Rechtbank Noord-Holland, 24-07-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11575, AWB - 13 _ 565
Rechtbank Noord-Holland, 24-07-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:11575, AWB - 13 _ 565
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 24 juli 2014
- Datum publicatie
- 9 december 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:11575
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 565
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]
Inhoudsindicatie
Hoogte proceskostenveroordeling WOZ-zaak. Verwijzing in het bezwaarschrift naar het taxatierapport en een inhoud van het bezwaarschrift die nagenoeg gelijk zou zijn met dat van een eerder belastingjaar, rechtvaardigen op zichzelf niet een wegingsfactor van 0,5.
Gelet op de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake de vergoeding van het taxatierapport, stelt de rechtbank de vergoeding voor het taxatierapport vast op 2 uur à € 50, te vermeerderen met BTW, nu het een niet-inpandige taxatie betreft. Dat het taxatierapport geen grote verschillen bevat ten opzichte van het taxatierapport met betrekking tot het voorgaande belastingjaar is geen grond daar anders over te oordelen.
Uitspraak
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: ALK 13/565
(gemachtigde: M.R. van Yperen),
en
Procesverloop
Bij beschikking van 21 mei 2012 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van eisers woning voor het belastingjaar 2011 vastgesteld.
Bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2013 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde verlaagd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2014. Eiser en verweerder zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
Overwegingen
1. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning aan het adres [adres]. Na bezwaar heeft verweerder de WOZ-waarde verlaagd van € 196.862 naar € 176.000.
2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen uitsluitend nog in geschil is de hoogte van de aan eiser toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar, met name de wegingsfactor licht (0,5) die verweerder aan deze zaak heeft toegekend en de weigering een hogere vergoeding dan € 29,75 incl. BTW toe te kennen voor het in opdracht van eiser opgestelde taxatierapport.
De wegingsfactor
3. Verweerder stelt dat hij gezien de bewerkelijkheid en de complexiteit van het bezwaar, dat bezwaar als “licht” beoordeeld. Verweerder heeft daarbij mede gebruik gemaakt van de handleiding van de VNG. Verweerder is van mening dat de bewerkelijkheid gering is geweest, omdat eiser voor zowel waardepeildatum 1 januari 2010 als voor 1 januari 2011 een bezwaarschrift heeft ingediend. In deze bezwaarschriften worden dezelfde grieven aangevoerd en er wordt gebruik gemaakt van nagenoeg identieke bezwaarschriften en aanvullende stukken. Tevens wordt hierin verwezen naar het taxatierapport. Gelet hierop heeft verweerder het te vergoeden bedrag vastgesteld op € 117,50.
4. Eiser stelt dat de zaak van gemiddeld gewicht is. Wat betreft het taxatierapport verzoekt eiser vergoeding van de twee uur die daaraan zijn besteed.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de WOZ-waarde heeft verlaagd nadat eiser een inhoudelijk bezwaarschrift heeft ingediend. Niet in geschil is dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank gaat daarvan ook uit. Het bedrag van de proceskostenvergoeding voor beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand dient te worden vastgesteld door aan de verrichte proceshandeling punten toe te kennen overeenkomstig de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactor. De wegingsfactor is voor een zeer lichte zaak 0,25, voor een lichte zaak 0,5 en voor een gemiddelde zaak 1. De waarde van één punt is voor bezwaar in belastingzaken met ingang van 1 januari 2014 overigens € 243.
6. Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BT2293) volgt dat de rechtbank zelfstandig dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt. De rechtbank is daarbij niet gebonden aan het beleid van verweerder of de handleiding van de VNG. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het belang, de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener (zie de Nota van Toelichting bij het Bpb van 22 december 1993, Stb. 763 en de Nota van Toelichting op de wijziging van het Bpb van 25 februari 2010, Stb. 113). Uitgangspunt is dat een zaak van gemiddeld gewicht is, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. De inhoud en complexiteit van het bezwaarschrift kan een dergelijke reden niet geven, omdat daarin niet het belang, de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak zelf tot uitdrukking komen. Het enkele feit dat in het bezwaarschrift wordt verwezen naar het taxatierapport en dat de inhoud ervan, naar verweerder stelt, nagenoeg identiek zou zijn aan een voor een eerder belastingjaar ingediend bezwaarschrift, rechtvaardigen dan ook op zichzelf niet het hanteren van een wegingsfactor 0,5. Het betrof in dit geval betrof het een procedure waarbij eiser de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde bestreed en waarbij dus het geschil materieel is beoordeeld. De rechtbank acht de bewerkelijkheid en gecompliceerdheid van de zaak gemiddeld en is dan ook van oordeel van verweerder ten onrechte een wegingsfactor 0,5 in plaats van 1 heeft gehanteerd.
De hoogte van de vergoeding voor het taxatierapport.
7. Verweerder voert aan dat hij het taxatierapport gelet op de datum van inspectie 4 april 2012 dat is opgemaakt tegen de waardebeschikking naar waardepeildatum 1 januari 2011 als uitgangspunt heeft genomen. Uit een vergelijking van beide rapporten blijkt dat alleen de waardepeildatum en de waarde is aangepast. Tevens blijkt uit de vergelijking dat twee van de referentiewoningen gelijk zijn gebleven en dat één nieuwe referentiewoning is toegevoegd. Gelet hierop stelt verweerder de tijdsbesteding vast op een half uur en het bedrag van de vergoeding op € 29,75 (inclusief BTW).
8. De rechtbank stelt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX0919) voorop dat het gezien de grondslag van het Bpb in artikel 8:75, lid 1, Awb, bij de toekenning van een vergoeding voor kosten van een deskundige allereerst om gaat of sprake is van kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Een belanghebbende die in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure een deskundige verzoekt een taxatierapport op te stellen bedoeld ter onderbouwing van zijn standpunt over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ, en dit rapport aan de heffingsambtenaar of de rechter overlegt, zal in het algemeen aan deze eis voldoen. In het onderhavige geval is de rechtbank van oordeel dat de gedingstukken geen aanwijzingen geven voor het tegendeel. Dat kennelijk in een andere procedure ten aanzien van een ander belastingjaar een taxatierapport is overgelegd waarvan het onderhavige rapport slechts wat de waarde en één van de referentiewoningen verschilt, is daarvoor onvoldoende. Gelet hierop heeft verweerder het verzoek om vergoeding van de kosten van dit taxatierapport ten onrechte afgewezen.
9. De rechtbank stelt onder verwijzing naar de Staatscourant 2012, nr. 26039 van 18 december 2012 waarin de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties is bekendgemaakt, de vergoeding van het taxatierapport vast op 2 uur à € 50 te vermeerderen met de BTW. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het rapport niet blijkt dat een inpandige opname heeft plaatsgevonden.
10. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond. De bestreden uitspraak komt, voor zover deze ziet op de proceskosten, voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 2 van en de bijlage bij het Bpb. De rechtbank zal voor zover nodig zelf een nieuwe uitspraak op bezwaar doen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser in bezwaar gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 243 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor 1). De rechtbank veroordeelt verweerder bovendien in de kosten van het taxatierapport tot een bedrag van € 119 inclusief BTW. De totaal door verweerder in bezwaar te vergoeden proceskosten bedraagt derhalve € 362.Verweerder dient eiser, uitgaande van een betaald bedrag aan proceskosten in bezwaar van € 147,25, derhalve € 214,75 aanvullend te betalen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak. Verweerder hoeft dus zelf geen nieuwe uitspraak meer te doen op het bezwaar.
12. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder ook in de proceskosten van eiser in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 243,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 0,5). Omdat het geschil in beroep slechts ziet op de proceskosten, merkt de rechtbank het gewicht van de zaak aan als licht.
13. De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak voor zover deze ziet op de proceskosten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in bezwaar tot een bedrag van € 362, waarvan nog € 214,75 aanvullend betaald dient te worden, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 243,50;
- bepaalt dat de betaling van de totale proceskosten van € 458,25 dient te geschieden aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Auwerda, rechter, in tegenwoordigheid van R. van der Vecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2014.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: