namelijk een bedrag van € 12 en een bedrag van € 195, wegens 65 uren vrijwilligerswerk. In verwijs naar de giftenspecificatie in bijlage 2;

3. [E]; in de aangifte IB 2008 wordt een giftenaftrek geclaimd ten aanzien van [de stichting] van € 1.500. De definitieve aanslag is zonder verder onderzoek conform aan de aangifte vastgesteld. Ik verwijs naar bijlage 3 voor de nadere specificatie;

4. [F]; in de aangifte IB 2008 wordt een totaal bedrag van € 1.614 in aftrek geclaimd, bestaande uit een viertal giften aan de [G], [H], [I] en [de stichting]. De definitieve aanslag is zonder nader onderzoek conform aan de ingediende aangifte opgelegd. Ik verwijs naar bijlage 4 voor een nadere specificatie.

De uitkomst van het bovenstaande en het eerdere onderzoek van de inspecteur is het volgende.

Allereerst wil ik opmerken dat van de 4 genoemde personen in feite één persoon (echt) vergelijkbaar is met belanghebbende. Dat betreft [E]. In deze aangifte is eveneens sprake van een vrijwilligersvergoeding, waarvan klaarblijkelijk wordt afgezien, ten bedrage van € 1.500.

A. Opsomming van de personen waarbij sprake is van een niet in aftrek geaccepteerde c.q. niet in de aangifte geclaimde giftenaftrek [de stichting]:

1. [eisers echtgenote];

2. [eiser];

3. [J];

4. [K];

5. [C2].

B. Wel in aftrek (zonder nader onderzoek) geaccepteerde giftenaftrek [de stichting];

1. [L];

2. [M];

3. [D];

4. [E];

5. [F].

Waarbij, zoals reeds is opgemerkt, ten aanzien van de personen ad 4 en ad 5 een kanttekening wordt gemaakt. Er is namelijk geen sprake van een vergelijkbare situatie ten aanzien van belanghebbende. En ten aanzien van persoon ad 3 is ook nog eens sprake van een tweetal zeer geringe bedragen.

De conclusie van het bovenstaande is dat er geen sprake is geweest van een bevoordeling van een meerderheid van vergelijkbare gevallen. De meerderheidsregel (Hoge Raad 26 november 2004, nr. 38843, BNB 2005/78, V-N 2004/63.2) is dan ook niet geschonden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is dan ook niet terecht.".

1.10 In reactie op de hiervoor onder 1.9 vermelde brief heeft eiser bij brief van 5 december 2011 onder meer geschreven:

"In de zitting van 25 oktober jl. is de Belastingdienst Leeuwarden in de gelegenheid gesteld alsnog na te gaan of de door belanghebbende genoemde vrijwilligers van [de stichting] ([de stichting]) voor het jaar 2008 al dan niet giftenaftrek hebben geclaimd vanwege het afzien van een vrijwilligersvergoeding ten aanzien van verrichte werkzaamheden voor [de stichting].

Alvorens inhoudelijk in te gaan op de uitkomsten van het onderzoek wil ik er uitdrukkelijk op wijzen, dat de Belastingdienst in haar reactie 8 november jl. voorbij is gegaan aan een aantal door mij ter zitting aangegeven zaken, waardoor het onderzoek onjuist en onvolledig is uitgevoerd. Daarbij gaat het om het volgende:

Op de bewuste rechtszitting zijn met betrekking tot bovenstaande de namen van [C], [D], [E] en [F] namens mij vermeld. De verweerder, de [de gemachtigde] heeft daarop gevraagd om welke naam [C] het daarbij ging, omdat die naam twee keer op de desgevraagd, door [de stichting] indertijd opgeleverde vrijwilligerslijst stond. Namens mij is toen aangegeven dat het om [C1] ging. Verweerder heeft op de productiestaat (zie bijlage 1) echter bij [D] expliciet een voorletter [voorletter] met een aandachtspijltje gezet, terwijl de naam [D] slechts eenmaal voorkwam op de vrijwilligerslijst. Onverklaarbaar is, waarom verweerder de naam [C2] heeft uitgekozen voor haar onderzoek.

Op de zitting is tevens namens mij aangegeven, dat de op de productiestaat vermelde [M] geen vrijwilliger is bij [de stichting], doch zijn echtgenote [L] en daardoor eerstgenoemde naam geschrapt diende te worden, In haar reactie dd. 8 november jl. wordt evenzogoed [M] weer opgevoerd als persoon, van wie een in dit kader gedane giftenaftrek is geaccepteerd.

(…)

Gelet op bovenstaande mag duidelijk zijn dat bij de onder A vermelde opsomming van personen de naam van [C2] dient te worden verwijderd, of (en dat mag ook) deze eveneens toe te voegen aan de opsomming van personen onder B. De onder B vermelde naam [M] dient te worden verwijderd en de naam [C1] dient aan B te worden toegevoegd.

Conclusie is dan ook dat bij 4 personen geen aftrek is verleend en bij 5 wel, daarmee aangevend dat er sprake is van een meerderheid (de helft plus 1). In dit kader, doch ter zijde kan nog worden vermeld, dat het aantal, waarbij dezelfde giftenaftrek over 2008 door vrijwilligers van [de stichting] door middel van definitieve aanslagen is verleend, minimaal kan worden uitgebreid tot 8. Omdat verweerder de vrijheid heeft genomen ongevraagd de naam [C2] op te voeren, noem ik als toegevoegde personen [N], [O] en [P] ([Q]). Voor de volledige adresgegevens verwijs ik naar de lijst van vrijwilligers van [de stichting] die in het bezit is van de Belastingdienst.".

1.11 Bij brief van 31 januari 2012 heeft verweerder de rechtbank desgevraagd als volgt geïnformeerd:

"Bijgaand doe ik u een nadere reactie toekomen op de brief van de wederpartij van 7 december jl.

Ik reageer in chronologische volgorde op het gestelde van de wederpartij.

1. [C1]

In de aangifte is een niet gespecificeerde giftenaftrek geclaimd. Geen enkel jaar is nader onderzocht en er is dus te goeder trouw op de aangifte afgegaan.

2. [C2]

Heeft in de aangifte(n) niet een giftenaftrek geclaimd.

3. [L]

De giftenaftrek ad € 1.500 is geaccepteerd. Dat was ook al bekend.

4. [N]

Deze aangifte is definitief geregeld. Er is géén giftenaftrek ten bedrage van € 1.500 geclaimd. Wel een giftenaftrek van € 200 in verband met niet gedeclareerde kosten als bestuurslid. Zonder naderonderzoek is deze aftrekpost geaccepteerd.

5. [O]

In de aangifte wordt een aftrek geclaimd van slechts een bedrag van € 100. Zonder nader onderzoek is dat geaccepteerd.

6. [P]

In de aangifte is géén giftenaftrek [de stichting] geclaimd.

Resumerend

Ten aanzien van de personen [eiser], [eisers echtgenote], [J] en [K] is de aftrekpost giften [de stichting] ad € 1.500 niet geaccepteerd.

Ten aanzien van [C1] kan geen uitspraak worden gedaan. En de andere personen zijn niet vergelijkbaar, op één uitzondering na en dat betreft; [L]. De aangiften van de personen [E] en [F] zijn niet nader onderzocht en tellen mijns inziens niet mee.

De personen [D], [O], [N] en [P] hebben niet de aftrek vrijwilligersverklaring ten bedrage van € 1.500 geclaimd. En tellen dus eveneens niet mee.

Ik kom dan ook tot de conclusie dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel, in casus de

meerderheidsregel, niet terecht is.

Voor het overige verwijs ik naar de eerdere opmerkingen die in de processtukken zijn gemaakt.".

1.12 Bij brief van 11 februari 2012 heeft eiser de rechtbank onder meer als volgt geïnformeerd:

"Wij constateren dat:

1. Bij [D] wordt vermeld, dat de gevraagde aftrek € 12, bedraagt, terwijl bij de procedure van [eiser] over dezelfde [D] wordt geschreven, ik citeer de heer [de gemachtigde] in zijn brief aan de rechtbank van 8 november jl., waar de bijlagen zijn opgevraagd door de heer [R]: “2. [D]; in de aangifte IB 2008 wordt een tweetal geringe bedragen ten aanzien van [de stichting] in aftrek geclaimd. Namelijk een bedrag van € 12 en een bedrag van € 195, wegens 65 uren vrijwilligerswerk.” Het geciteerde is de juiste weergave en de aftrek is over 2008 verkregen.

2. Bij [P] is tussen haakjes door [K] aangegeven, dat het hier om [P] uit [Q] ging. De Belastingdienst heeft hoogst waarschijnlijk [P] uit [Z] onderzocht die geen aftrek heeft verzocht. Dit in tegenstelling tot [P] uit [Q], die in 2008 de vrijwilligersvergoeding in aftrek als gift heeft geclaimd en verkregen.".

Geschil

2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder onderhavige aanslag IB/PVV 2008 op het juiste bedrag heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht en tot het juiste bedrag de door eiser afgetrokken giften in verband met vrijwilligerswerk voor [de stichting] heeft gecorrigeerd.

2.2 Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.

2.3 Eiser voert daartoe - kort gezegd - aan dat verweerder zijn uitspraak onvoldoende heeft gemotiveerd en in zijn verweerschrift een nieuw (primair) standpunt heeft ingenomen, hetgeen tot de conclusie moet leiden dat verweerder niet-ontvankelijk wordt verklaard. Voorts voert eiser aan dat hij en zijn echtgenote recht hadden op een vergoeding van [de stichting] en dat zij, door daar van af te zien, een gift hebben gedaan aan [de stichting]. Eiser doet tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel en in het bijzonder op schending van de meerderheidsregel. Tenslotte doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat over het jaar 2006 de gevraagde aftrek wel is verleend.

2.4 Verweerder voert ter onderbouwing van zijn standpunt - kort gezegd - primair aan dat er geen sprake is van een gift. Subsidiair is verweerder van mening dat [de stichting] geen regeling heeft getroffen op grond waarvan eiser voor een vergoeding in aanmerking komt. Meer subsidiair voert verweerder aan dat [de stichting] niet in staat was om een dergelijke vergoeding aan eiser te verstrekken. Meer meer subsidiair voert verweerder aan dat eiser niet de keuze had om al dan niet een vergoeding te ontvangen. Verweerder is voorts van mening dat de meerderheidsregel niet is geschonden en dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.

2.5 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

Beoordeling van het geschil

vooraf

3.1 Voor zover eisers formele grief inhoudt dat verweerder in de thans bestreden uitspraak onvoldoende is ingegaan op zijn in zijn bezwaarschrift aangevoerde gronden, geeft dat de rechtbank geen aanleiding tot vernietiging van die uitspraak dan wel tot aanpassing van de onderhavige aanslag. Een mogelijk motiveringsgebrek – wat daar ook van zij – betekent op zichzelf immers niet dat sprake is van een onjuiste aanslag.

3.2 Voor wat betreft eisers grief dat verweerder eerst in beroep een nieuw primair standpunt heeft ingenomen is de rechtbank van oordeel dat deze handelwijze niet ongeoorloofd is. Het staat verweerder vrij om ter (verbetering van de) onderbouwing van de vastgestelde aanslag in iedere fase van deze procedure nieuwe gronden aan te dragen. Van schending van processuele belangen van eiser is de rechtbank in dit geval niet gebleken. Eisers conclusie dat verweerder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, vindt geen steun in het recht.

omtrent het eigenlijke geschil

3.3 Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) worden twee soorten giften onderscheiden: periodieke giften en andere giften. Onder giften wordt volgens artikel 6.33, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenoverstaat.

Onder instelling wordt volgens artikel 6.33, aanhef en onder b, van de Wet IB kort gezegd verstaan het algemeen nut beogende instellingen (ANBI-instellingen). Ingevolge artikel 6.35 van de Wet IB wordt onder andere giften verstaan: giften aan instellingen. Ingevolge artikel 6.39 van de Wet IB worden - voor zover hier relevant - andere giften in aanmerking genomen voor zover zij met schriftelijke bescheiden kunnen worden gestaafd.

3.4 Volgens vaste jurisprudentie moet onder giften worden verstaan: waardeverschuivingen uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde, waardoor diens vermogen wordt vergroot (zie onder meer Hoge Raad, 12 januari 1972, nr. 16695, onder meer gepubliceerd in BNB 1972/44). Het afzien van een beloning voor verrichte werkzaamheden leidt -eerst dan- tot een waardeverschuiving indien de belastingplichtige recht heeft op die beloning (zie HR 1 november 1989, nr. 26 296, LJN ZC4140).

3.5 Eiser heeft gesteld dat door het afzien van een vrijwilligersvergoeding van de onder 1.3 genoemde instelling sprake is van een aftrekbare gift. Op eiser rust de bewijslast voor het aannemelijk maken van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat hij recht heeft op de door hem geclaimde giftenaftrek. Gelet op het onder 3.4 overwogene is het derhalve aan eiser om aannemelijk te maken dat een reëel recht bestond op het verkrijgen van een vergoeding. De rechtbank is van oordeel dat eiser, noch [de stichting] (zie 1.8), aannemelijk heeft gemaakt dat eiser recht had op een dergelijke vergoeding. Uit de onder 1.5 vermelde statutenwijziging op 31 december 2009 leidt de rechtbank af dat eiser, vóór de statutenwijziging, althans in het jaar 2008, geen (afdwingbaar) recht had op een vrijwilligersvergoeding. De notulen van 16 december 2009 (1.4) en hetgeen eiser en [de stichting] daarover (achteraf) hebben verklaard zijn van onvoldoende gewicht om te concluderen dat [de stichting] aan de vrijwilligers een reële aanspraak heeft toegekend, die zij ook aan de vrijwilligers kon en wilde uitbetalen indien zij niet zouden afzien van een vergoeding. Nu eiser in 2008 geen reëel recht had op een vergoeding, kan evenmin sprake zijn van een afzien van een dergelijke vergoeding en heeft eiser, noch zijn echtgenote in 2008 een bedrag geschonken aan [de stichting]. Dit betekent dat geen sprake is van een aftrekbare gift. Nu de rechtbank reeds op deze gronden tot voormelde conclusie komt, behoeven de meer en meer meer subsidiaire standpunten van verweerder op dit punt geen behandeling meer.

3.6 De rechtbank komt voorts toe aan de behandeling van eisers beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, te beginnen met het gelijkheidsbeginsel en dan in het bijzonder de schending van de meerderheidsregel. De rechtbank overweegt dat blijkens de arresten van de Hoge Raad van 17 juni 1992 (nr. 26 777; LJN ZC5015), 16 december 1998 (nr. 33 327; LJN AA2576) en 15 maart 2000 (nr. 34 740; LJN AA5142) de beoordeling van de vraag of in een meerderheid van de met het geval van eiser vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, het aantal gevallen waarin tot dan toe een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, moet worden vergeleken met het aantal gevallen waarin tot dan toe de wet juist is toegepast. In de vergelijking kunnen slechts worden betrokken de met het geval van eiser vergelijkbare gevallen die aan verweerder uit hoofde van zijn bevoegdheid bekend zijn. Dat wil voor de heffing van rijksbelastingen zeggen de gevallen ten aanzien waarvan de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Noord bevoegd is. Voor de in aanmerking te nemen gevallen moeten tot de gevallen waarin de wet juist is toegepast, worden gerekend het geval van eiser, alsmede de gevallen waarin nog navordering mogelijk is en verweerder voornemens is van die mogelijkheid gebruik te maken.

3.7 Gelet op hetgeen partijen daarover hebben verklaard (zie 1.9 tot en met 1.12) komt de rechtbank tot de conclusie dat in ieder geval in de navolgende zeven aangiften IB/PVV 2008 een bedrag aan giften is opgenomen vanwege een niet gedeclareerde vrijwilligersvergoeding inzake vrijwilligerswerk ten behoeve van [de stichting]:

Eiser, [J], [K], [M] (gift betreft de echtgenote), [D], [E] en [F]. Niet gesteld is dat er gevallen buiten beschouwing dienen te blijven omdat deze aanslagen een dagtekening hebben die is gelegen na de dagtekening van de aanslag van eiser. Wat betreft de aangifte van [D] is de rechtbank van oordeel dat weliswaar een kleiner bedrag aan aftrek is geclaimd, maar dat de aftrek ziet op het op dezelfde wijze afzien van dezelfde - vermeende - vrijwilligersvergoeding, zodat dit een vergelijkbaar geval betreft. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van zes met het geval van eiser vergelijkbare gevallen.

3.8 Gelet op hetgeen partijen daarover hebben verklaard, is met betrekking tot [eisers echtgenote], [C2], [N] en [P] geen sprake van vergelijkbare gevallen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat gesteld, noch gebleken is dat [eisers echtgenote] (eisers echtgenote) een aangifte IB/PVV 2008 heeft ingediend, laat staan dat zij daarin een bedrag aan giften ten behoeve van [de stichting] heeft afgetrokken. [C2] heeft in de aangifte IB/PVV 2008 geen giftenaftrek geclaimd. Ten aanzien van [N] gaat het om het achterwege laten van een kostendeclaratie en niet om het afzien van een (vermeend) recht op een vrijwilligersvergoeding, zodat dit geen vergelijkbaar geval betreft. Wat betreft [P] heeft verweerder gesteld dat deze belastingplichtige in de aangifte IB/PVV 2008 geen giftenaftrek heeft geclaimd, hetgeen eiser heeft bevestigd, met die toevoeging dat dit [P] uit [Z] betrof. Voor zover er naast deze [P] nog een andere belastingplichtige met dezelfde naam wel op vergelijkbare wijze in zijn of haar aangifte IB/PVV 2008 giftenaftrek heeft geclaimd, is de rechtbank van oordeel dat eiser dit niet, althans onvoldoende, aannemelijk heeft gemaakt.

3.9 Van de onder 3.7 genoemde belastingplichtigen heeft verweerder de aftrek van giften in de gevallen van eiser, [J] en [K] niet toegestaan en in de overige vier vergelijkbare gevallen de aftrek wel toegestaan. Ten aanzien van [D] merkt de rechtbank daarbij op dat verweerder de giftenaftrek zonder nader onderzoek heeft geaccepteerd (zie 1.9 onder B), dus voor zover verweerder wijst op het geringe financiële belang is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk gemaakt is dat in het geval van [D] een juiste wetstoepassing enkel vanwege het geringe financiële belang achterwege is gebleven. Voorts is het niet aannemelijk geworden dat in de vier genoemde gevallen navordering nog mogelijk is en verweerder voornemens is van die mogelijkheid gebruik te maken. Op grond van de voorafgaande overwegingen 3.3 tot en met 3.5 is in deze vier gevallen naar het oordeel van de rechtbank bij primitieve aanslagregeling een juiste wetstoepassing achterwege gebleven. Gelet op de door de Hoge Raad gegeven invulling van de schending van de meerderheidsregel, gaat de rechtbank voorbij aan verweerders standpunt dat [E] en [F] niet tot de met eiser vergelijkbare gevallen zouden kunnen behoren, omdat hun aangiften niet zouden zijn onderzocht. Derhalve moet worden geoordeeld dat in de meerderheid van de met het geval van eiser vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, zodat eisers beroep op de meerderheidsregel slaagt. Voor zover [C1] tot de met eiser vergelijkbare gevallen had moeten worden gerekend, doet dat aan de uitkomst niet af, nu verweerder ook in dat geval de giftenaftrek volledig heeft toegelaten. Dit geldt evenzeer voor [O], die een giftenaftrek claimt van € 100, waarbij onbekend is of deze betrekking heeft op het afzien van een vrijwilligersvergoeding van [de stichting].

3.10 Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Hetgeen eiser ten aanzien van het vertrouwensbeginsel heeft aangevoerd, behoeft geen behandeling meer.

3.11 Nu verweerder op het bezwaar tegen de beschikking inzake heffingsrente niet afzonderlijk uitspraak heeft gedaan, gaat de rechtbank ervan uit dat in de onderhavige uitspraak op bezwaar ook de beslissing ligt besloten om de beschikking inzake heffingsrente te handhaven. De rechtbank ziet aanleiding om deze beslissing te vernietigen, aangezien de met de beschikking heffingsrente samenhangende aanslag zal worden verminderd. De rechtbank verstaat dat verweerder het bedrag van de heffingsrente dienovereenkomstig zal verminderen.

Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.930;

- bepaalt dat verweerder de in rekening gebrachte heffingrente dienovereenkomstig vermindert;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, mr. T. Tanghe en mr. G.B.A. Brummer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Haanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2012.

w.g. H.J. Haanstra

w.g. A.F. Germs-de Goede

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.