Home

Rechtbank Noord-Holland, 04-02-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:683, AWB-13_1787

Rechtbank Noord-Holland, 04-02-2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:683, AWB-13_1787

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
4 februari 2014
Datum publicatie
27 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2014:683
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_1787
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024]

Inhoudsindicatie

Ook in het geval artikel 8, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor belanghebbende leidt tot een onevenwichtige situatie, kan de rechtbank die bepaling niet buiten toepassing laten.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 13/1787

Uitspraakdatum: 4 februari 2014

Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde: drs. J.A. van Caspel,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zaandam, verweerder.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 103.151. Daarbij is bij afzonderlijke beschikking aan eiseres heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 971.

1.2.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 februari 2013 de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 100.060 en de heffingsrente verminderd tot een bedrag van € 926.

1.3.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 maart 2013, ontvangen bij de rechtbank op 26 maart 2013, beroep ingesteld.

1.4.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.

Eiseres heeft bij faxbericht van 2 december 2013 haar pleitnota met bijlagen ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013. Namens eiseres is daar haar gemachtigde verschenen. Namens verweerder zijn verschenen H.J. Otte, mr. drs. L.J.C. Vet en mr. J.N.A.H. Renckens.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

Eiseres is opgericht op 29 november 2002. Op 1 juni 2009 heeft eiseres van haar dochtervennootschap Assurantiekantoor [A BEDRIJF] B.V. (hierna ook: [A BEDRIJF] B.V.) pensioenverplichtingen overgedragen gekregen. De verplichtingen betreffen het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen van de heer [A] en mevrouw [B], de bestuurders van eiseres.

2.2.

Eiseres en [A BEDRIJF] B.V. hebben de commerciële overdrachtswaarde van de pensioenverplichtingen bepaald op € 503.670 ([A]) en € 187.986 ([B]), totaal € 691.656. In de koopsom is een bedrag van kosten wegens leeftijdscorrecties opgenomen van € 63.833, daarbij uitgaande van een leeftijdsterugstelling van vijf jaar voor mannen en zes jaar voor vrouwen.

2.3.

De financieringsovereenkomst tussen eiseres en [A BEDRIJF] B.V. luidt, voor zover relevant, als volgt:

Artikel 1

Op overdrachtsdatum 01-06-2009 wordt de overdrachtssom berekend (…).

Vervolgens zal de werkgever [[A BEDRIJF] B.V., rechtbank] de jaarlijkse actuariële premie casu quo koopsom op berekeningsdatum berekenen op basis van (…)”.

Artikel 2

De werkgever zal zorgdragen voor volledige financiering van de opgebouwde pensioenrechten. Eventuele backservice zal terstond worden gefinancierd.

Indien sprake is van te veel betaalde premies worden deze terstond terugbetaald aan de werkgever.”

2.4.

Eiseres heeft per 31 december 2009 een pensioenvoorziening op de balans opgenomen voor een bedrag van € 691.656.

2.5.

Eiseres heeft voor het jaar 2009 aangifte vpb gedaan naar een belastbare winst van € 36.227. Verweerder heeft de aanslag vpb dienovereenkomstig vastgesteld.

2.6.

Met dagtekening van 7 april 2012 heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, daarbij uitgaande van een neerwaartse bijstelling van de pensioenvoorziening van € 66.924 en een zoveel hogere winst. Bij uitspraak op bezwaar is de correctie van de pensioenvoorziening en de correctie van de winst verminderd tot € 63.833.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of eiseres het volledige bedrag van de koopsom gemoeid met de leeftijdsterugstelling (€ 63.833) mag passiveren per ultimo 2009.

3.2.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en (primair) vernietiging van de navorderingsaanslag dan wel (subsidiair) vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 83.363.

3.3.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.

In artikel 3.29 van de Wet IB 2001 is onder meer bepaald dat de waardering van pensioenverplichtingen plaatsvindt met inachtneming van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) geschiedt de winstbepaling in het kader van de vennootschapsbelasting mede op de voet van artikel 3.29 van de Wet IB 2001. In aanvulling daarop is in artikel 8, zesde lid, van de Wet onder meer bepaald dat, ingeval de belastingplichtige een lichaam is als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964, bij de waardering van pensioenverplichtingen een leeftijdsterugstelling alleen kan worden toegepast ter correctie van het verschil tussen de gehanteerde overlevingstafel en een overlevingstafel van recentere datum.

