Rechtbank Midden-Nederland, 17-07-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3285, AWB - 19 _ 3571
Rechtbank Midden-Nederland, 17-07-2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3285, AWB - 19 _ 3571
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 17 juli 2020
- Datum publicatie
- 18 augustus 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2020:3285
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2021:10718, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 19 _ 3571
Inhoudsindicatie
WOZ, beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3571
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).
Procesverloop
Bij beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de woning aan [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 259.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018.
Bij besluit van 1 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een taxatiematrix ingediend.
De zaak is behandeld op 19 juni 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser is niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] , taxateur.
Overwegingen
1. Eiser heeft een algemeen geformuleerd beroepschrift en meerdere algemeen geformuleerde brieven ter aanvulling daarop ingediend. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd toegelicht welke specifieke gronden in deze zaak aan de orde zijn. Hij heeft de overige gronden laten varen, zodat de rechtbank daar in de uitspraak dan ook niet op ingaat. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten.
2. Eiser voert aan dat verweerder het object niet juist heeft afgebakend. Bij het opleggen van de aanslag is ten onrechte uitgegaan van twee bergingen. Volgens eiser is sprake van één berging.
3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van één berging. Weliswaar staat in het taxatieverslag dat de woning van eiser beschikt over twee bergingen, maar in de taxatiematrix is ook verweerder uitgegaan van één berging. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de objectafbakening onjuist is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert aan verweerder ten onrechte geen verslag van de hoorzitting heeft overgelegd.
5. De rechtbank stelt vast het verslag van de hoorzitting onderdeel uitmaakt van het dossier en door verweerder als gedingstuk is overgelegd. Ook deze beroepsgrond treft geen doel.
6. Eiser voert verder aan dat de waarde van de woning in vergelijking met de vergelijkingsobjecten te hoog is gewaardeerd. De vergelijkingsobjecten zijn immers beduidend groter dan eisers woning. Daarnaast maakt de omstandigheid dat verweerder is uitgegaan van twee bergingen in plaats van één berging volgens eiser ook dat de waarde van de woning verlaagd moet worden.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is onderbouwd met behulp van een methode van vergelijking met woningen van hetzelfde type waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Verweerder maakt daarmee aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning wat betreft onder meer de gebruiksoppervlakte en het onderhoud. Verweerder heeft inzichtelijk gemaakt wat de verhouding is tussen de transactieprijzen van de vergelijkingsobjecten en de vastgestelde waarde van de woning. Verweerder is daarbij blijkens de matrix uitgegaan van één berging. Dat in het taxatieverslag twee bergingen staan vermeld, maakt gelet op het voorgaande niet dat verweerder de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. Ook deze beroepsgrond faalt.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2020 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: