Rechtbank Noord-Holland, 14-06-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:4995, AWB-12_3113
Rechtbank Noord-Holland, 14-06-2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:4995, AWB-12_3113
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 14 juni 2013
- Datum publicatie
- 2 september 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2013:4995
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2014:1257, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB-12_3113
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027]
Inhoudsindicatie
Brief gemachtigde niet aan te merken als beroepschrift. Beroep niet-ontvankelijk
Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/3113
Uitspraakdatum: 14 juni 2013
Uitspraak in het geding tussen
[X] B.V., gevestigd te[Z], eiseres,
gemachtigde: mr. B.J.G.L. Jaeger,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor [P 1], verweerder.
12/3113
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft met dagtekening 12 februari 2011 aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag vennootschapsbelasting (aanslagnummer[#]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 445.179. Bij afzonderlijke beschikking is € 15.634 heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 mei 2012 het bezwaar tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013. Namens eiseres is daar verschenen de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.H. Mense en mr. R.J. Spoorenberg. Het beroep is gelijktijdig behandeld met het in zaak AWB 12/3114 door eiseres ingestelde beroep.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
De brief van de gemachtigde aan verweerder gedagtekend 24 mei 2012, door verweerder ontvangen op 25 mei 2012 houdt, voor zover thans van belang, onder meer in:
“(…)
Uw ref. : [#2]
(…)
Inzake : [X] BV, aanslag Vpb 2008
(…)
Dan kom ik nu tot slot toe aan [X] BV. Ik ontving eerst een op 14 februari 2012 gedateerde uitspraak op bezwaar, maar (zelfs op dezelfde dag) ontving ik de verbeterde verzie die gedateerd is op 15 mei 2012. In deze uitspraak over de aanslag vennootschapsbelasting 2007 geeft u aan dat er in 2007 een aangifte is gedaan tot een negatief bedrag van € 366.982 en er ultimo 2006 nog € 331.942 compensabel verlies openstaat. De op de balans opgenomen HIR van € 1.144.103 laat u in 2007 vrijvallen. Om deze reden stelt u het belastbaar bedrag nader vast op € 445.197. U geeft geen enkele reden aan voor het zekerheidshalve laten vrijvallen van de HIR in 2007. In eerdere instantie is de HIR geaccepteerd en er is geen enkele reden om te vermoeden dat het vervangingsvoornemen in 2007 niet nog immer bestond.
Eigenaardiger is dat u ten aanzien van het jaar 2008 aangeeft dat u voornemens bent de ambtshalve opgelegde aanslag tot een bedrag van € 1.200.000 te handhaven, in verband met een eventuele vrijval van de herinvesteringsreserve. Indien u op dezelfde datum aangeeft dat een HIR al is vrijgevallen, is het niet redelijk om in het daarop volgende jaar eveneens rekening te houden met een eventuele vrijval.
Gelet op de huidige omstandigheden houd ik er enigszins rekening mee dat op relatief korte termijn (maar dat heb ik eerder gezegd) alle cijfers gereed zijn. Of de door u genoemde drie weken zal worden gehaald, weet ik niet, veel zal het niet schelen. Ik heb de ontvanger toegezegd hem medio juni weer te zullen benaderen, hopelijk om een afspraak te maken allerhande zaken te regelen. Ik kan mij voorstellen dat het wenselijk is dat u bij een eventuele bespreking aanschuift, zodat nu eindelijk een aantal openstaande zaken kunnen worden afgekaart.”
De brief gedagtekend 3 juli 2012 van de gemachtigde aan de rechtbank, die ook op 3 juli 2012 per fax door de rechtbank is ontvangen, houdt - voor zover van belang - onder meer in:
“(…)
Inzake: [X] BV, beroep aanslagen Vpb 2007 en 2008
Geacht college,
Namens belanghebbende (…) teken ik hierdoor beroep aan tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag vennootschapsbelasting 2008 (productie 2) en stel ik u in kennis van het feit dat mijn brief van 24 mei jl. (productie 3) onder meer aangemerkt had moeten worden als beroepschrift gericht tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag Vpb 2007 (productie 4).
(…)”
3 Geschil
Tussen partijen is primair in geschil of het beroep tijdig is ingediend, subsidiair is in geschil of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en meer subsidiair is in geschil of verweerder de herinvesteringsreserve (hierna: HIR) terecht in 2007 geheel tot de winst heeft gerekend.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van nihil en vaststelling van een verlies van € 366.982.
Verweerder concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep en meer subsidiair verzoekt hij de rechtbank te verklaren dat de HIR terecht tot de fiscale winst is gerekend.
4 Beoordeling van het geschil
Tussen partijen is allereerst in geschil of de onder 2.1 genoemde brief als beroepschrift moet worden aangemerkt.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat die brief door verweerder als beroepschrift had moeten worden aangemerkt en op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de rechtbank had moeten worden doorgezonden.
Verweerder bestrijdt het standpunt van eiseres, aangezien de gemachtigde in die brief een zienswijze geeft zonder daaraan conclusies te verbinden en het niet zonneklaar is dat de brief als beroepschrift moet worden aangemerkt.
Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 26c van de Algemene wet in zake rijksbelastingen vangt deze termijn in afwijking van artikel 6:8 van de Awb aan met ingang van de dag na dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. Artikel 6:15, eerste lid, van de Awb bepaalt onder meer dat een bij een onbevoegd orgaan ingediend beroepschrift zo spoedig mogelijk moet worden doorgezonden aan het bevoegde orgaan en het derde lid van die bepaling houdt in dat het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend is voor het antwoord op de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend.
De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 14 mei 2012. Gesteld noch gebleken is dat de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking. De beroepstermijn nam derhalve een aanvang op 15 mei 2012 en eindigde op 25 juni 2012.
In de brief van de gemachtigde van 24 mei 2012 aan verweerder met in de aanhef de woorden ‘aanslag Vpb 2008’ wordt opgemerkt dat verweerder geen reden heeft gegeven voor het vrijvallen van de HIR in 2007, dat er geen enkele reden is om te vermoeden dat er in 2007 geen vervangingsvoornemen meer bestond en dat het de gemachtigde eigenaardig voorkomt dat verweerder voornemens is de ambtshalve opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008 te handhaven in verband met een eventuele vrijval van de HIR in 2008. Verder wordt verweerder uitgenodigd om bij een bespreking met de ontvanger aan te schuiven om een aantal openstaande zaken af te kaarten. Uit de bewoordingen van deze brief valt niet op te maken dat eiseres heeft bedoeld daarmee in beroep te gaan tegen de onder 1.2 genoemde uitspraak op bezwaar. Op een dergelijk geschrift is artikel 6:15, eerste lid, van de Awb derhalve niet van toepassing, zodat verweerder dit geschrift niet als beroepschrift behoefde door te zenden naar de rechtbank.
Nu de brief van 24 mei 2012 door verweerder terecht niet als beroepschrift is aangemerkt, is het beroep op 3 juli 2012 ingesteld toen de rechtbank de hiervoor onder 2.2 genoemde fax ontving. Dit is na afloop van de beroepstermijn. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na de termijn ingediend beroepschrift de niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Gesteld noch gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.