4.2.

De rechtbank stelt vast dat – als tussen partijen niet in geschil – eiseres een lichaam is als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de loonbelasting 1964. Dit betekent dat de hiervoor genoemde bepaling van artikel 8, zesde lid, van de Wet op eiseres van toepassing is. Aan de toepasselijkheid van deze bepaling doet, anders dan eiseres betoogt, niet af dat de pensioenverplichtingen zijn overgenomen van [A BEDRIJF] B.V. tegen een zakelijke prijs. Eiseres moet worden toegegeven dat het waarderingsvoorschrift in haar geval leidt tot een onevenwichtige situatie. Gelet echter op de duidelijke wettekst van artikel 8, zesde lid, van de Wet kan de rechtbank die bepaling niet buiten toepassing laten.

4.3.

Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de door haar betaalde vergoeding die gerelateerd kan worden aan de leeftijdsterugstelling, als vooruit ontvangen kosten aan de passiefzijde van de balans dient te worden opgenomen, zodat van winstneming geen sprake kan zijn. De rechtbank kan eiseres hierin niet volgen. De vorming van een transitorische post zou in dit geval namelijk leiden tot doorkruising van het waarderingsvoorschrift van artikel 8, zesde lid, van de Wet. Anders dan eiseres betoogt dwingt het totaalwinstbegrip er niet toe het volledige bedrag van de koopsom van de pensioenverplichtingen te passiveren.

4.4.

Eiseres heeft vervolgens betoogd dat – indien zij tot dusver in het ongelijk moet worden gesteld – het verschil tussen de overdrachtsprijs en het bedrag van de pensioenvoorziening beschouwd moet worden als een schuld aan [A BEDRIJF] B.V. en dat die schuld op grond van

artikel 2 van de financieringsovereenkomst (zie 2.3) moet worden terugbetaald. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Tussen eiseres en verweerder is immers niet in geschil dat de overdrachtsprijs zakelijk is. Er kan daarom geen toepassing worden gegeven aan artikel 2 van de financieringsovereenkomst, nog daargelaten dat de betreffende bepaling uitsluitend ziet op de jaarlijkse premie.

4.5.

Eiseres voert tot slot aan dat verweerder een te hoog bedrag heeft laten vrijvallen ten laste van de winst. Eiseres stelt dat verweerder met de herberekening van de voorziening verder gaat dan uit de Wet voortvloeit. Volgens eiseres kan er wel een leeftijdscorrectie worden toegepast (-1 voor [A] en -2 voor [B]), nu gebruik wordt gemaakt van een overlevingstafel die buiten de range van 2009 valt. Hieraan heeft eiseres ter zitting toegevoegd dat gebruik dient te worden gemaakt van de overlevingstafel met betrekking tot de jaren 2006-2010. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat waardering dient plaats te vinden op basis van de – door verweerder gehanteerde – overlevingstafel GBM/GBV 2003-2008. De tafel 2006-2010 sluit weliswaar het onderhavige jaar in, maar nog daargelaten dat – naar verweerder onbestreden heeft gesteld – deze tafel niet beschikbaar was op het tijdstip van waarderen, heeft deze ook betrekking op een ná het onderhavige jaar gelegen periode. In aanmerking nemende het wettelijk voorschrift dat leeftijdsterugstelling alleen kan worden toegepast ter correctie van het verschil tussen de door de belastingplichtige gehanteerde tafel en een tafel van recentere datum, bestaat er geen aanleiding de door eiseres voorgestane leeftijdscorrectie toe te passen.

4.6.

Uit het voorgaande volgt dat het gelijk met betrekking tot de navorderingsaanslag aan verweerder is. Eiseres heeft geen grieven aangevoerd met betrekking tot de beschikking heffingsrente. De beschikking deelt derhalve het lot van de navorderingsaanslag.

4.7.

Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5 Proceskosten

6 Beslissing