Rechtbank Leeuwarden, 09-08-2012, ECLI:NL:RBLEE:2012:1442 BX5901, AWB 10/1805
Rechtbank Leeuwarden, 09-08-2012, ECLI:NL:RBLEE:2012:1442 BX5901, AWB 10/1805
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 9 augustus 2012
- Datum publicatie
- 30 augustus 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBLEE:2012:BX5901
- Zaaknummer
- AWB 10/1805
Inhoudsindicatie
vertrouwensbeginsel - systematiek Wet Loonbelasting
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 10/1805
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2012 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde [gemachtigde eiseres],
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Emmen,
verweerder,
gemachtigden [gemachtigden verweerder].
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) loonheffing opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 1.338.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 juli 2010 de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 20 augustus 2010, ontvangen bij de rechtbank eveneens op 20 augustus 2010, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 25 oktober 2011. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Namens eiseres is ter zitting verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het door eiseres gedane verzoek om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting gehonoreerd. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt, welke aan partijen is toegezonden.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2012 te Leeuwarden.
Eiseres is daar verschenen bij haar gemachtigde [gemachtigde eiseres]. Namens verweerder zijn zijn gemachtigden verschenen.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiseres is gevestigd in Nederland en drijft een transportonderneming die zich richt op internationaal vrachtvervoer over de weg. Eiseres heeft hiertoe chauffeurs in dienst.
1.2 Over het jaar 2007 heeft eiseres steeds per vier weken tijdig aangiften loonheffing ingediend, naar de volgende bedragen:
Periode 1 € 16.117
Periode 2 € 15.329
Periode 3 € 16.713
Periode 4 € 14.619
Periode 5 € 14.264
Periode 6 € 14.136
Periode 7 € 15.739
Periode 8 € 9.835
Periode 9 € 9.667
Periode 10 € 9.160
Periode 11 € 7.736
Periode 12 € 3.881
Periode 13 € 3.852
Totaal € 151.048
Eiseres heeft de genoemde bedragen, tot het totaal van € 151.048, periodiek van haar werknemers ingehouden.
1.3 De onder 1.2 vermelde en ingehouden bedragen aan loonheffing zijn niet op aangifte afgedragen. In verband met het niet betalen heeft verweerder dertien naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd, steeds overeenkomstig de ingediende aangiften. Gelijktijdig werden bij beschikking verzuimboeten opgelegd.
1.4 Tegen elk van de onder 1.3 bedoelde naheffingsaanslagen is eiseres in bezwaar gekomen, stellende dat over de betreffende periode is geopteerd voor de zogenoemde 183 dagen regeling.
1.5 Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften (zie 1.4) is door verweerder een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van bezoeken door controlerend ambtenaren op 3 maart en 17 maart 2009 schrijft verweerder op 19 maart 2009 -voor zover hier van belang-het volgende:
2.5. [eiseres] (fiscaalnummer [nummer])
(…)
Bij deze vennootschap loopt het vraagstuk van de loonbelasting. De stand van zaken is als volgt.
(…)
Het jaar 2007
Aan deze vennootschap zijn ook naheffingsaanslagen Loonheffing opgelegd over het jaar 2007. Deze bezwaarschriften zullen tijdens dit onderzoek nader worden bekeken. Het doel van het onderzoek is de feiten boven tafel te krijgen en inzicht te krijgen in wat er zich precies heeft afgespeeld.
(…)
6. De weekstaten
Zoals vermeld in de aankondigingsbrief gaan wij er vooralsnog vanuit dat u een beroep doet op artikel 2 lid 4 van de Wet op de loonbelasting 1964. U moet dan aantonen dat de chauffeurs die in het buitenland wonen hun dienstbetrekking nagenoeg geheel buiten Nederland vervullen.
(…)
We hebben afgesproken dat we op dinsdag 12 mei a.s. het excelbestand voor het jaar 2007 zullen beoordelen. Echter wij willen nogmaals benadrukken dat wij primair het standpunt innemen dat de inhoudingsplichtige verplicht is om de ingehouden voorheffingen af te dragen. We verwijzen hiervoor naar punt 5.1 van het verweerschrift tegen de naheffingsaanslagen 2006.
1.6 In zijn brief van 12 mei 2009 schrijft verweerder -voor zover hier van belang-:
"(…)
Loonbelasting [eiseres]
(…)
Zoals al vermeld in de brief van 19 maart gaan wij ervan uit dat een beroep wordt gedaan op artikel 2 lid 4 van de Wet op de loonbelasting 1964. Volgens dit artikel wordt een natuurlijk persoon die in dienstbetrekking staat tot een inhoudingsplichtige niet als werknemer (in de zin van de wet LB) aangemerkt als de persoon niet in Nederland woont en hij zijn dienstbetrekking nagenoeg geheel buiten Nederland vervult. Wij zijn van mening dat je een dienstbetrekking vervult gedurende de uren waarvoor je betaald krijgt. Dat is de reden dat wij voor het beoordelen of een chauffeur zijn dienstbetrekking nagenoeg in Nederland vervult uitgaan van de relatie tussen de uren gereden in Nederland en het totaal aantal uitbetaalde uren in de betreffende periode.".
1.7 In mei 2009, voordat verweerder uitspraak heeft gedaan op de onder 1.4 bedoelde bezwaarschriften, heeft eiseres over alle dertien periodes van vier weken van 2007 correctieberichten ingediend. Deze correctieberichten zijn door verweerder conform indiening verwerkt. De in totaal over het jaar 2007 verschuldigde loonheffing werd op grond van de correctieberichten teruggebracht naar € 17.438. Dit is aan eiseres meegedeeld.
1.8 In zijn brief van 27 mei 2009 schrijft verweerder -voor zover hier van belang-:
"3. Loonheffing [eiseres]. ([nummer])
3.1 Jaaropgaven
(…)
3.2 Bezwaarschriften loonheffing 2007
Abusievelijk zijn (door administratieve medewerkers van de belastingdienst in Heerenveen!) de door u ingediende bezwaren administratief toegewezen De nog openstaande bedragen dienen betaald te worden. Hiermee zijn de bezwaarschriften in feite afgehandeld
Aan u is meegedeeld dat er opnieuw naheffingsaanslagen zullen worden opgelegd ter grootte van de eerder ingediende aangiften verminderd met de hierbovenstaande bedragen.
Verder zijn geen standpunten uitgewisseld. Wij blijven de mening toegedaan zoals verwoord onder 2.1. in de brief van 12 mei 2009".
1.9 Met dagtekening 11 juni 2009 heeft verweerder de onder procesverloop bedoelde naheffingsaanslag opgelegd. Het volgens deze aanslag verschuldigde bedrag aan loonheffingen ad € 133.610 is als volgt opgebouwd:
Loonbelasting/premieheffing € 82.394
Premie sociale verzekeringen € 26.666
Inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet € 24.550
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.
2.2 Eiseres stelt zich -kort gezegd- primair op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan de oplegging van onderhavige naheffingsaanslag. Zij stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat zij met het verwerken van de correctieberichten door verweerder in het gelijk is gesteld. Eiseres ziet in de brief van 27 mei 200 een bevestiging dat de bezwaren inhoudelijk zijn beoordeeld en toegewezen. Subsidiair beroept eiseres zich ten aanzien van de loonbelasting op artikel 2, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) stellende dat de in Duitsland wonende chauffeurs minder dan 6% in Nederland hebben in gewerkt. Eiseres relateert daartoe het aantal gewerkte uren aan het aantal dagen van de dienstbetrekking, maal 24 uren. Ten aanzien van de premies volksverzekeringen beroept eiseres zich op de uitzonderingsbepalingen in artikel 14, tweede lid, letter a, van EU Verordening 1408/71, onder meer stellende dat er in de tweede helft van 2007 sprake is van een filiaal in Duitsland.
2.3 Verweerder stelt dat er bij eiseres geen sprake kan zijn van enig opgewekt vertrouwen. Het boekenonderzoek was nog niet afgerond. De door eiseres ingediende correctieberichten hebben het karakter van een verbeterde aangifte, bijvoorbeeld over tijdvak 1 is aangegeven X terwijl dat Y moet zijn. Het gaat over een periode en een bedrag, het bevat geen motivering. Er kan ook niets bijgeschreven worden. Het verwerken daarvan kan niet als het doen van een uitspraak op de ingediende bezwaarschriften worden beschouwd.
Ten aanzien van de loonbelasting heeft verweerder gesteld dat eiseres een onjuist criterium aanlegt. Er moet worden gekeken naar het aantal uitbetaalde uren. Eiseres maakt niet aannemelijk dat artikel 2, vierde lid Wet LB 1964 van toepassing is. Ten aanzien van de premieschuld betwist verweerder dat sprake is van een filiaal in Duitsland en heeft eiseres, volgens verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat de chauffeurs in hoofdzaak werkzaam zijn op het grondgebied van hun woonland. Verweerder heeft ter zitting verklaard af te zien van de boete.
2.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van eiseres' beroep op het vertrouwensbeginsel
3.1 Bij de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel door eiseres stelt de rechtbank voorop dat verweerder op grond van artikel 20, eerste volzin, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) over de bevoegdheid beschikt om een naheffingsaanslag op te leggen, ook indien reeds eerder over hetzelfde tijdvak een naheffingsaanslag is opgelegd en ongeacht de afwezigheid van een nieuw feit. Gelet hierop acht de rechtbank verweerder in beginsel bevoegd tot het opleggen van de in geschil zijnde naheffingsaanslag (met aanslagnummer [nummer]). Dat verweerder nog (steeds) uitspraken op bezwaar dient te doen ten aanzien van de (inmiddels verminderde) nahaffingsaanslagen als bedoeld onder 1.3, maakt het voorgaande niet anders.
3.2 Het voorgaande kan evenwel anders zijn indien eiseres er door een handelen van verweerder op mocht vertrouwen dat er geen naheffingsaanslag meer zou worden opgelegd. Beoordeeld moet dan worden of eiseres redelijkerwijs heeft kunnen menen dat het verwerken van de correctieberichten, conform de indiening, berustte op een weloverwogen standpuntbepaling van verweerder, inhoudende dat deze met eiseres van mening is dat ten aanzien van de in Duitsland wonende chauffeurs geen loonheffing behoeft te worden afgedragen. De rechtbank wijst in dit verband op de brief van 19 maart 2009 (zie 1.5) waaruit volgt dat de ingediende bezwaarschriften onderdeel zijn van het ingestelde boekenonderzoek. In de brief van 12 mei 2009 heeft verweerder zijn standpunt in materiële zin uiteengezet. Uit het feit dat er nog nadere gegevens zijn gevraagd, concludeert de rechtbank dat het boekenonderzoek nog niet was afgerond, hetgeen eiseres naar het oordeel van de rechtbank ook duidelijk moest zijn. De rechtbank overweegt voorts, naar verweerder ter zitting onweersproken heeft verklaard, dat de ingediende correctieberichten behalve een tijdvak en een datum, geen motivering ten aanzien van de gewenste vermindering bevatten. Niet gezegd kan worden dat eiseres in het correctiebericht de onderhavige kwestie gemotiveerd aan de orde heeft gesteld. In de berichten, die eiseres naar aanleiding van de correctieberichten heeft ontvangen zijn, naar haar gemachtigde ter zitting heeft verklaard, niet de bewoordingen "uitspraak op bezwaar" gebezigd. Daarnaast zijn er, afgezien van de feitelijke vermindering van de naheffingsaanslagen, tot en met het moment van de verminderingen, geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die erop wijzen dat verweerder eiseres' standpunt deelde en dat verweerder een bewust standpunt innam toen hij de naheffingsaanslagen conform de correctieberichten heeft verminderd.
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien brengen de rechtbank tot het oordeel dat eiseres aan de verminderingen van de naheffingsaanslagen over 2007 redelijkerwijs niet de indruk heeft mogen ontlenen dat dit handelen berustte op een weloverwogen standpuntbepaling van verweerder. Voor zover eiseres stelt dat de brief van 27 mei 2009 (zie 1.8) bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat aan de bezwaarschriften tegemoet was gekomen, oordeelt de rechtbank dat weliswaar in de brief vermeld staat dat de ingediende bezwaarschriften administratief zijn toegewezen, echter naar het oordeel van de rechtbank kon genoemde brief bij eiseres geenszins de indruk wekken dat er sprake was van een bewuste standpuntbepaling van de zijde van verweerder, waardoor eiseres erop mocht vertrouwen dat aan haar geen naheffingsaanslag meer zou worden opgelegd. Eiseres' beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
Ten gronde
3.3 Eiseres heeft in het tijdvak van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 in totaal een bedrag van € 151.048 aan loonheffing van haar werknemers ingehouden. Op grond van het bepaalde in artikel 27, vijfde lid, in samenhang met gelezen met de artikelen 27b tot en met 27d, van de Wet LB 1964 is eiseres verplicht het ingehouden bedrag op aangifte af te dragen. Indien eiseres meende dat de ingehouden bedragen aan loonheffing niet juist waren, had zij deze ingevolge voornoemd artikel toch behoren af te dragen, en vervolgens bezwaar kunnen maken tegen die afdracht. Eiseres heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Nu eiseres de ingehouden loonheffing niet heeft afgedragen is aan haar de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Ofschoon eiseres tegen deze naheffingsaanslag een rechtsmiddel kan aanwenden, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 18 januari 2008, nr. 41 803, LJN AX9011 geoordeeld dat het niet past in de systematiek van de loonbelasting dat achteraf in het kader van een naheffing kan worden teruggekomen op het bedrag dat van werknemers is ingehouden. Eiseres' subsidiaire standpunten kunnen reeds daarom niet slagen.
3.8 Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de opgelegde naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd.
3.9 Gelet op de ne-bis-in-idem regel heeft verweerder ter zitting verklaard te willen afzien van de opgelegde verzuimboete. De rechtbank zal daarom het beroep gericht tegen de bij beschikking opgelegde verzuimboete gegrond verklaren en de boetebeschikking vernietigen.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de naheffingsaanslag loonheffingen;
- vernietigt de boetebeschikking;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 874;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 298 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Boskma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2012.
E. Boskma
w.g. A.F. Germs-de Goede
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.