Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3549, 14/00412 en 14/00413

Gerechtshof Amsterdam, 30-07-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3549, 14/00412 en 14/00413

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 juli 2015
Datum publicatie
2 september 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:3549
Formele relaties
Zaaknummer
14/00412 en 14/00413
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67d, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.14 eerste lid

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan. De omkering is van toepassing. Het Hof laat de schatting van het belastbaar inkomen in stand, maar acht de inspecteur niet geslaagd in het bewijs van (voorwaardelijk) opzet ter zake van de vergrijpboete, voor zover de aanslag met toepassing van artikel 3.14, eerste lid, onderdeel d, Wet IB 2001 is vastgesteld (verg. het arrest BNB 2013/117).

Uitspraak

kenmerk 14/00412 en 14/00413

30 juli 2015

uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] , belanghebbende,gemachtigde: mr. R. Zilver (Ausma De Jong Advocaten) te Utrecht,

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 13/5125 en AWB 13/5126 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 8 mei 2014 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 19 december 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (Ib/Ph) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 276.730. Gelijktijdig zijn bij afzonderlijke beschikkingen € 11.790 aan heffingsrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 66.124 opgelegd.

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 19 december 2012 aan belanghebbende voor het jaar 2009 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: aanslag Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Gelijktijdig is bij afzonderlijke beschikking € 75 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.3.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 6 december 2013, de aanslag Ib/Ph en de desbetreffende beschikking heffingsrente gehandhaafd en de boete verminderd tot € 52.899.

1.4.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 21 november 2013, de aanslag Zvw en de desbetreffende beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.5.

Bij uitspraak van 8 mei 2014 heeft de rechtbank de door belanghebbende tegen de aanslag Ib/Ph, de aanslag Zvw en de boete ingestelde beroepen ongegrond verklaard.

1.6.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 19 juni 2014 en aangevuld bij brief van 17 juli 2014. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Ter completering van het dossier en zoals ter zitting afgesproken, heeft de inspecteur op 15 juni 2015 een stuk nagezonden.

2 Feiten

2.1.1.

De rechtbank heeft in de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld. Belanghebbende wordt daarin aangeduid als ‘eiser’, de inspecteur als ‘verweerder’.

“2.1. In september 2010 is een opsporingsonderzoek gestart naar de handel in verdovende middelen door eiser, die destijds aan het [A-straat] te [Z] woonde. CIE-informatie en twee MMA-meldingen, inhoudende dat eiser zich al jaren bezig houdt met de handel in drugs, vormden de aanleiding voor de start van dit onderzoek. In het kader van dat onderzoek is onder meer de handelstelefoon van eiser met het nummer [1] afgeluisterd. Een aantal personen dat blijkens de afgeluisterde gesprekken contact had met eiser is door de politie gehoord. [getuige 2] heeft verklaard dat hij al sinds 2007 via telefoonnummer [1] cocaïne koopt. [getuige 4] heeft verklaard sinds 2006 cocaïne te kopen via dat telefoonnummer van een dealer aan het [A-straat] te [Z] .

2.2.

Eiser is bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Haarlem van 21 juni 2011 veroordeeld tot 21 maanden gevangenisstraf wegens onder meer het opzettelijk verkopen van cocaïne in de periode van februari 2009 tot en met 5 oktober 2010.

2.3.

In het proces-verbaal schatting wederrechtelijk verkregen voordeel van 28 februari 2013 is als uitgangspunt gehanteerd dat per ontmoeting door eiser ten minste één gram cocaïne werd verkocht en dat de verkoopprijs € 50 per gram was. Het bij eiser in gebruik zijnde telefoonnummer [1] is in de periode 8 september 2010 tot 4 oktober 2010 afgeluisterd. In die periode zijn 2.211 telefonische contacten geregistreerd die hebben geleid tot ten minste 500 ontmoetingen met afnemers van cocaïne. Over de periode 8 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2010 (363 dagen) is aan de hand van historische gegevens van het nummer [1] vastgesteld dat 26.093 telefonische contacten hebben plaatsgevonden. Op basis van deze gegevens is berekend dat in de periode van 8 oktober 2009 tot en met 5 oktober 2010 in totaal 5.900,723654 gram cocaïne ([26.093 : 2.211] x 500 ontmoetingen x 1 gram cocaïne per ontmoeting) is afgezet. Dat komt neer op 16,25543706 gram cocaïne per dag (5.900,723654 gram : 363 dagen). In de periode van 1 februari 2009 tot en met 31 december 2009 (334 dagen) heeft eiser volgens het proces-verbaal een omzet gerealiseerd van € 271.465,80 (334 dagen x 16,25543706 gram cocaïne per dag x € 50 per gram).

2.4.

Eiser heeft voor het jaar 2009 aangifte voor de ib/pvv gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 722.

2.5.

Bij het opleggen van de definitieve aanslag ib/pvv 2009 is verweerder op de volgende punten van de aangifte afgeweken:

- inkomsten uit dienstbetrekking DHL van € 200;

- inkomsten van een NWW-uitkering van € 4.343;

- inkomsten uit overige werkzaamheden € 271.465 (handel in cocaïne).

Verweerder heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2009 vastgesteld op € 276.730.

2.6.

De aanslag Zvw is opgelegd naar het maximum bijdrage-inkomen van € 32.369.”

2.1.2.

Tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten is door partijen geen bezwaar aangevoerd. Het Hof zal derhalve ook van die feiten uitgaan. Daaraan voegt het Hof nog de volgende feiten toe.

2.2.

In een tot de stukken behorend overzichts-proces-verbaal van de Regiopolitie Zaanstreek – Waterland van 8 november 2010 is onder meer het volgende vermeld:

Verhoor getuigenGetuige [getuige 1](…) uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken bleek dat zij contact had met [belanghebbende] en met hem korte gesprekken had onder andere over plaatsen waar elkaar te ontmoeten. (…) [getuige 1] [is] werkzaam bij de regiopolitie Amsterdam – Amstelland (…). Getuige [getuige 2] .(…)Van dit verhoor, waarin de getuige bekende al sinds 2007 via telefoonnummer [1] cocaïne te kopen, is een proces-verbaal opgemaakt (…).(…)Getuige [getuige 3](…)Hij verklaarde al sinds begin 2009 cocaïne te kopen via telefoonnummer [1] . Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt (…).Getuige [getuige 4](…)Zij verklaarde al sinds 2006 cocaïne te kopen via telefoonnummer [1] . Zij had het telefoonnummer gekregen van een politievrouw, [getuige 1] genaamd (…).”

2.3.

In een vonnis van 3 september 2014 (parketnummer 15/741060-10 (ontneming) (P)) heeft de rechtbank de tegen belanghebbende ingestelde ontnemingsvordering ter grootte van € 144.750 als volgt beoordeeld:

De periode waarin veroordeelde zich zou hebben schuldig gemaakt aan het verkopen van verdovende middelen;In de ontnemingsrapportage wordt uitgegaan van een periode van (ruim) 20 maanden waarin [belanghebbende] zich schuldig zou hebben gemaakt aan het verkopen en afleveren (hierna: dealen) van cocaïne. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van een kortere periode, te weten 16 maanden, nu de rechtbank in voornoemd vonnis (Hof: het strafvonnis van 21 juni 2011) expliciet heeft overwogen dat [X] zich gedurende ongeveer 16 maanden schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne. Anders dan de verdediging is de rechtbank (…) van oordeel dat op deze periode niet de vakanties die [belanghebbende] in 2009 en 2010 in Marokko zou hebben doorgebracht in mindering dienen te worden gebracht. In het strafvonnis heeft de rechtbank reeds rekening gehouden met een door [belanghebbende] ter terechtzitting met stukken onderbouwde vakantie van zes weken. De stelling dat [belanghebbende] nog meer vakantie in de bewezenverklaarde periode zou hebben genoten is door [belanghebbende] niet onderbouwd noch op andere wijze komen vast te staan.(…) de rechtbank [gaat] ervan uit dat [belanghebbende] zich gedurende 16 maanden (= 480 dagen) heeft schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne.Het aantal transacties per dag(…)De verdediging heeft aangevoerd dat ten onrechte een gemiddelde aan het eind van de bewezenverklaarde periode wordt geëxtrapoleerd naar de gehele bewezenverklaarde periode. (…) De verdediging heeft aangevoerd dat [belanghebbende] aan het begin van de bewezenverklaarde periode zijn klantenbestand nog moest opbouwen, vervolgens is het klantenbestand geleidelijk aan uitgebreid tot het aantal waarvan sprake was in de periode dat het telefoonnummer van [belanghebbende] werd afgeluisterd. De verdediging heeft (…) voorgesteld om voor de gehele periode uit te gaan van gemiddeld 10 transacties per dag (…) De rechtbank acht dit voorstel en de daaraan ten grondslag liggende onderbouwing aannemelijk en zal daarom anders dan de ontnemingsrapportage bij de schatting uitgaan van 10 transacties per dag.

De afzet per ontmoeting (…) de rechtbank [is] met de officier van justitie van oordeel (…) dat gemiddeld 1 gram cocaïne per ontmoeting werd afgeleverd.”

In de ontnemingsrapportage is uitgegaan van een verkoopprijs van € 50 respectievelijk een nettowinst van € 15 per gram cocaïne. Bij het vonnis heeft de rechtbank het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 71.380, als volgt berekend:

“480 dagen x (10 transacties x 1 gram) cocaïne per dag

(…)

4800 gram cocaïne x nettowinst € 15,- = € 72.000,-

minus inbeslaggenomen cocaïne € 140,-

minus telefoonkosten € 480,-

Totaal: € 71.380,-"

2.4.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“U houdt mij voor dat het van algemene bekendheid is dat je in Nederland aangifte moet doen van je inkomsten en vraagt mij of er geen lampje bij mij ging branden over de belastbaarheid van de opbrengst uit de handel in cocaïne. In de gevangenis was dat het geval. Maar in de gevangenis heb je ook nog kosten. En toen ik vrij kwam, moest ik van de Belastingdienst aangifte doen. Ik wist toen nog niet hoeveel ik had verdiend, ik had ook nog geen papieren daarover en dacht dat ik misschien wat terug zou krijgen. Toen was er ook nog de ontnemingszaak.”

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in geschil of de aanslagen tot de juiste bedragen zijn opgelegd. In het bijzonder is in geschil of de schatting waarop die aanslagen zijn gebaseerd redelijk is.

3.2.

Tevens is de vergrijpboete in geschil. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of de inspecteur heeft bewezen dat belanghebbende de verweten gedragingen opzettelijk heeft begaan, alsmede de vraag of de uitsluiting van aftrek van kosten van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) onverkort doorwerkt in de boetegrondslag.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing