Rechtbank Noord-Holland, 25-11-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11085, AWB - 13 _ 2952
Rechtbank Noord-Holland, 25-11-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11085, AWB - 13 _ 2952
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 25 november 2014
- Datum publicatie
- 27 november 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:11085
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 2952
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023]
Inhoudsindicatie
Utb douanerechten (grotendeels) terecht opgelegd. Artikel 220, tweede lid, aanhef en onder b, van het CDW is niet van toepassing.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer: HAA 13/2952
(gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh),
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 26 oktober 2012 aan eiser een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt voor een bedrag van € 40.987,76 aan douanerechten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de utb gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014 te Haarlem. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn zoon, [A], en de gemachtigde. Namens verweerder is verschenen drs. H.G. van Empel.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser drijft onder de naam [X 2] een eenmanszaak die – onder andere – een groothandel drijft in rijst en aanverwante voedingsproducten.
2. In 2009 en 2010 zijn in totaal 37 aangiften voor het brengen in het vrije verkeer gedaan. Het betrof respectievelijk 25 aangiften voor gedopte (bruine) rijst of zilvervliesrijst onder GS-code 1006 20, 7 aangiften voor halfwitte of volwitte rijst onder GS-code 1006 30 en 5 aangiften voor breukrijst onder GS-code 1006 40.
In de periode 1 januari tot en met 15 december 2011 zijn in totaal 33 aangiften gedaan voor brengen in het vrije verkeer. Het betrof respectievelijk 2 aangiften voor gedopte (bruine) rijst of zilvervliesrijst onder GS-code 1006 20, 30 aangiften voor halfwitte of volwitte rijst onder GS-code 1006 30 en 1 aangifte voor breukrijst onder GS-code 1006 40.
De aangiften zijn gedaan door douane-expediteur [B] B.V. te[C] en (vanaf medio 2011)[D] ([D].) B.V. te [E] met toepassing van de regeling van directe vertegenwoordiging.
3. In 2011 heeft verweerder over de jaren 2009 en 2010 een controle na de invoer bij eiser ingesteld. Staande het onderzoek is de controleperiode uitgebreid met het jaar 2011 (tot en met 15 december). Naar aanleiding van de controle heeft verweerder de utb uitgereikt die ziet op 16 aangiften. In het controlerapport is de volgende onderverdeling gemaakt:
1:[F] € 16.083,54
2: [G] € 2.152,50
3:[H] € 0,00
4: [I] € 11.929,23
5: [J] € 9.502,49
6: [K] € 1.320,00
7: [L] € 0,00
Geschil
1. In geschil is of de utb tot het juiste bedrag is opgelegd. Ter zitting is gebleken dat uitsluitend de correcties voor de hiervoor bij punt 3 onder het kopje ‘Feiten’ bedoelde categorieën 1, 2, 4 en 5 in geschil zijn. Voor de correcties 1 en 2 is de indeling in geschil. Voor de correcties 4 en 5 is in geschil of boeking achteraf achterwege had moeten blijven omdat bij eiser het in rechte te beschermen vertrouwen zou zijn gewekt dat het lage tarief van toepassing was.
2. Ten aanzien van de onder 1 en 2 bedoelde correcties stelt eiser zich primair op het standpunt dat hij tot en met november 2010 ongepolijste (bruine) rijst heeft ingevoerd. Deze zendingen zijn dus aangegeven onder het juiste, lagere, tarief. Na november 2010 met als eerste levering in januari 2011 is gepolijste rijst ingevoerd. Verweerders constatering dat na november 2010 gepolijste rijst is ingevoerd rechtvaardigt niet de conclusie dat voorheen ook gepolijste rijst is ingevoerd. Er zijn geen stukken of bewijsmiddelen die het standpunt van verweerder onderbouwen. Verweerders enkele stelling is onvoldoende om navordering te rechtvaardigen; verweerder moet dat bewijzen.
