Rechtbank Noord-Holland, 18-12-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:11020, AWB - 14 _ 4583
Rechtbank Noord-Holland, 18-12-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:11020, AWB - 14 _ 4583
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 18 december 2015
- Datum publicatie
- 17 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2015:11020
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 4583
Inhoudsindicatie
Douane. Vergoeding van immateriële schade.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 14/4583 tot en met 14/4586, 14/4588 en 14/4589
(gemachtigde: mr. F.H.H. Sijbers),
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 8 augustus 2005 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) met nummer [A NUMMER] uitgereikt aan ‘ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ’ voor een bedrag van € 23.760,00 aan douanerechten op landbouwproducten.
Verweerder heeft op 8 augustus 2005 een utb met nummer [B NUMMER] uitgereikt aan ‘ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ’ voor een bedrag van € 198.469,41 aan douanerechten op landbouwproducten.
Verweerder heeft op 8 augustus 2005 een utb met nummer [C NUMMER] uitgereikt aan ‘ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ’ voor een bedrag van € 18.465,60 aan douanerechten op landbouwproducten.
Verweerder heeft op 8 augustus 2005 een utb met nummer [D NUMMER] uitgereikt aan ‘ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ’ voor een bedrag van € 340.956,86 aan douanerechten op landbouwproducten.
Verweerder heeft op 8 augustus 2005 een utb met nummer [E NUMMER] uitgereikt aan ‘ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ’ voor een bedrag van € 120.000,00 aan douanerechten op landbouwproducten.
Verweerder heeft op 8 augustus 2005 een utb met nummer [F NUMMER] uitgereikt aan ‘ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ’ voor een bedrag van € 33.732,00 aan douanerechten op landbouwproducten.
Bij brief van 24 oktober 2014 heeft eiseres beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen mr. [B] , kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. Padt.
De zaken zijn gelijktijdig behandeld met de zaken met de nummers: HAA 14/4555, 14/4559, 14/4563 t/m 14/4566, 14/4569 t/m 14/4574, en 14/4577 t/m 14/4582.
Overwegingen
Feiten
1. Op 8 augustus 2005 zijn de onder het procesverloop genoemde utb’s uitgereikt. De utb’s zijn telkens op naam gesteld van “ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ”.
2. Bij brief van 11 augustus 2005 heeft de gemachtigde namens [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] en de fiscale eenheid ‘ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ’ apart bezwaar gemaakt tegen de utb’s.
3. Tot de stukken van het geding behoort een brief van de gemachtigde van eiseres van 1 september 2005, ontvangen door verweerder op 2 september 2005. In deze brief is - voor zover van belang - vermeld:
“(…) ‘
Onder referte aan de ontvangstbevestigingen die ik mocht ontvangen naar aanleiding van
de door mij ingediende bezwaarschriften namens [A BEDRIJF] B.V., [X]
B.V. en [A] bespraken wij de wijze waarop de hoorzitting en de inzage op de zaak betrekking hebbende stukken vormgegeven kan worden. In dat kader kwam aan de orde dat het ervoor kan worden gehouden dat de stukken uit het strafdossier moeten worden beschouwd als op de zaak betrekking hebbende stukken. De FIOD ECD is nog doende met het completeren van het dossier.
Ik gaf aan dat ik er de voorkeur aan geef de inzage eerst te laten plaatsvinden op het
moment dat het strafdossier compleet is zodat inzage kan worden verkregen in het gehele
dossier. Aansluitend op de inzage zal ik het bezwaarschrift voorzien van een nadere motivering en kan er een hoorzitting geagendeerd worden.
(…)”
4. Tot de stukken van het geding behoort een brief van de gemachtigde van eiseres van 7 oktober 2005, ontvangen door verweerder op 10 oktober 2005. In deze brief is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
Onder referte aan mijn brief van 1 september 2005 bericht ik u dat u thans afschrift heeft
ontvangen van het strafdossier in de onderhavige kwestie.
Indachtig dit gegeven verneem ik graag van u wanneer ik het dossier van de Belastingdienst kan inzien opdat ik de bezwaarschriften kan voorzien van een nadere motivering en
er aansluitend een hoorzitting geagendeerd kan worden.
(…)”
5. Tot de stukken van het geding behoort een brief van verweerder van 18 oktober 2005. In deze brief is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
Ten aanzien van het deel van het verzoek dat ziet op het inzage van het strafdossier, hier bedoelt u waarschijnlijk “het proces-verbaal”, geldt het volgende. Een verzoek aan de Belastingdienst om inzage in een proces-verbaal wordt, indien het proces-verbaal is opgemaakt door de FIOD en is ingezonden aan de Officier van Justitie, onmiddellijk aan die Officier van Justitie overgedragen. De Officier bepaalt of aan belanghebbende inzage wordt verleend.
(…)”
6. Tot de stukken van het geding behoort een brief van de gemachtigde van eiseres van 1 november 2005, ontvangen door verweerder op 2 november 2005. In deze brief is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
Hierbij bevestig ik dat mij op donderdag 17 november 2005 om 10.30 uur inzage zal worden verleend op uw kantoor. De inzage heeft betrekking op de besloten vennootschappen
[A BEDRIJF] B.V. en [X] B.V. alsmede op de heer [A] .
(…)”
7. Op 1 februari 2011 heeft de rechtbank Alkmaar vonnis gewezen in de strafzaak tegen eiseres en [A] .
8. Bij brief van 12 september 2011 nodigt verweerder de gemachtigde van eiseres uit voor een oriënterend gesprek op 19 oktober 2011. Gelet op de complexiteit van het dossier en de ontwikkelingen die zich inmiddels hebben voorgedaan wil verweerder nadere afspraken maken over de verdere behandeling van de bezwaarschriften.
9. Bij brief van 13 februari 2012 geeft verweerder aan dat hij van mening is dat de tenaamstelling van de utb’s onjuist is. Verweerder zal de utb’s vernietigen.
10. Bij brief van 5 maart 2012 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat hij de bezwaarprocedures wil voortzetten en een nadere motivering wil indienen. De gemachtigde van eiseres zal contact opnemen met verweerder om afspraken te maken over de verdere inrichting en planning van de bezwaarprocedures.
11. Bij brief van 21 maart 2012 stelt verweerder de gemachtigde van eiseres in de gelegenheid een nadere motivering in te dienen vóór 29 april 2012.
12. Bij brief van 25 mei 2012 heeft de gemachtigde van eiseres een nadere motivering ingediend. Hij verzoekt namens eiseres om toekenning van een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
13. Op 15 september 2014 heeft verweerder zes uitspraken op bezwaar gedaan in de zaken van [A BEDRIJF] B.V. Gelet op de onjuiste tenaamstelling van de utb’s zal verweerder de utb’s intrekken. Tevens wijst verweerder het verzoek om vergoeding van de immateriële schade af. Voorts wordt het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen nu de vergoeding van de kosten zal worden meegenomen in de zaak waarin het materiële geschil zal worden beslist.
14. Tot de gedingstukken behoort een brief van verweerder van 15 september 2014. In deze brief is - voor zover van belang - vermeld:
“(…)
Betreft: mededeling over afhandeling van bezwaarzaken
(…)
2. Bezwaar [X] B.V.
Op 11 augustus 2005 heeft u namens [X] B.V. bezwaar ingediend tegen de hiervoor vermelde UTB’s.
(…)
Nu ik de betreffende UTB’s heb ingetrokken bij het bezwaar van [A BEDRIJF] B.V. bestaat er geen beschikking meer waartegen het bezwaar zich richt, zodat ik het bezwaar als ingetrokken beschouw.
(…)”
15. Bij brief van 24 oktober 2014, ontvangen door de rechtbank op 28 oktober 2014, heeft eiseres beroep ingesteld.
Geschil 16. In geschil is primair de ontvankelijkheid van de beroepen. Subsidiair is in geschil of eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade en vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
17. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de utb’s zijn opgelegd met de onduidelijke tenaamstelling “ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ”. Zekerheidshalve is daartegen bezwaar gemaakt door [X] B.V., [A] , [A BEDRIJF] B.V. en door de fiscale eenheid voor de omzetbelasting die bestond uit [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V. en [A] . Eiseres is van mening dat de namens haar ingediende beroepen wel ontvankelijk zijn en dat er sprake is van een financieel belang. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat ze recht heeft op een vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.
18. Verweerder voert primair aan dat de beroepen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden. Nu de utb’s zijn vernietigd in de zaken van [A BEDRIJF] B.V. heeft eiseres geen fiscaal belang meer in de onderhavige zaken. Subsidiair bestaat geen recht op vergoeding van de immateriële schade. Wel bestaat recht op vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
19. Ingevolge artikel III, eerste lid, van de Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen (ingangsdatum 1/10/2009) blijft op het niet tijdig beslissen op een aanvraag die of een bezwaar- of beroepschrift dat is ingediend voor het tijdstip waarop paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is geworden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing.
20. Uit het onder 19 opgenomen overgangsrecht vloeit voort dat op bezwaarschriften die vóór 1 oktober 2009 zijn ingediend, de vóór deze datum geldende regelgeving van toepassing is. Nu de bezwaarschriften zijn ingediend op 11 augustus 2005 is het oude recht van toepassing. Voor het indienen van beroep wegens niet tijdig beslissen is derhalve in de onderhavige zaken geen ingebrekestelling vereist. Het was dus voor eiseres mogelijk in beroep te gaan zodra verweerder in gebreke was. Niet in geschil is dat verweerder in gebreke was op de datum van het indienen van het beroepschrift, 24 oktober 2014. Dat in het beroepschrift niet wordt gerefereerd aan het feit dat het een beroep wegens niet tijdig beslissen is, doet aan de ontvankelijkheid niet af. De belastingrechter dient immers ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen.
21. Het standpunt van verweerder dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn wegens gebrek aan fiscaal belang, volgt de rechtbank niet. Het niet beslissen op het verzoek om vergoeding van de immateriële schade en het verzoek om vergoeding van de proceskosten in de bezwaarfase, maakt dat eiseres belang heeft bij deze procedures.
22. Nu verweerder in gebreke is te beslissen op de bezwaarschriften, zijn de beroepen wegens niet tijdig beslissen gegrond. Uit de stukken, de pleitnota’s en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat partijen aandringen op een inhoudelijke behandeling van de zaken. De rechtbank ziet geen aanleiding aan dit verzoek geen gevolg te geven.
Immateriëleschadevergoeding
23. Voorts is tussen partijen in geschil of eiseres recht heeft op een vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
24. In de hierna te noemen arresten van 10 juni 2011 heeft de Hoge Raad beslist dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat ook zuivere belastinggeschillen (zonder boete) binnen een redelijke termijn worden beslecht en dat in voorkomend geval overschrijding van de redelijke termijn, behoudens bijzondere omstandigheden, dient te leiden tot vergoeding van immateriële schade (nr. 09/02639, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, nr. 09/05112, ECLI:NL:HR:2011:BO5080 en nr. 09/05113, ECLI:NL:HR:2011:BO5087). Voor de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, wordt aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37.984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006. Dit betekent dat als uitgangspunt geldt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak doet. Die termijn vangt op grond van de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011 in beginsel aan op het moment dat de Inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
25. Verweerder stelt zich op het standpunt dat tussen partijen de afspraak bestond dat met het doen van uitspraak op bezwaar in de onderhavige zaak gewacht zou worden tot een uitspraak zou zijn gedaan in de strafzaak, zodat de tijd tussen 1 september 2005 en 1 februari 2011 niet meegenomen dient te worden voor de berekening van de redelijke termijn. Eiseres betwist deze afspraak.
26. Uit de brief van 1 september 2005 blijkt dat de gemachtigde van eiseres verzocht heeft om eerst inzage in de stukken te krijgen op het moment dat het strafdossier compleet is, zodat inzage kan worden verkregen in het gehele dossier. In de brief staat voorts dat de gemachtigde aansluitend op de inzage het bezwaarschrift zou voorzien van een nadere motivering en dat dan een hoorzitting geagendeerd zou kunnen worden. Een verzoek tot aanhouding van de zaak tot de uitspraak in de strafzaak zal zijn gedaan is niet in deze brief te vinden. Enkel is verzocht de zaak aan te houden tot het strafdossier compleet is. Deze laatste afspraak vindt bevestiging in de brief van 7 oktober 2005. Hierin geeft de gemachtigde van eiseres aan een afschrift te hebben ontvangen van het strafdossier in de onderhavige kwestie en geeft hij aan het dossier van de Belastingdienst in te willen zien zodat de bezwaarschriften kunnen worden voorzien van een nadere motivering en er aansluitend een hoorzitting geagendeerd kan worden. Tussen partijen is niet in geschil dat gelet op het vorenstaande de termijn tussen 1 september 2005 en 7 oktober 2005 in ieder geval niet meegenomen dient te worden bij de berekening van de redelijke termijn. Voor een verdergaande verlenging van de redelijke termijn ziet de rechtbank, gelet op hetgeen is vast te komen te staan over de inhoud van de tussen partijen gemaakte afspraak over het aanhouden van de bezwaarschriften, geen aanleiding.
27. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet dat eiseres met klem had moeten verzoeken om voortzetting van de bezwaarfase. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 20 juni 2014 (nr. 13/01045, ECLI:NL:HR:2014:1461) is het voor het toekennen van een immateriëleschadevergoeding niet nodig dat de belastingplichtige heeft aangedrongen op een voortvarende behandeling van zijn procedure. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan om de vaart in de bezwaarprocedure te houden en erop toe te zien dat hij alle voor de afdoening van de bezwaren benodigde gegevens, waaronder de motivering, ontvangt of anders uit het uitblijven daarvan tijdig consequenties te trekken. Eiseres was, gelet op het hiervoor genoemde arrest, niet gehouden om zelf stappen te ondernemen om de bezwaarprocedure te bespoedigen. Dat belastingplichtigen in de visie van verweerder worden beloond voor het achterover leunen in hun zaak, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft immers genoeg mogelijkheden om zelf op de voortgang van de bezwaarprocedure toe te zien. Uit het voorgaande vloeit voort dat eiseres in beginsel recht heeft op vergoeding van de door haar geleden immateriële schade.
28. De rechtbank stelt vast dat vanaf het indienen van het bezwaarschrift door eiseres op 11 augustus 2005 tot de daadwerkelijke vernietiging van de utb’s op 5 augustus 2015, ruim negen jaren en 11 maanden zijn verstreken. Zoals hiervoor overwogen, dienen 1 maand en enkele dagen buiten beschouwing te blijven in verband met een namens eiseres gedaan verzoek om uitstel. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet dat aan de spanning en frustratie van eiseres reeds een einde is gekomen op 13 februari 2012 toen verweerder aangaf voornemens te zijn de utb’s te vernietigen. Zolang de utb’s nog niet zijn vernietigd, zijn aan de utb’s rechtsgevolgen verbonden, zodat nog van spanning en frustratie dient te worden uitgegaan. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 augustus 2015 (nr. 14/05962, ECLI:NL:HR:2015:2169) geoordeeld dat de voortvarende behandeling door de ene instantie de overschrijding in een eerdere fase compenseert. De rechtbank ziet hierin aanleiding om rekening te houden met de voortvarende behandeling in de beroepsfase en voor de berekening van de overschrijding uit te gaan van de start van de redelijke termijn op 7 oktober 2005 en van het einde op de dag van de vernietiging van de utb’s. De redelijke termijn is, na aftrek van de standaardtermijn van twee jaar voor bezwaar en beroep, derhalve met ruim zeven jaar en ongeveer tien maanden overschreden. Het verzoek om schadevergoeding dient dan ook te worden toegewezen voor een bedrag van € 8.000 (16 maal € 500).
29. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres zelfstandig recht heeft op immateriëleschadevergoeding. De rechtbank ziet, gelet op het uitgangspunt van het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2015 (nr. 14/01954, ECLI:NL:HR:2015:147), geen aanleiding voor een ander oordeel en zal partijen hierin volgen. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een immateriëleschadevergoeding van € 8.000. De rechtbank zal verweerder tot vergoeding van deze schade veroordelen.
Proceskosten bezwaar
30. Tussen partijen is niet langer in geschil dat ten onrechte geen proceskosten in de bezwaarfase zijn vergoed. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat aan eiseres vergoed moet worden: 1 punt x € 244 x 0,5 (licht) x 1,5 (samenhang). Eiseres heeft aangegeven dat het gewicht van de zaak op 1 moet worden gesteld. Ten tijde van het instellen van het bezwaar stonden de utb’s ter discussie.
31. De rechtbank stelt de kosten voor de bezwaarfase op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 366 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 244 en een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 wegens samenhang).
32. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
Proceskosten beroep
33. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 735 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490, een wegingsfactor 0,5 en een factor 1,5 wegens samenhang).
34. Nu sprake is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (zaken HAA 14/4555, 14/4559, 14/4563 t/m 14/4566, 14/4569 t/m 14/4574 en 14/4577 t/m 14/4582 ten name van [A] , [A BEDRIJF] B.V. en de fiscale eenheid ‘ [A BEDRIJF] B.V., [X] B.V., [A] ’) worden deze zaken als één zaak beschouwd en zal verweerder in deze zaak tot vergoeding van een derde van de vastgestelde kosten, dus € 245, worden veroordeeld. De rechtbank kiest voor een derde omdat ter zitting is gebleken dat ten aanzien van de fiscale eenheid geen proceskosten worden gesteld.
35. De totale te vergoeden proceskosten (beroep en bezwaar) bedragen derhalve € 611.