Rechtbank Midden-Nederland, 06-01-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:415, UTR 20/867
Rechtbank Midden-Nederland, 06-01-2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:415, UTR 20/867
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Midden-Nederland
- Datum uitspraak
- 6 januari 2021
- Datum publicatie
- 3 december 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBMNE:2021:415
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:1673, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- UTR 20/867
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag parkeerbelastingen. Volgens vaste jurisprudentie moet de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren worden voldaan. Eiser moet daartoe onverwijld de benodigde handelingen verrichten. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/867
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).
Procesverloop
In de beschikking van 31 oktober 2019 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting (naheffingsaanslag) van € 62,70 opgelegd.
In de uitspraak op bezwaar van 11 januari 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een Skype-zitting van 26 november 2020. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan eiser is een naheffingsaanslag opgelegd, omdat hij volgens verweerder op
14 oktober 2019 om 15.49 uur op de [straat] in [woonplaats] met zijn voertuig, kenteken [kenteken] , geparkeerd stond zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een gefiscaliseerde parkeerplaats en
dat op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslag geen parkeerbelasting op de aangifte was voldaan.
3. Eiser voert aan dat de naheffingsaanslag niet enkele dagen, maar 17 dagen later naar
hem is toegestuurd. Daarmee is onjuist wat verweerder in de aanslag wordt beweerd.
4. De rechtbank oordeelt dat eiser weliswaar de naheffingsaanslag later naar eiser heeft
toegestuurd dan schriftelijk door hem is aangegeven, maar dit leidt niet tot de conclusie dat daardoor de bevoegdheid tot het opleggen van de naheffingsaanslag ongeldig is. De vervaltermijn daarvan is namelijk vijf jaar. Dit volgt uit artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Verder voert eiser aan dat hij op 4 november 2019 bij verweerder een verzoek heeft
ingediend om bewijsstukken aan hem te verstrekken. Volgens eiser heeft hij dit pas ruim tien weken later ontvangen. Vervolgens heeft verweerder de uitspraak op bezwaar genomen, terwijl eiser stelt dat hij toen nog geen bezwaar had ingediend.
6. De rechtbank is van mening dat eiser op 4 november 2019 een bezwaarschrift heeft
ingediend tegen de hiervoor genoemde parkeerbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de inhoud van het bezwaar dat eiser het niet eens is met deze naheffing. Het klopt dat eiser in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om alle voorhanden zijnde bewijsstukken aan hem te sturen. Eiser heeft daarbij niet vermeld dat hij, na ontvangst van de bewijsstukken, zijn bezwaargronden wilde aanvullen en daarom meer tijd nodig had. Het ligt op de weg van eiser om dit in het bezwaarschrift op duidelijke wijze kenbaar te maken. Aangezien hij dit heeft nagelaten, hoefde verweerder geen rekening te houden dat eiser zijn bezwaargronden wilde aanvullen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser niet aan verweerder kenbaar heeft gemaakt dat hij gehoord wilde worden. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser heeft op de zitting gewezen op het korte tijdsverloop tussen het regelen van een
geldig parkeerbewijs en het opleggen van de naheffingsaanslag. Volgens eiser was hij, op het moment dat een scanauto langs zijn voertuig reed, bij een nabijgelegen bedrijf, dat een parkeervergunning heeft, waarvan hij gebruik mag maken. De aanmelding
voor het parkeren van zijn voertuig heeft eiser toen afgebroken, omdat eiser in de veronderstelling was dat hij tegen de opgelegde naheffingsaanslag niets meer kon ondernemen. Desgevraagd heeft eiser meegedeeld dat hij heeft afgezien van een gesprek met de parkeercontroleur.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt een
verweerschrift en het fiscale brondocument heeft overgelegd. Daaruit blijkt dat de scanauto om 15:49 uur langs het voertuig van eiser reed. Vervolgens heeft een parkeercontroleur om 15:49 uur en 35 seconden een naheffingsaanslag opgelegd. Op de zitting bracht verweerder naar voren dat eiser een gesprek had kunnen aangaan, waaruit zou blijken dat zijn voertuig nog maar kort geparkeerd stond toen de scanauto langsreed. Verder gaf verweerder aan dat als eiser zijn aanmelding voor een geldig parkeerbewijs op dat moment zou hebben voltooid, dan was het geldige parkeerbewijs weliswaar van een (iets) later tijdstip, maar zou de naheffingsaanslag waarschijnlijk zijn geseponeerd.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de naheffingsaanslag terecht heeft
opgelegd. Volgens vaste jurisprudentie moet de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren worden voldaan. Eiser moet daartoe onverwijld de benodigde handelingen verrichten. De rechtbank overweegt dat het in de risicosfeer van eiser ligt dat hij de aanmelding voor een geldig parkeerbewijs heeft afgebroken toen hij de scanauto langs zijn voertuig zag rijden. Eiser had desalniettemin op dat moment een geldig parkeerbewijs kunnen regelen. Ook had eiser de situatie aan de parkeercontroleur kunnen uitleggen. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft nagelaten om deze handelingen te verrichten. Aangezien om 15:49 uur geen parkeerbelasting op aangifte is voldaan, was verweerder dus bevoegd om de naheffingsaanslag op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
6 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: