Home

Rechtbank Midden-Nederland, 21-12-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, UTR 21/506, UTR 21/513

Rechtbank Midden-Nederland, 21-12-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, UTR 21/506, UTR 21/513

Gegevens

Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak
21 december 2022
Datum publicatie
23 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBMNE:2022:5547
Formele relaties
Zaaknummer
UTR 21/506, UTR 21/513

Inhoudsindicatie

Recht op een eerlijk proces, schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Binnen de ruimte die de rechtspraak van het EHRM biedt, moet door de Nederlandse bestuursrechter gedifferentieerd worden bij de toekenning van een schadevergoeding. Het huidige uitgangspunt waarbij in iedere zaak een vergoeding van € 500 per half jaar termijnoverschrijding wordt toegekend doet geen recht aan de grote verscheidenheid van zaken die door de bestuursrechter wordt behandeld. In de voorliggende zaken is een schadevergoeding van € 50 per half jaar termijnoverschrijding billijk. De rechtbank oordeelt verder dat de verdragsconforme toepassing van de schaderegeling uit de Algemene wet bestuursrecht niet vereist dat voor een beslissing over de vergoeding van rechtsbijstandskosten wordt aangesloten bij het forfaitaire systeem uit het Besluit proceskosten bestuursrecht

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 21/506 en UTR 21/513

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE)

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: T. Klinkhamer).

Verder heeft als partij aan de zaken deelgenomen:

de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (de woning).

Voor het jaar 2019 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde met de aanslag van 28 februari 2019 vastgesteld op € 256.000,-, per waardepeildatum 1 januari 2018.

Voor het jaar 2020 heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde met de aanslag van

29 februari 2020 vastgesteld op € 322.000,-, per waardepeildatum 1 januari 2019.

Met deze waardevaststellingen zijn aan eiser ook aanslagen onroerendezaakbelastingen voor de jaren 2019 en 2020 opgelegd.

Eiser heeft op 9 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen voor 2019 en 2020.

Met de uitspraken op bezwaar van 17 december 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar tegen de aanslag voor 2019 niet-ontvankelijk, en het bezwaar tegen de aanslag voor 2020 ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de onroerende zaak voor de beide jaren gehandhaafd.

Eiser heeft beroepen ingesteld tegen beide uitspraken op bezwaar.

De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft de beroepen op 28 november 2022 met behulp van een beeldverbinding op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, met taxateur [taxateur] .

Overwegingen in de zaak over het jaar 2019 (UTR 21/513)

Overwegingen in de zaak over het jaar 2020 (UTR 21/506)

Overwegingen over de overschrijding van de redelijke termijn

Overwegingen over de kosten van de procedures

Beslissing

Bent u het niet eens met deze uitspraak?