Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1257, 13/00383 en 00384

Gerechtshof Amsterdam, 10-04-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:1257, 13/00383 en 00384

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 april 2014
Datum publicatie
16 april 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:1257
Formele relaties
Zaaknummer
13/00383 en 00384
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:9, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:15, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e

Inhoudsindicatie

2007: Een professionele gemachtigde wordt geacht uitdrukkelijk ervoor te hebben gekozen de onderhavige brief te schrijven en geen beroep in te stellen. Het later alsnog ingediende beroepschrift is niet-ontvankelijk. Aldus is de HIR in 2007 volledig vrijgevallen.

2008: Toepassing van ‘interne compensatie’ en een verzwaarde bewijslast. Passeren bewijsaanbod. Niet is gebleken dat de (ultimo 2007 nog wel op de balans voorkomende) garantievoorziening ultimo 2008 moet worden gehandhaafd.

Uitspraak

kenmerk 13/00383 en 00384

10 april 2014

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hogere beroepen van

[X] B.V. te [Z], belanghebbende,

gemachtigde mr. B.J.G.L. Jaeger (Jaeger advocaten belastingkundigen) te Amsterdam,

tegen de uitspraken in de zaken met no. AWB 12/3113 en 3114 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 14 juni 2013 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Holland-Midden/kantoor Haarlem,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 12 februari 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2007 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van € 445.179. Bij separate beschikking is terzake heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 14 mei 2012, het bezwaar tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

De inspecteur heeft met dagtekening 23 juli 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van € 1.200.000. Bij separate beschikkingen is terzake heffingsrente in rekening gebracht en is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd.

1.4.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 14 juni 2012, het bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard en deze gehandhaafd.

1.5.

Bij uitspraken van 14 juni 2013 heeft de rechtbank het door belanghebbende voor het jaar 2007 ingestelde beroep niet-ontvankelijk, en het voor het jaar 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.6.

De tegen deze uitspraken door belanghebbende ingestelde hogere beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 27 en 28 juni 2013. De inspecteur heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 21 februari 2014 in beide zaken een nader stuk aan het Hof gezonden.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2014, alwaar de beide zaken tegelijkertijd zijn behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Het Hof ziet aanleiding de feiten als volgt vast te stellen.

2.1.

De aandeelhouder van belanghebbende is (en was in de onderhavige jaren) [A]. Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid van diverse vennootschappen van [A].

2.2.

In de aangifte vennootschapsbelasting van belanghebbende voor het jaar 2005 is een toevoeging aan de herinvesteringsreserve (HIR) opgenomen van € 1.144.103. In de begin- en eindbalans van het jaar 2007 stond tot dit bedrag een HIR gepassiveerd. Daarnaast was een garantievoorziening gepassiveerd die op de beginbalans van 2007 € 1.540.000 en op de eindbalans € 1.552.258 beliep.

2.3.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2007 aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van -/- € 366.982.

Bij de aanslagregeling is de belastbare winst gecorrigeerd; daarbij is een vrijval van de HIR in aanmerking genomen. De aanslag is met dagtekening 12 februari 2011 vastgesteld naar een belastbare winst van € 777.121 en, na verrekening van verliezen uit voorgaande jaren ad € 331.942, naar een belastbaar bedrag van € 445.179.

2.4.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2008 geen aangifte gedaan.

De aanslag voor dat jaar is met dagtekening 23 juli 2011 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar bedrag van € 1.200.000.

2.5.

In een brief van 24 mei 2012, door de inspecteur ontvangen op 25 mei 2012, heeft de gemachtigde van belanghebbende onder meer het volgende geschreven:

“(…)

Uw ref.: (…)

Inzake: [belanghebbende], aanslag Vpb 2008

(…)

Dan kom ik nu tot slot toe aan [belanghebbende]. Ik ontving eerst een op 14 februari 2012 gedateerde uitspraak op bezwaar, maar (zelfs op dezelfde dag) ontving ik de verbeterde ver[s]ie die gedateerd is op 15 mei 2012. In deze uitspraak over de aanslag vennootschapsbelasting 2007 geeft u aan dat er in 2007 een aangifte is gedaan tot een negatief bedrag van € 366.982 en er ultimo 2006 nog € 331.942 compensabel verlies openstaat. De op de balans opgenomen HIR van € 1.144.103 laat u in 2007 vrijvallen. Om deze reden stelt u het belastbaar bedrag nader vast op € 445.197. U geeft geen enkele reden aan voor het zekerheidshalve laten vrijvallen van de HIR in 2007. In eerdere instantie is de HIR geaccepteerd en er is geen enkele reden om te vermoeden dat het vervangingsvoornemen in 2007 niet nog immer bestond.

Eigenaardiger is dat u ten aanzien van het jaar 2008 aangeeft dat u voornemens bent de ambtshalve opgelegde aanslag tot een bedrag van € 1.200.000 te handhaven, in verband met een eventuele vrijval van de herinvesteringsreserve. Indien u op dezelfde datum aangeeft dat een HIR al is vrijgevallen, is het niet redelijk om in het daarop volgende jaar eveneens rekening te houden met een eventuele vrijval.

Gelet op de huidige omstandigheden houd ik er enigszins rekening mee dat op relatief korte termijn (maar dat heb ik eerder gezegd) alle cijfers gereed zijn. Of de door u genoemde drie weken zal worden gehaald, weet ik niet, veel zal het niet schelen. Ik heb de ontvanger toegezegd hem medio juni weer te zullen benaderen, hopelijk om een afspraak te maken [om] allerhande zaken te regelen. Ik kan mij voorstellen dat het wenselijk is dat u bij een eventuele bespreking aanschuift, zodat nu eindelijk een aantal openstaande zaken kunnen worden afgekaart.”

2.6.

In een op 3 juli 2012 gedagtekende en aan de rechtbank gefaxte brief van de gemachtigde is onder meer het volgende te lezen:

“(…)

Inzake: [belanghebbende], beroep aanslagen Vpb 2007 en 2008

(…)

Namens belanghebbende (…) teken ik hierdoor beroep aan tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag vennootschapsbelasting 2008 (productie 2) en stel ik u in kennis van het feit dat mijn brief van 24 mei jl. (productie 3) onder meer aangemerkt had moeten worden als beroepschrift gericht tegen de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag Vpb 2007 (productie 4).

(…)”.

3 Geschil in hoger beroep

2007

3.1.

Evenals in eerste aanleg is voor het jaar 2007 in hoger beroep in geschil, primair, of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar beroep tegen de uitspraak op bezwaar en, subsidiair, of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar tegen de onderhavige aanslag.

Meer subsidiair is in geschil of de inspecteur terecht de herinvesteringsreserve (hierna: HIR) in 2007 volledig tot de winst heeft gerekend.

Belanghebbende beantwoordt deze drie vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.

2008

3.2.

Evenals bij de rechtbank is voor het jaar 2008 bij het Hof in geschil of de aanslag is opgelegd naar een in redelijkheid vastgesteld belastbaar bedrag. Meer specifiek is in geschil of de HIR dan wel de garantievoorziening terecht (geheel dan wel gedeeltelijk) tot de belastbare winst van belanghebbende is gerekend. Belanghebbende concludeert dat de hoogte van de aanslag onredelijk is en dat deze tot nihil moet worden verminderd.

Beide jaren

3.3.

Voor de standpunten van partijen en de gronden welke door hen zijn aangevoerd verwijst het Hof naar de van hen afkomstige stukken en het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing