Rechtbank Noord-Holland, 08-05-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3801, AWB-13_5125 en AWB_13-5126
Rechtbank Noord-Holland, 08-05-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:3801, AWB-13_5125 en AWB_13-5126
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 8 mei 2014
- Datum publicatie
- 16 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2014:3801
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2015:3549, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB-13_5125 en AWB_13-5126
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027]
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft voor de schatting van het inkomen van eiser uit cocaïnehandel gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek geëxtrapoleerd. Het is aannemelijk dat zo mede rekening is gehouden met de inkomensgevolgen van ziekte en verblijf in het buitenland, met ontbrekende inkoopmogelijkheden en met een gemiddelde hoeveelheid verkochte cocaïne per transactie van 1 gram. Het inkomen volgens de navorderingaanslag is niet te hoog geschat door verweerder. Er is geen reden voor verdere matiging van de boete dan reeds door verweerder toegepast.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 13/5125 en AWB 13/5126
Uitspraakdatum: 8 mei 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in de gedingen tussen
[X] , wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: mr. R. Zilver,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor [P], verweerder.
1 Ontstaan en loop van de gedingen
Verweerder heeft met dagtekening 19 december 2012 aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 276.730 en bij afzonderlijke beschikkingen een bedrag van € 11.790 aan heffingsrente in rekening gebracht en een boete van € 66.124 opgelegd.
Verweerder heeft met dagtekening 19 december 2012 aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: aanslag Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.369 en bij afzonderlijke beschikking € 75 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 december 2013 de aanslag ib/pvv 2009 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd. De boetebeschikking is verminderd tot € 52.899.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2013 het bezwaar tegen de aanslag Zvw 2009 en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het beroep inzake de aanslag ib/pvv 2009 is geregistreerd onder zaaknummer AWB 13/5125 en het beroep inzake de aanslag Zvw 2009 is geregistreerd onder zaaknummer AWB 13/5126. Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. Namens eiser is daar verschenen de gemachtigde. Namens verweerder is verschenen K.T. Kruijdenhof.
2 Tussen partijen vaststaande feiten
In september 2010 is een opsporingsonderzoek gestart naar de handel in verdovende middelen door eiser, die destijds aan het [A] te [Z] woonde. CIE-informatie en twee MMA-meldingen, inhoudende dat eiser zich al jaren bezig houdt met de handel in drugs, vormden de aanleiding voor de start van dit onderzoek. In het kader van dat onderzoek is onder meer de handelstelefoon van eiser met het nummer[B] afgeluisterd. Een aantal personen dat blijkens de afgeluisterde gesprekken contact had met eiser is door de politie gehoord. [C] heeft verklaard dat hij al sinds 2007 via telefoonnummer[B] cocaïne koopt. [D] heeft verklaard sinds 2006 cocaïne te kopen via dat telefoonnummer van een dealer aan het [A] te [Z].
Eiser is bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Haarlem van [...] veroordeeld tot 21 maanden gevangenisstraf wegens onder meer het opzettelijk verkopen van cocaïne in de periode van februari 2009 tot en met 5 oktober 2010.
In het proces-verbaal schatting wederrechtelijk verkregen voordeel van 28 februari 2013 is als uitgangspunt gehanteerd dat per ontmoeting door eiser ten minste één gram cocaïne werd verkocht en dat de verkoopprijs € 50 per gram was. Het bij eiser in gebruik zijnde telefoonnummer[B] is in de periode 8 september 2010 tot 4 oktober 2010 afgeluisterd. In die periode zijn 2.211 telefonische contacten geregistreerd die hebben geleid tot ten minste 500 ontmoetingen met afnemers van cocaïne. Over de periode 8 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2010 (363 dagen) is aan de hand van historische gegevens van het nummer[B] vastgesteld dat 26.093 telefonische contacten hebben plaatsgevonden. Op basis van deze gegevens is berekend dat in de periode van 8 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2010 in totaal 5.900,723654 gram cocaïne ([26.093 : 2.211] x 500 ontmoetingen x 1 gram cocaïne per ontmoeting) is afgezet. Dat komt neer op 16,25543706 gram cocaïne per dag (5.900,723654 gram : 363 dagen). In de periode van 1 februari 2009 tot en met 31 december 2009 (334 dagen) heeft eiser volgens het proces-verbaal een omzet gerealiseerd van € 271.465,80 (334 dagen x 16,25543706 gram cocaïne per dag x € 50 per gram).
Eiser heeft voor het jaar 2009 aangifte voor de ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 722.
Bij het opleggen van de definitieve aanslag ib/pvv 2009 is verweerder op de volgende punten van de aangifte afgeweken:
- inkomsten uit dienstbetrekking [E] van € 200;
- inkomsten van een [F]-uitkering van € 4.343;
- inkomsten uit overige werkzaamheden € 271.465 (handel in cocaïne).
Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2009 vastgesteld op € 276.730.
De aanslag Zvw is opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen van € 32.369.
3 Geschil
Tussen partijen is in geschil of de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of het in aanmerking genomen inkomen uit de handel in cocaïne op een redelijke schatting berust. Voorts is de vergrijpboete in geschil.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge het bepaalde in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR, tekst 2009) verklaart de rechtbank, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat verweerder zich terecht op omkering en verzwaring van de bewijslast beroept.
Deze omkering van de bewijslast ontslaat verweerder niet van de verplichting om het door hem vastgestelde inkomen op een redelijke schatting te baseren (vgl. Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38.039, ECLI:NL:HR:2003:AF6486, BNB 2003/203).
Eiser stelt zich op het standpunt dat van een redelijke schatting van de met de handel in cocaïne verkregen omzet geen sprake is, aangezien verweerder onderzoeksgegevens die zijn verkregen over de periode 8 september tot 4 oktober 2010 heeft geëxtrapoleerd naar een periode van bijna 2 jaren, terwijl niet aannemelijk is dat de omstandigheden in beide periodes hetzelfde waren. Voorts heeft verweerder geen rekening gehouden met voor de hand liggende omstandigheden als ziekte, verblijf in het buitenland en ontbrekende inkoopmogelijkheden. Het door verweerder gehanteerde uitgangpunt dat per transactie 1 gram cocaïne werd verkocht, is evenmin redelijk, aangezien er ook afnemers zijn die verklaren 0,5 gram per keer te hebben gekocht, aldus eiser.
De rechtbank stelt voorop dat het niet aan verweerder is om aannemelijk te maken dat het door eiser genoten inkomen uit de cocaïnehandel € 271.465 bedraagt, maar dat de verzwegen inkomsten uit die cocaïnehandel op een redelijke schatting dienen te berusten. In gevallen als de onderhavige, waarin verweerder niet kan beschikken over (betrouwbare) gegevens, moet verweerder in het algemeen een zekere armslag worden gelaten in zijn schatting.
Voor het vaststellen van het met de handel in cocaïne genoten inkomen heeft verweerder aansluiting gezocht bij het proces-verbaal schatting wederrechtelijk verkregen voordeel. In dat proces-verbaal zijn gegevens die zijn ontleend aan de telefonische contacten die hebben plaatsgevonden met eisers handelstelefoon, geëxtrapoleerd naar de periode 1 februari 2009 tot en met 31 december 2009. De rechtbank stelt voorop dat het extrapoleren van gegevens is toegestaan indien er voldoende grond is om aan te nemen dat beide periodes een constant beeld vertonen wat betreft de van belang zijnde feitelijke situatie (vgl. Hoge Raad 14 maart 2008, nr. 39 866, ECLI:NL:HR:2008:AU0838, BNB 2008/157).
De rechtbank stelt vast dat de onderzoeksgegevens over de periode 8 september tot 4 oktober 2010 niet zonder meer zijn geëxtrapoleerd naar de periode 1 februari 2009 tot en met 31 december 2009, maar dat de berekening mede is gemaakt aan de hand van het aantal telefonische contacten dat in de periode 8 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2010 heeft plaatsgevonden met de handelstelefoon van eiser. Aan de hand van die gecombineerde gegevens is vastgesteld hoeveel ontmoetingen met afnemers er gemiddeld per dag hebben plaatsgevonden in de periode 8 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2010. Nu een aantal afnemers heeft verklaard al ruim vóór 2009 via het telefoonnummer van eisers handelstelefoon cocaïne te bestellen, waaruit de rechtbank afleidt dat er op 1 februari 2009 sprake was van een reeds lopende handel in cocaïne, is er geen grond om aan te nemen dat de frequentie van de handelsactiviteiten in de periode 1 februari 2009 tot en met 31 december 2009 afweek van die in de periode 8 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2010.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat het aantal ontmoetingen met afnemers lager is dan in genoemd proces-verbaal is geschat, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met ziekte, verblijf in het buitenland en ontbrekende inkoopmogelijkheden, overweegt de rechtbank als volgt. Aangenomen mag worden dat dergelijke omstandigheden zich ook hebben voorgedaan in de periode 8 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2010, zodat daarmee door het extrapoleren van de gegevens uit die periode naar de periode 1 februari 2009 tot en met 31 december 2009 voldoende rekening is gehouden. Dat genoemde omstandigheden zich in de periode 1 februari 2009 tot en met 31 december 2009 vaker zouden hebben voorgedaan dan in de periode 8 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2010 heeft eiser niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank ziet voorts geen reden de door verweerder geschatte verkoop van gemiddeld 1 gram cocaïne per ontmoeting anders vast te stellen. Dat er afnemers zijn die hebben verklaard per transactie minder af te nemen, doet er niet aan af dat dit gemiddelde, gelet op hetgeen overige afnemers daarover blijkens de stukken hebben verklaard, een redelijk uitgangspunt vormt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van de in aanmerking genomen inkomsten uit de handel in cocaïne op een redelijke schatting berust. Het beroep tegen de aanslag ib/pvv 2009 is derhalve ongegrond.
Het beroep tegen de aanslag Zvw 2009 heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Nu het hiervoor overwogene inhoudt dat het inkomen uit werk en woning voor 2009 hoger is dan het voor dat jaar voor de Zorgverzekeringswet geldende maximum bijdrage-inkomen van € 32.369, dient de aanslag Zvw 2009 te worden gehandhaafd.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen heffingsrente. Eiser heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. Nu de aanslagen niet worden vernietigd of verminderd, is er ook geen aanleiding voor een vermindering van de heffingsrente.
Ingevolge artikel 67d van de AWR kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen van ten hoogste 100% van de grondslag voor de boete, indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist dan wel onvolledig is gedaan. Indien een onjuiste aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie ‘opzet’ kan worden verbonden.
Verweerder heeft aan eiser een vergrijpboete wegens opzet opgelegd van 50%. In de uitspraak op bezwaar is de boete met 20% gematigd, omdat de aanslag is opgelegd met toepassing van omkering van de bewijslast.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de boete, voor zover deze is toe te rekenen aan de correctie ter zake van de niet in de aangifte ib/pvv 2009 verantwoorde opbrengsten uit de handel in cocaïne, ten onrechte is opgelegd, aangezien hij niet wist dat inkomsten uit de handel in cocaïne tot zijn belastbaar inkomen uit werk en woning behoren. Van (voorwaardelijk) opzet is geen sprake, aldus eiser.
De rechtbank is van oordeel dat, nu aannemelijk is geworden dat eiser inkomsten uit de handel in cocaïne heeft genoten, hij, door deze inkomsten niet te verantwoorden in zijn aangifte ib/pvv, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een onjuiste aangifte zou doen. De rechtbank acht voorwaardelijk opzet derhalve bewezen. De rechtbank acht een boete van 40% in de gegeven omstandigheden passend en geboden en ziet geen aanleiding de boete verder te matigen vanwege het feit dat de aanslag met omkering en verzwaring van de bewijslast is komen vast te staan.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.