Home

Rechtbank Noord-Holland, 11-11-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10956, HAA 14/841

Rechtbank Noord-Holland, 11-11-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:10956, HAA 14/841

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
11 november 2014
Datum publicatie
24 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:10956
Formele relaties
Zaaknummer
HAA 14/841
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 25-07-2024 tot 01-08-2024]

Inhoudsindicatie

Uit het arrest 17 september 2004, nr. 38.378 (ECLI:NL:HR:2004:AN8666) volgt niet dat in de gegeven omstandigheden de afroommethode gehanteerd dient te worden met voorbijgaan aan de vergelijkingsmethode. Gelet op de omstandigheid dat het door eiseres verantwoorde loon hoger is dan het normbedrag (€ 42.000) en verweerder met eiseres van mening is dat bij hantering van de vergelijkingsmethode geen sprake is van een situatie dat het verantwoorde loon in belangrijke mate afwijkt van het gebruikelijke loon, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om verweerder te volgen in diens berekening.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 14/841

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 november 2014 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te[Z], eiseres

(gemachtigde: mr. H. Norder),

en

14/841

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [NUMMER]) loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 24.180. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking belastingrente in rekening gebracht ten bedrage van € 334.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2014 te Haarlem. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen, vergezeld van [A]. Namens verweerder zijn mr. P. Brouwer en P. Springer verschenen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is houdstermaatschappij. Zij is 100% aandeelhouder in [A BEDRIJF] B.V. (hierna ook [A BEDRIJF]). Alle aandelen in eiseres zijn in handen van [B] (hierna: [B]).

2. [B] is de enige werknemer van eiseres. Eiseres en [B] zijn een brutoloon overeengekomen van € 5.000 per maand. [A BEDRIJF] heeft geen werknemers in dienst.

3. In de onderneming van [A BEDRIJF] wordt een juridisch (advies)bureau gedreven. De werkzaamheden bestaan uit het leveren van juridische diensten voor diverse opdrachtgevers. Deze diensten worden door [A BEDRIJF] bij hen in rekening gebracht tegen een vast tarief van € 160 à € 165 per uur. De juridische diensten worden feitelijk verricht door [B], die daartoe door eiseres aan [A BEDRIJF] ter beschikking wordt gesteld.

4. Eiseres brengt maandelijks bij [A BEDRIJF] een managementfee in rekening ten bedrage van € 8.000. In 2012 bedroeg de omzet van [A BEDRIJF] € 198.052.

5. [B] heeft in 2012 brutoloon genoten tot een totaalbedrag van € 62.503 en eiseres heeft daarvan aangifte loonheffingen gedaan.

6. Verweerder heeft het loon over het tijdvak 2012 gecorrigeerd op grond van het bepaalde in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) met een loonbedrag van (afgerond) € 46.500. Voor de berekening van het gebruikelijke loon heeft verweerder de zogenoemde afroommethode toegepast en daarbij de omzet van [A BEDRIJF] als uitgangspunt genomen. De correctie is als volgt berekend (bedragen in euro’s):

Eigen arbeidsomzet

198.052,00

Totaal kosten 2012 [A BEDRIJF]

-/-

19.356,00

Totaal kosten 2012 eiseres

-/-

4.603,00

Netto resultaat

174.093,00

Winst: 10/110 x € 198.052,00

-/-

18.005,00

Gebruikelijk loon

156.088,00

Minimaal te verlonen: 70%

109.261,00

Loon LH van [B]

62.503,00

Verschil (afgerond)

46.500,00

7. De thans bestreden naheffingsaanslag ziet op deze correctie.

Geschil en beoordeling van het geschil 1. In geschil is de door verweerder aangebrachte correctie op het loon. Daarbij gaat het om de vraag of het door eiseres verantwoorde loon van [B] in belangrijke mate afwijkt van het gebruikelijke loon als bedoeld in artikel 12a van de Wet.

2. Vast staat dat het door eiseres verantwoorde loon het in artikel 12a van de Wet opgenomen normbedrag voor het jaar 2012 (€ 42.000) te boven gaat. Dit brengt mee dat op verweerder de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat het gebruikelijke loon hoger is dan het verantwoorde loon.

3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 september 2004, nr. 38.378 (ECLI:NL:HR:2004:AN8666), voor zover thans van belang, het volgende overwogen over artikel 12a van de Wet:

“3.4. Bij toepassing van artikel 12a van de Wet zal het loon dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, gebruikelijk is (hierna: het gebruikelijke loon), bepaald kunnen worden aan de hand van het salaris dat toegekend is aan concrete andere werknemers met soortgelijke dienstbetrekkingen. In een geval als het onderhavige, waarin de opbrengsten van de B.V. (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de door de directeur - in zijn hoedanigheid van werknemer van de B.V. - verrichte arbeid, is het echter ook mogelijk het gebruikelijke loon te berekenen op basis van de opbrengsten van de B.V., verminderd met de aan die opbrengsten toe te rekenen kosten (exclusief het loon van die werknemer), lasten en afschrijvingen.

Aangezien de Inspecteur het gebruikelijke loon noch heeft bepaald op basis van concrete gegevens omtrent het loon van andere werknemers met een soortgelijke dienstbetrekking, noch heeft bepaald op basis van de opbrengsten van de B.V., op de wijze als hiervóór bedoeld, had het Hof op dit punt niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, bij de uitspraak van de Inspecteur mogen aansluiten. (…)

3.5. (…)

Artikel 12a van de Wet geeft de inspecteur niet de bevoegdheid het loon vast te stellen op het gebruikelijke loon, ook niet indien het gebruikelijke loon wordt bepaald met inachtneming van een zekere bandbreedte en het oordeel is gewettigd dat het gebruikelijke loon niet te hoog is bepaald. Het ingevolge artikel 12a van de Wet extra te belasten loon mag niet worden gesteld op een hoger bedrag dan nodig is om van het (gecorrigeerde) loon te kunnen zeggen dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van het gebruikelijke loon.”

4. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag welke van de twee door de Hoge Raad genoemde methodes – kort gezegd: de vergelijkingsmethode of de afroommethode – hier gehanteerd moet worden om te kunnen vaststellen of het door eiseres verantwoorde loon al of niet in belangrijke mate afwijkt van het gebruikelijke loon. Verweerder heeft hierover ter zitting onder meer verklaard dat, indien hij in dit verband uitsluitend de vergelijkingsmethode zou mogen hanteren, hij zich bij nader inzien kan vinden in de door eiseres genoemde ‘comparable’ (de seniorjurist) en dat alsdan geen aanleiding zou bestaan een correctie op het loon toe te passen. Verweerder heeft echter betoogd dat in een situatie als hier aan de orde, waarin de opbrengsten van eiseres en [A BEDRIJF] tezamen (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de feitelijk door [B] verrichte werkzaamheden, er voldoende reden is om – uitsluitend – toepassing te geven aan de afroommethode en het salaris van de ‘comparable’ geheel buiten beschouwing te laten. Verweerder beroept zich hiervoor op het hiervoor deels geciteerde arrest van de Hoge Raad. Eiseres heeft daartegenover gesteld dat de werkzaamheden van [B] vergelijkbaar zijn met die van een seniorjurist, zonder dat er sprake is van persoonlijke kwaliteiten die die van een seniorjurist te boven gaan.

5. De rechtbank volgt verweerder in zijn constatering dat hier sprake is van een situatie als beschreven in het arrest van de Hoge Raad, nu de opbrengsten van [A BEDRIJF] – en daarmee van eiseres – nagenoeg geheel voortvloeien uit de werkzaamheden van [B]. De rechtbank is echter, anders dan verweerder, van oordeel dat uit het arrest niet volgt dat in de gegeven omstandigheden de afroommethode gehanteerd dient te worden met voorbijgaan aan de vergelijkingsmethode. Gelet op de omstandigheid dat het door eiseres verantwoorde loon hoger is dan het normbedrag (€ 42.000) en verweerder met eiseres van mening is dat bij hantering van de vergelijkingsmethode geen sprake is van een situatie dat het verantwoorde loon in belangrijke mate afwijkt van het gebruikelijke loon, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om verweerder te volgen in diens berekening. De correctie dient dan ook te vervallen, hetgeen betekent dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven.

6. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.460 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.460;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, en mr. J.P.A. Boersma en mr. G.H. de Soeten, leden, in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2014.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel