Home

Rechtbank Noord-Holland, 09-10-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11033, HAA 14/712

Rechtbank Noord-Holland, 09-10-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11033, HAA 14/712

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
9 oktober 2014
Datum publicatie
25 november 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:11033
Formele relaties
Zaaknummer
HAA 14/712
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]

Inhoudsindicatie

Eiser maakt niet aannemelijk dat een door hem gekocht motor(zeil)schip voor rekening en risico van een Turkse Ltd werd geëxploiteerd, zodat de uitgaven in verband met het schip niet ten behoeve of namens de Ltd kunnen zijn gedaan. Er is dan ook geen sprake van (negatief) terbeschikkingsresultaat. De in het verleden door de inspecteur gedane mededelingen zijn gedaan op basis van de toen bekende feiten. Over de terbeschikkingstelling heeft de inspecteur toen geen standpunt ingenomen, zodat geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 14/712

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2014 in de zaak tussen

[X] , wonende te[Z], eiser,

(gemachtigde: P.G. Meijne RB),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Alkmaar, verweerder.

14/712

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.741 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32.438.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2014 te Haarlem. Namens eiser is daar de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F.H.M. van Hooff, mr. J.N.A.H. Renckens en R. Kouwenberg.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser woont samen met [A] (hierna ook: partner). Eiser is directeur en enigaandeelhouder van [A BEDRIJF] B.V.

2. Bij schriftelijke overeenkomst van 15 augustus 2005 heeft eiser samen met zijn partner en met [B] (hierna ook: [B]) en diens echtgenote [C] het motor(zeil)schip [NAAM SCHIP] (hierna ook: het schip) gekocht van [D] voor een bedrag van € 90.000. Daarbij is vastgelegd dat de kopers een voorschot van € 4.000 hebben voldaan. Met betrekking tot de voldoening van het restant zijn partijen overeengekomen dat bij de levering op 1 september 2005 een bedrag van € 20.000 zou worden voldaan en uiterlijk voor 1 oktober 2005 een bedrag van € 66.000.

3. Het schip was ten tijde van voormelde koop geregistreerd in Antalya (Turkije) op naam van [E].

4. Bij e-mail van 12 mei 2005 heeft [B] eiser als volgt bericht:

“Bijgaand de kosten.

Als wij eea met [[D]] kunnen afmaken op 90.000 e voor aanschaf boot en dan ieder 50% aandeelhouder. Verder er elk jaar voor zorgen dat wij de boot samen 16 weken kunnen verhuren, dan ben ik er voor om het te doen. (Ik denk dat dat moet kunnen.)

Bij die 4 maanden verhuur, resteren nog 8 minus 4 maanden inactief = 4 maanden gebruik te delen door [eiser]/[[B]].

Kortom, ik ben er wel voor.”

5. Op 29 november 2005 hebben eiser en [B] met [F] (hierna: [F]) een Turkse rechtspersoon opgericht met de naam [B BEDRIJF] (hierna ook: de Turkse Ltd). Eiser en [B] hadden ieder formeel een belang van 24,5% en [F] had een belang van 51%.

6. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een geschrift, gedagtekend 16 december 2005, met de titel ‘Ondernemingsplan ten behoeve van de exploitatie van schip De [NAAM SCHIP].’. Daarin is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

“1. Introductie.

In september is ons de kans geboden om een Turks motor-zeiljacht over te nemen. De Nederlandse eigenaar (…) heeft ons het schip plus bemanning aangeboden. De prijs lijkt redelijk te zijn. (…) Omdat er twee partners zijn die samen het schip willen exploiteren is dit ondernemingsplan opgesteld.

2. De ondernemers.

[Eiser] is eigenaar van (...). Een goed draaiend architectenbureau (…). Het bedrijf bestaat uit tien personen.

[[B]] heeft een reclamebureau (…). Dit bedrijf heeft geen personeel en werkt met een netwerk model. Het bedrijf draait goed.

3. Motivatie voor het starten van deze onderneming

Zowel [eiser] als [B] willen investeren in deze onderneming omdat het een kans lijkt te zijn om bij een start, nu beide ondernemers nog volop actief zijn, op een later moment de ervaring te hebben opgebouwd met het bieden van vrije tijdsdiensten aan derden.

Beide ondernemers zien hun individuele capaciteiten als aan vullend en denken het schip in Turkije op basis van beider netwerken en door op een professionele manier te promoten een en ander rendabel te maken.

4. Het idee.

Het Schip [NAAM SCHIP] wordt verhuurd in het seizoen dat er toeristen in Turkije zijn. (…)

(…) Om de gewenste aanpassingen te kunnen doen en om te analyseren of de investeringen hun geld zullen opleveren is er door de beide eigenaren een Turkse specialist op dit gebied ingeschakeld: [F]. Deze Turkse specialist heeft geadviseerd welke stappen in de eerste drie jaar gezet moeten worden om dit schip rendabel te maken.

(…)

11. Conclusie.

Het succes van deze onderneming is afhankelijk van de bezettingsgraad die gerealiseerd kan worden. Gezien het onderzoek dat wij onder chartermaatschappijen hebben gedaan lijkt dit geen enkel probleem. Door inbreng van onze wederzijdse netwerken en relaties is het 100% vol krijgen van het schip geen drempel.

(…) Al met al denken wij de investering verantwoord te kunnen doen.”

7. Bij brief van 18 mei 2006 heeft [F] eiser en [B] als volgt bericht:

“Graag wil ik toestaan mijn naam te gebruiken voor uw op te richten Turkse bv. Ik geef u toestemming mij om-niet als 51% mede-eigenaar in de Turkse bv op te nemen. Dit om het voor u mogelijk te maken met uw schip de [NAAM SCHIP] in Turkije chartervaarten uit te voeren.

Ik realiseer mij dat de Turkse wetgeving u de verplichting geeft een Turkse mede-eigenaar in de naar Turks recht op te richten bv op te nemen. Omdat het aandeel van de Turkse mede-eigenaar 51% dient te zijn, zijn hier voor mij zekere risico’s aan verbonden. Dit wil ik voorkomen door in deze brief vast te leggen dat wij slechts een relatie in naam hebben.

Uiteraard wil ik u helpen door u toe te staan mijn naam te gebruiken, maar ik wil geen risico lopen dat ik privé of zakelijk verantwoordelijk kan worden gesteld voor welke activiteit, nog positief, nog negatief, voortkomende uit het gebruik van het schip cq de op te richten Turkse bv.

(…)

Ik realiseer mij net als u dat onze afspraak vanuit de optiek van het Turkse recht niet bindend kan zijn. Vandaar dat ik deze overeenkomst onder het Nederlandse recht wil laten vallen. (…)

(…)

Voor het gebruik van mijn naam spreken wij een fee af van 300 euro per maand. Deze fee wordt beëindigd indien het gebruik van mijn naam, om welke reden dan ook door u niet meer nodig is.”

De brief is voor akkoord getekend door eiser, [B] en [F].

8. Op 7 augustus 2007 heeft [F] aan [B] en eiser het volgende e-mailbericht gezonden:

“Voor alle duidelijkheid:

1) Mij is duidelijk gemaakt dat er problemen waren en dat er een betrouwbare persoon nodig was om aandeelhouder te worden in de bv van de boot.

2) Het ging alleen om een papieren constructie waarbij ik jullie heb geholpen anders kon die boot niet worden overgenomen.

(…)

6) Ongeveer een jaar lang heb ik eerst alles voorgeschoten (jullie hebben het eerste jaar permanent 4 a 5 duizend Euro rood gestaan bij mij) en dat werd ieder keer weer aangevuld totdat de bedragen die ik voorgeschoten had weer was aangevuld en kon ik weer van voren af aan beginnen. Met ingang van begin dit jaar heb ik dat niet meer gedaan.

7) Momenteel maak ik nog steeds kosten voor jullie: (…).

(…) Geef me een naam en ik zet de de aandelen zsm over.

Zodra de aandelen zijn overgezet zijn jullie van die driehonderd af.”

9. Bij brief van 18 oktober 2007 heeft eiser het volgende aan Sunweb Vakanties voorgelegd:

“Ondergetekende heeft in 2005 samen met een bevriend echtpaar een originele Gulit gekocht. (…)

De laatste twee jaar hebben wij de boot omgebouwd tot een zeer luxe jacht. (…)

Als wij onze vakantie doorbrengen op de boot zien wij altijd veel zeilboten varen met uw bedrijfsnaam erop. Wij hebben begrepen van enkele mensen dat de boot hun eigendom is en dat zij de boot voor een bepaalde tijd aan uw bedrijf verhuren.

Graag zou ik van u willen weten of onze boot hiervoor ook in aanmerking kan komen. Wij willen de boot verhuren in de periode juni, juli en augustus. Meerdere maanden is ook bespreekbaar. (…)”

10. Op 4 april 2008 hebben eiser en [B] de vennootschap [C BEDRIJF] opgericht, een rechtspersoon naar het recht van de Amerikaanse staat Delaware (hierna ook: de Amerikaanse Ltd). Eiser en [B] hebben daarin ieder een belang van 500 aandelen genomen.

11. Tot de gedingstukken behoort een afschrift van een geschrift met het opschrift BILL OF SALE van 9 juni 2008. Daarin is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:

“In consideration of the payment of a purchase price, receipt of which is hereby acknowledged, [de Turkse Ltd] (…) do hereby transfers to [C BEDRIJF] (…) all right, and interest which he has in a Motor Sailor (…) [NAAM SCHIP] bearing in consideration of Ytl. 80.000,00.-

[G] on behalf of [de Turkse Ltd] Do hereby warrant and certify that [de Turkse Ltd] is the sole owner of the Motor Sailor (…), and that he herewith concey complete and clear title to the Motor Sailor on this 9 th day of ‘June’ 2008 in Istanbul Turkey.”

12. De autoriteiten van de staat Delaware, belast met de registratie van schepen, hebben op 24 juni 2008 verklaard dat het schip geregistreerd is op naam van [C BEDRIJF].

13. Betalingen in verband met het schip worden gedaan van en naar een ING-bankrekening die op naam staat van eiser en [B] tezamen.

14. Tot de gedingstukken behoort een niet-ondertekende conceptovereenkomst met dagtekening 15 februari 2011. Daarin is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

De ondergetekenden:

1.De heer en mevrouw [C]

(…)

hierna te noemen: verkoper/mede-eigenaar

en

2.De heer en mevrouw [H]

(…)

hierna te noemen: verkoper/mede-eigenaar

en

3.De heer en mevrouw [I]

hierna te noemen: koper/mede-eigenaar

Overwegende dat:

Verkopers eigenaar zijn van een in Turkije/Antalya geregistreerd motor(zeil)schip (gulet) met de naam [NAAM SCHIP] (verder te noemen: het schip).

Verkopers mede-eigenaar willen worden in het schip voor ieder 1/3 deel, koper mede eigenaar wil worden voor eveneens 1/3 deel.

Het schip in Turkije ten name van Ltd [C BEDRIJF] te Antalya staat geregistreerd. De aandelen van deze Ltd staan voor 50% op naam van Böhm en voor 50% op naam van [B].

(…)

Koper/mede-eigenaar het schip heeft bezichtigd en tot aankoop van 1/3 deel van het schip met toebehoren van verkopers wenst over te gaan;

Verkopers bereid zijn 1/3 deel van het schip met toebehoren aan koper te verkopen;

(…)

Artikel 1

1. Verkopers verkopen aan koper, gelijk kopers van verkoper kopen, het hiervoor omschreven schip met toebehoren.

2. De koopprijs van het verkochte bedraagt 1/3 van de in overleg tussen verkopers en koper vastgestelde en geaccordeerde waarde van 150.000 euro, zijnde 50.000 euro (…).

3. Deze koopsom zal in zijn geheel voor 1 maart 2011 worden voldaan op ING rekening (…) t.n.v. [X].

4. de 1/3 deel levering van het schip door verkopers aan koper zal direct na ontvangst van de betaling plaatsvinden. Zodra de registratie in Antalya is uitgevoerd zal koper een kopie van de eigendomspapieren, mede voorzien van zijn naam, ontvangen van verkopers.

(…)

Artikel 2

De verkopers garanderen:

1. Dat zij bevoegd zijn tot levering van 1/3 deel van het schip (…).

(…)

3. Dat hun recht op het schip niet voorwaardelijk is (…).

(…)

Artikel 3

(…)

2. Het schip zal direct na ondertekening van deze overeenkomst worden aanvaard (…).

(…)

4. De eigenaarlasten komen met ingang van 1 januari 2011 deels mede voor rekening van de koper. Het betreft hier de salariskosten en de daarmee samenhangende kosten van de kapitein van het schip (…). Hieronder worden ook begrepen de lasten en belastingen van overheidswege en publiekrechtelijke lichamen voor zover zij betrekking hebben op bovenstaande.”

15. Op 2 maart 2011 is op de hiervoor onder 13 van de feiten genoemde bankrekening een bedrag van € 50.000 gestort.

16. In de belastingaangiftes die namens de Turkse Ltd bij de Turkse belastingdienst zijn ingediend over de jaren 2007 tot en met 2009, is het schip niet als activum vermeld.

17. Eiser heeft in de aangifte ib/pvv voor het jaar 2007 onder meer zijn belang in de Turkse Ltd vermeld. Voorts is daarin in de rubriek ‘resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen’ een negatief resultaat van € 24.691 opgenomen met als omschrijving ‘verlies BOOT’. Bij de vaststelling van de aanslag heeft verweerder het negatieve resultaat buiten beschouwing gelaten. Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft eiser geen rechtsmiddelen ingesteld.

18. Eiser heeft in de aangifte ib/pvv voor het jaar 2008 in de rubriek ‘resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen’ een negatief resultaat opgenomen. In het aangiftebiljet heeft eiser bij de toelichting van de kosten bij het resultaat uit ter beschikking gesteld vermogen een post opgenomen van € 27.650 met de omschrijving “Verlies Boot Turkije, aandeel 50%”. In de aangifte heeft eiser voorts onder meer een belang van 24,5% in de Turkse Ltd vermeld. Verweerder heeft het hiervoor genoemde bedrag van € 27.650 niet in aanmerking genomen.

Geschil en standpunten van partijen 1. In geschil is of verweerder bij de vaststelling van de aanslag ib/pvv voor het jaar 2008 terecht geen rekening heeft gehouden met het door eiser als resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen gepresenteerde verlies.

2. Eiser neemt het standpunt in dat het schip door de Turkse Ltd werd geëxploiteerd, dat hij een vordering had op de Turkse Ltd en dat hij deze volledig kon afwaarderen. In dit verband doet eiser ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiser dient verweerder een bedrag van € 39.488 in mindering te brengen op het bedrag van het vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning, welk bedrag is berekend door op het negatieve resultaat in 2008 in mindering te brengen de bedragen die eiser in verband met de vordering op de Turkse Ltd per abuis niet zou hebben aangegeven in de jaren 2005 tot en met 2007. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 30.253.

3. Verweerder bestrijdt het standpunt van eiser. Verweerder concludeert (primair) tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

1. De rechtbank stelt vast dat het bedrag dat eiser in aanmerking wenst te nemen als aftrekpost/verliespost, bestaat uit uitgaven in verband met het schip. De vraag die centraal staat, is of de Turkse Ltd het schip exploiteert en de uitgaven zijn gedaan door de Turkse Ltd (en later door de Amerikaanse Ltd).

2. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het schip voor rekening en risico van de Turkse Ltd wordt geëxploiteerd. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking: in het ondernemingsplan van 16 december 2005 wordt niet gerept van exploitatie door de Turkse Ltd, terwijl de Turkse Ltd kort ervoor was opgericht, alle betalingen in verband met uitgaven voor het schip werden gedaan vanaf een ING-bankrekening die op naam van eiser en [B] stond, eiser heeft verklaard niet te weten op/uit wiens naam aan derden werd gefactureerd, eiser erkent – ook ter zitting – dat de Turkse Ltd een papieren constructie is en dat deze slechts is opgericht om met het schip in Turkse wateren chartervaarten te kunnen maken, in de aangifte bij de Turkse belastingdienst is het schip niet als activum vermeld en eiser heeft zeer weinig gedocumenteerd. Aan het oordeel van de rechtbank doet niet af dat het schip geregistreerd is geweest ten name van de Turkse Ltd. Een schip kan immers geregistreerd zijn ten name van een ander dan de eigenaar of de exploitant van een schip. Zo stond ten tijde van de aankoop van het schip de registratie op naam van een ander dan de toenmalige eigenaar/verkoper (zie onder 2 en 3 van de feiten).

3. Nu het schip naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening en risico van de Turkse Ltd werd geëxploiteerd, kunnen de uitgaven die zijn gedaan in verband met het schip ook niet ten behoeve van of namens de Turkse Ltd zijn gedaan. Dat oordeel brengt mee dat niet kan worden gezegd dat eiser de met die uitgaven gemoeide gelden aan de Turkse Ltd ter beschikking heeft gesteld. Er valt reeds in verband daarmee dan ook geen terbeschikkingstellingsresultaat in aanmerking te nemen.

4. Met betrekking tot het beroep van eiser op gewekt vertrouwen oordeelt de rechtbank als volgt. Met betrekking tot de aanslagregeling ib/pvv voor het jaar 2007 verschilden partijen (uiteindelijk) van mening over de vraag of verweerder rekening had moeten houden met een door eiser in de bezwaarfase als winst uit onderneming gepresenteerd negatief resultaat ter zake van het schip. Na door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerder in zijn uitspraak van 16 februari 2012 met betrekking tot de aanslag ib/pvv voor het jaar 2007 onder meer het volgende opgemerkt: “De exploitatie van het schip vindt in 2007 dus via een Turkse B.V. plaats.” Anders dan eiser meent, leidt dit niet ertoe dat eiser in de onderhavige procedure in het gelijk moet worden gesteld. Verweerder heeft hiertegen immers aangevoerd dat die stelling toen is betrokken op basis van eisers stelling dat de Turkse Ltd het schip exploiteerde en op basis van de op dat moment bestaande wetenschap van de feitelijke gang van zaken en voorts dat verweerder reeds toen betwistte dat sprake is van een bron van inkomen. De gemachtigde van eiser bevestigt ook in zijn pleitnota (blz. 4) dat hij beseft dat een ‘rommelig geheel’ is ontstaan. Dat verweerder met betrekking tot het jaar 2007 op basis van de toen bekende feiten vervolgens het standpunt zou hebben ingenomen dat een terbeschikkingstelling aan de orde was, wordt niet gestaafd door de gedingstukken. Gelet hierop moet het beroep op het vertrouwensbeginsel worden verworpen.

5. Gelet op het voorgaande en op de omstandigheid dat verweerder ter zitting met nadruk naar voren heeft gebracht dat van een bron van inkomen geen sprake is, welk standpunt eiser niet heeft bestreden, is het gelijk aan verweerder. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.

6. Met betrekking tot het verzoek van eiser om vergoeding van immateriële schade wegens – aan verweerder toe te rekenen – overschrijding van de redelijke beslistermijn, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat voor een dergelijke vergoeding aanleiding bestaat. Nu het bezwaarschrift op 13 april 2012 bij verweerder was ingekomen, heeft de totale procedure tot op heden meer dan twee jaar maar minder dan 2½ jaar geduurd. De overschrijding bedraagt derhalve minder dan een half jaar, hetgeen tot de conclusie leidt dat eiser recht heeft op een vergoeding van € 500.

Proceskosten

Gelet op de uitkomst van deze procedure ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond; en

- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. J.P.A. Boersma en mr. R. van Scharrenburg, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. Graanstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2014.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.