Rechtbank Midden-Nederland, 16-04-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1608, AWB - 20 _ 3135
Rechtbank Midden-Nederland, 16-04-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1608, AWB - 20 _ 3135
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 16 april 2021
- Datum publicatie
- 8 augustus 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2021:1608
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:1781, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 3135
Inhoudsindicatie
WOZ. Overschrijding redelijke termijn; afwijzing verzoek immateriele schadevergoeding.
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3135
(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).
Inleiding en procesverloop
Bij beschikking van 31 januari 2017 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] in [woonplaats 1] (de woning) voor het belastingjaar 2017 vastgesteld op € 550.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2016 (hierna: de WOZ-beschikking).
Bij uitspraak op bezwaar van 13 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet ontvankelijk verklaard, vanwege het ontbreken van procesbelang omdat eiser geen eigenaar is van de woning.
Eiser heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 18 oktober 20191 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
Eiser heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwaarden. In de uitspraak van 9 juni 20202 heeft het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep ontvankelijk en gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de zaak terugverwezen naar verweerder.
Bij uitspraak van 15 juli 2020, heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde gehandhaafd op een bedrag van € 550.000,-.
Eiser heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021 via Skype. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [taxateur] , taxateur.
Feiten
Eiser was op 1 januari 2017 huurder van de woning. Het betreft een woning in de vrije sector. Aan eiser is de WOZ-beschikking van 31 januari 2017 toegezonden als gebruiker van de woning.
Overwegingen
1. Eiser verzoekt om vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 1000,-, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
Eiser voert verder aan dat ook in geschil is de WOZ-waarde van de woning.
2. Verweerder erkent dat de redelijke termijn is overschreden en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Er is sprake van bijzondere omstandigheden om af te wijken van het beginsel dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn van twee jaar, behoren te worden afgehandeld. In dat verband wijst verweerder naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, r.o. 3.5.1. sub a (hierna: het overzichtsarrest).3 De bijzondere omstandigheid betreft de ingewikkeldheid van de zaak. Subsidiair stelt verweerder dat de overschrijding van de redelijke termijn zonder gevolgen kan blijven omdat aan eiser in 2017 uitsluitend gebruikersheffingen zijn opgelegd die niet zijn gebaseerd op de WOZ-waarde van de woning. Eisers financieel belang is dan ook nihil volgens verweerder.