Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-04-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2276, 23/139
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-04-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2276, 23/139
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 2 april 2024
- Datum publicatie
- 12 april 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/139
- Relevante informatie
- Art. 22 Wet WOZ, Art. 30a Wet WOZ
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Immateriële schadevergoeding. Proceskostenvergoeding.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 23/139
uitspraakdatum: 2 april 2024
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 21 december 2022, nummers UTR 21/513 en UTR 21/506, ECLI:NL:RBMNE:2022:5547, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Almere (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
Voor het jaar 2019 heeft de heffingsambtenaar bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld op € 256.000. De beschikking en de aanslagen onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing en rioolheffing voor het jaar 2019, zijn door de heffingsambtenaar in het aanslagbiljet met het nummer [nummer1] aan belanghebbende opgelegd.
Voor het jaar 2020 heeft de heffingsambtenaar voor de woning de waarde, per waardepeildatum 1 januari 2019, vastgesteld op € 322.000. De beschikking en de aanslagen onroerendezaakbelasting, afvalstoffenheffing en rioolheffing voor dat jaar, zijn door de heffingsambtenaar in het aanslagbiljet met het nummer 5558426 aan belanghebbende opgelegd.
Belanghebbende heeft in afzonderlijke bezwaarschriften tegen de – onder 1.1. en 1.2. – genoemde aanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar afzonderlijke uitspraken op bezwaar gedaan. Het bezwaar tegen de onder 1.1. weergegeven aanslagen en beschikking is niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar tegen de onder 1.2. weergegeven beschikking en aanslagen is ongegrond verklaard.
Belanghebbende is met afzonderlijke beroepschriften tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij een in één geschrift vervatte uitspraak ongegrond verklaard en een schadevergoeding van in totaal € 80 aan belanghebbende toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep over de onder 1.1. vermelde beschikking en aanslagen is geregistreerd onder nummer BK-ARN 23/138 en dat over de onder 1.2. vermelde beschikking en aanslagen onder nummer BK-ARN 23/139.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels namens belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] , taxateur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De belanghebbende is eigenaar van de woning waarvoor de heffingsambtenaar bij beschikkingen de WOZ-waarde heeft vastgesteld.
Belanghebbende heeft bij brieven met dagtekening van 2 maart 2020, door de heffingsambtenaar ontvangen op 9 maart 2020, bezwaar aangetekend tegen de onder 1.1 en 1.2. weergegeven beschikkingen en aanslagen. De heffingsambtenaar heeft op 17 december 2020 de uitspraken op bezwaar gedaan.
Tegen de uitspraken op bezwaar heeft belanghebbende bij brieven van 26 januari 2021, door Rechtbank ontvangen op 27 januari 2021, beroep ingesteld. De Rechtbank heeft op 21 december 2022 uitspraak gedaan. In haar uitspraak heeft de Rechtbank onder meer geoordeeld dat vanwege een overschrijding van de redelijke termijn van negen maanden aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade van in totaal € 80 wordt toegekend. De Rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend.
Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft belanghebbende bij brief van 23 december 2022, door het Hof op 28 december 2022 ontvangen, hoger beroep ingesteld.
3 Geschil
In geschil is of de Rechtbank de hoogte van de vergoeding van immateriële schade voor de overschrijding van de redelijke termijn juist heeft vastgesteld. Verder is in geschil of de Rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze ziet op de vergoeding van immateriële schade en verzoekt de hoogte van de vergoeding van immateriële schade vast te stellen op € 1.000 met toekenning van een proceskostenvergoeding voor beroep en hoger beroep.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende het hoger beroep met nummer 23/138 tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de onder 1.1. vermelde beschikking en aanslagen ingetrokken.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende aangegeven te berusten in de ongegrondverklaring van het beroep tegen de onder 1.2. vermelde beschikking en aanslagen.