Subsidiair stelt eiser zich met betrekking tot de onder 1 en 2 bedoelde correcties op het standpunt dat voor zover de navordering Pusa-rijst betreft bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat voor de aldaar bedoelde rijst het lagere tarief gold. Eiser heeft, om te bepalen wat de tariefgroep is van Pusa basmatirijst, gebruik gemaakt van de douanesite; de lijst gebruikstarief. Zoeken op ‘Pusa’ levert twee resultaten, die beide het lagere tarief vermelden. Dat meldt verweerder ook in zijn verweerschrift. Het is eiser onduidelijk waarom verweerder een goederencode voorstaat die niet hoort bij Pusa basmatirijst. Dit standpunt wordt ook ingenomen ten aanzien van de onder 4 bedoelde correctie.
Voor de onder 5 bedoelde correctie stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder in een uitspraak op bezwaar van 3 juni 2009 na het overleggen van bescheiden een door eiser ingediend bezwaar gegrond heeft verklaard. Voor de aangegeven Thai Parboiled Rice moest code 1006 20 17 00 worden gebruikt. Dit is een weloverwogen standpuntbepaling. Daarmee is vertrouwen gewekt voor de indeling van die soort rijst. Het HvJ heeft in de zaak C-112/77 (Toepfer) bepaald dat het vertrouwensbeginsel in het Unierecht een plaats heeft. Verweerder kan hier niet zo maar aan voorbij gaan, aldus eiser.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de handel het vast gebruik is dat aan een brand (merk) een constante factor van soort en kwaliteit wordt verbonden zodat de klant ervan kan uitgaan hetzelfde product te kopen. Deze constante factor van soort en kwaliteit is af te leiden uit de repeterende productbeschrijving op de diverse invoerbescheiden, zoals de factuur, de paklijsten, de Bills of lading en de Forms A. Hij meent dan ook dat er terecht van wordt uitgegaan dat ook vóór november 2010 volwitte rijst is geïmporteerd in plaats van zilvervliesrijst (bruine rijst). Volgens verweerder ligt indien dit anders is de bewijslast bij eiser, die zonder enige feitelijke onderbouwing stelt dat onder dezelfde productbenaming en in dezelfde verpakking vanaf november 2010 andere rijst wordt ingevoerd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op 6-cijferig niveau bruine rijst van welke variëteit dan ook moet worden ingedeeld onder post 1006 20 en witte rijst onder post 1006 30. Omdat het overduidelijk om witte rijst gaat is de code terecht gewijzigd van 1006 20 17 naar 1006 30 98. De site waarin het gebruikstarief staat vermeld kent een disclaimer zodat eiser geen rechten en dus ook geen vertrouwen kan ontlenen aan de site. Voorts zijn voor de indeling wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Daarnaast staat in het gebruikstarief niets vermeld dat onjuist of onvolledig is. Bij invullen van de term ‘Pusa’ kom je uit op vermeldingen van twee posten, te weten 1006 20 17 en 1006 20 98. Bij doorklikken naar deze posten blijkt uit de gepresenteerde overzichten dat dit nadere onderverdelingen zijn van bruine rijst terwijl in deze overzichten ook de verwijzing naar de post voor witte rijst is vermeld. Omdat het zendingen van witte rijst betreft kunnen de door eiser in eerste instantie gevonden posten niet van toepassing zijn.
Bij het indienen van de aangiften is gebruik gemaakt van de diensten van een douane-expediteur. Deze dient als professioneel marktdeelnemer op de hoogte te zijn van de relevante wet- en regelgeving en had dus redelijkerwijs tot indeling onder 1006 30 98 moeten komen. Omdat op grond van het Heuschen & Schrouff-arrest van 30 november 2006 met nummer T-382/04 de direct vertegenwoordiger en de importeur als een eenheid moeten worden aangemerkt, had ook eiser tot indeling onder code 1006 30 98 moeten komen.
Ook in dit geval zijn op grond van de merknaam de resultaten van monsteronderzoeken geëxtrapoleerd naar eerdere aangiften van hetzelfde product.
Op grond van artikel 220, tweede lid, sub b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) wordt niet tot boeking achteraf overgegaan indien is geboekt tengevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die een belanghebbende redelijkerwijs niet zelf kon ontdekken en waarbij deze te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften inzake douaneaangiften is voldaan. Voor zover sprake is geweest van een vergissing had eiser redelijkerwijs zelf kunnen ontdekken dat de thans in geding zijnde invoerzendingen ten onrechte waren aangegeven als bruine rijst in plaats van witte rijst. Voorts is niet voldaan aan de voorschriften inzake de douaneaangifte. In de aangiften is de rijst omschreven als ‘basmati rijst’ of als ‘parboiled/voorgekookte rijst’. Dit zijn vage omschrijvingen. Onder verwijzing naar het Top Hit-arrest van 23 mei 1989 met kenmerk 378/97 blijkt uit de omschrijvingen niet of het gaat om witte of bruine rijst. Artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW staat aan boeking achteraf dan ook niet in de weg, aldus verweerder.
De door eiser aangehaalde uitspraak op bezwaar ziet op een ander product van een ander merk. Indien al sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten, dan werkt deze niet door naar de onderhavige aangiften, aldus verweerder.
Relevante teksten
Voor de indeling van rijst van post 1006 zijn vier onderverdelingen van belang:
1006 10 – padie:
1006 20 – gedopte (bruine) rijst of zilvervliesrijst:
1006 30 – halfwitte of volwitte rijst, ook indien gepolijst of geglansd:
1006 40 – breukrijst
De aanvullende aantekening 1 (GN) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. Wordt aangemerkt als:
(…)
d) „padie”, bedoeld bij de onderverdelingen 1006 10 21, 1006 10 23, 1006 10 25, 1006 10 27, 1006 10 92, 1006 10 94, 1006 10 96 en 1006 10 98: rijst waarvan na het dorsen het kroonkafje niet is verwijderd;
e) „gedopte (bruine) rijst of zilvervliesrijst”, bedoeld bij de onderverdelingen 1006 20 11, 1006 20 13, 1006 20 15, 1006 20 17, 1006 20 92, 1006 20 94, 1006 20 96 en 1006 20 98: rijst waarvan alleen het kroonkafje is verwijderd. Hieronder valt met name rijst die in de handel wordt aangeduid als „bruine rijst”, „cargorijst”, „loonzainrijst” en „riso sbramato”;
f) „halfwitte rijst”, bedoeld bij de onderverdelingen 1006 30 21, 1006 30 23, 1006 30 25, 1006 30 27, 1006 30 42, 1006 30 44, 1006 30 46 en 1006 30 48: rijst waarvan het kroonkafje, een gedeelte van de kiem en alle of een deel van de buitenlagen van het zilvervlies zijn verwijderd, maar niet de binnenlagen;
g) „volwitte rijst”, bedoeld bij de onderverdelingen 1006 30 61, 1006 30 63, 1006 30 65, 1006 30 67, 1006 30 92, 1006 30 94, 1006 30 96 en 1006 30 98: rijst waarvan het kroonkafje, alle buiten- en binnenlagen van het zilvervlies, de gehele kiem in het geval van langkorrelige rijst en halflangkorrelige rijst, en ten minste een deel van de kiem in geval van rondkorrelige rijst zijn verwijderd, ook indien er overlangse witte strepen overblijven op ten hoogste 10 % van de korrels;
(…)”
De toelichting IDR op post 1006 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Deze post omvat:
1. ongedopte rijst (padie), dat wil zeggen rijst waarvan de korrels nog zeer nauw omsloten zijn door kroonkafjes;
2. gedopte rijst, dat wil zeggen rijst waarvan de kroonkafjes in pelmolens zijn verwijderd doch waarvan het zilvervlies (de taaie vruchtwand) nog aanwezig is. Gedopte rijst bevat gewoonlijk nog een kleine hoeveelheid padie;
3. halfwitte rijst, dat wil zeggen rijst waarvan het zilvervlies gedeeltelijk is verwijderd;
4. volwitte rijst, dat wil zeggen rijst in gave korrels waarvan het zilvervlies is verwijderd in een slijpmolen met kegelvormige slijpelementen.
Na het slijpen kan rijst nog worden gepolijst of geglansd met het doel het uiterlijk te verbeteren. Het polijsten – dat ten doel heeft het matte oppervlak van de korrel te doen verdwijnen – geschiedt in borstelmachines of in polijsttoestellen. Het glanzen vindt plaats in glanstrommels, waarin korrels worden bedekt met een dun laagje dat uit een mengsel van glucose en talk bestaat.”
Beoordeling van het geschil
1. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ), dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen zoals deze in de tekst van de post zijn omschreven. De door de Commissie vastgestelde toelichtingen op de GN en de in het kader van de Werelddouaneorganisatie uitgewerkte toelichtingen op het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: GS) zijn, hoewel rechtens niet bindend, belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten.
2. De rechtbank stelt om te beginnen vast dat voor de correcties 1 en 2 niet (langer) de indeling van rijst in geschil is, maar of verweerder, op wie de bewijslast rust, terecht van de aangiften is afgeweken. Eiser stelt zich in dit verband op het standpunt dat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd.
3. De rechtbank acht de verklaring van eiser dat de leveranciers vanaf november 2010 andere rijst hebben geleverd met exact dezelfde aanduiding en in exact dezelfde verpakking als vóór november 2010 niet aannemelijk. Deze handelwijze zou niet alleen verwarring opleveren in het verkeer tussen eiser en de desbetreffende leveranciers (mede als gevolg van het ontbreken van iedere schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken), maar ook voor de afnemers van eiser. Het is gebruikelijk dat een afnemer door wijziging van de aanduiding op de verpakking wordt gewaarschuwd dat hij een ander product koopt. Dit te meer aangezien de zoon van eiser heeft verklaard dat de vóór november 2010 ingevoerde zilvervliesrijst geen aftrek vond. Het is dan niet voor te stellen dat eiser, zonder aan de wijziging van het assortiment veel ruchtbaarheid te geven, daarna andere rijst invoert en vervolgens daarmee een hogere omzet behaalt. Uit de door eiser ter zitting overgelegde folder kan evenmin duidelijk worden afgeleid welke rijst precies en vanaf wanneer is ingevoerd.
4. Op grond van de stukken van het geding komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de aangifte van 24 november 2009, nummer 8130.73.042/00 09 00093460 ten onrechte heeft gecorrigeerd. De omschrijving op de bij deze aangifte horende handelsbescheiden wijkt af van die op de bij de overige onder 1 gecorrigeerde aangiften horende handelsbescheiden. In de handelsbescheiden van de aangifte van 24 november 2009 wordt steeds de aanduiding ‘[M] pure traditional basmati rice’ gebruikt, terwijl in de handelsbescheiden van de overige aangiften steeds de aanduiding ‘[F]’ wordt gebruikt, soms met de toevoeging ‘PUSA’. Dezelfde omschrijving wordt ook gebruikt in de bescheiden bij de aangifte die onder 2 is gecorrigeerd. Deze omschrijving komt exact overeen met de omschrijving van witte rijst die in 2011 is aangegeven onder de onderverdeling voor witte of halfwitte rijst. Deze rijst is in 2011 door het laboratorium onderzocht en als witte rijst aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat in 2011 witte rijst is ingevoerd. De rechtbank zal de utb daarom met € 1.794,26 verminderen tot
€ 39.193,50. Voor de overige aangiften heeft verweerder met de verwijzing naar de productomschrijving op de handelsbescheiden die bij de overige aangiften zijn gevoegd aan zijn bewijslast voldaan omdat – zo de zoon van eiser ter zitting ook heeft verklaard – de omschrijving op de bescheiden juist was.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat binnen het Unierecht plaats is voor het vertrouwensbeginsel en dat zijn beroep op in rechte te beschermen vertrouwen dient te worden beoordeeld op basis van dit algemene leerstuk. De toetsing dient niet te worden beperkt tot artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW, zoals verweerder bepleit. In zijn uitspraak van 8 juni 2012, nr. 11/00573, ECLI:NL:HR:2012: LJN BW7710 heeft de Hoge Raad hierover het volgende overwogen:
“3.3. De klachten voeren aan dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende zich niet met vrucht kan beroepen op het vertrouwensbeginsel, welk beginsel, aldus de klachten, volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie deel uitmaakt van de Europese rechtsorde.
De klachten falen. Naast het bepaalde in artikel 220, lid 2, letter b, van het CDW is geen plaats voor het achterwege laten van een navordering van douanerechten wegens schending van door de douane jegens de douaneschuldenaar gewekt vertrouwen (vgl. HvJ 5 oktober 1988, Padovani, 210/87).”
De rechtbank zal het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel daarom uitsluitend toetsen aan artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW.
6. Eiser voert aan dat de onder 1, 2 en 4 bedoelde correcties achterwege hadden moeten blijven, omdat onjuiste of onduidelijke informatie van de douane (het gebruikstarief) bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de desbetreffende zendingen rijst (‘Pusa basmati’) onder het verlaagde tarief vallen. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Voorop gesteld dient te worden dat eiser als ervaren marktdeelnemer wist of had moeten weten dat voor de indeling en het tarief van belang is of sprake is van bruine (zilvervliesrijst) of (half)witte rijst. In dit verband wijst de rechtbank erop dat eiser zijn aangiften liet verzorgen door een douane-expediteur, aan wiens kennis en ervaring hoge eisen worden gesteld. Eiser had de juiste, zescijferige GS-onderverdeling eenvoudig kunnen vaststellen aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van de in te voeren rijst. Indien al sprake was van een vergissing, wat verweerder bestrijdt, had eiser daaraan geen vertrouwen kunnen ontlenen omdat hij deze redelijkerwijs had kunnen ontdekken. Aan de vraag of aan de overige voorwaarden van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW is voldaan, komt de rechtbank niet toe.
7. Aan eiser is bij uitspraak op bezwaar van 3 juni 2009 een teruggaaf verleend voor rijst die is aangegeven als ‘Thai Parboiled Rice’. Uit de handelsbescheiden blijkt dat het gaat om een zending van het merk [N]’, met de specificatie ‘100% thai parboiled rice (dark color)’. De teruggaaf is na overlegging van de bescheiden verleend, er heeft geen fysieke opname van de zending plaatsgevonden. De onder 5 bedoelde correctie heeft betrekking op zendingen ‘100% Thai Parboiled Rice’ van de merken ‘[O]’ en ‘[Q]’ en op ‘[R]’ van het merk ’[N]’. Gelet op de voornoemde omstandigheden kan niet worden gezegd dat de bedoelde correcties zien op gelijksoortige rijst als die waarvoor de teruggaaf is verleend. Er is geen sprake van gelijke omstandigheden. Eiser doet daarom al vergeefs een beroep op de uitspraak van 3 juni 2009. Aan de vraag of aan de voorwaarden van artikel 220, tweede lid, sub b, van het CDW is voldaan, komt de rechtbank niet toe.
8. Gelet op hetgeen onder 4 is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de utb dienovereenkomstig verminderen.
Proceskosten
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
Niet is gebleken dat tijdens de bezwaarfase om een proceskostenvergoeding is verzocht. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding in zoverre af.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de utb met € 1.794,26 tot € 39.193,50;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. M.H.L.C. Bijvoet en mr. M.C.A. Onderwater, leden, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: