Home

Rechtbank Noord-Holland, 31-03-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2585, AWB - 11 _ 6720

Rechtbank Noord-Holland, 31-03-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:2585, AWB - 11 _ 6720

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
31 maart 2015
Datum publicatie
9 april 2015
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2015:2585
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 11 _ 6720
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027]

Inhoudsindicatie

Kansspelbelasting. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een individuele, buitensporige last.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 11/6720

(gemachtigde: mr. B. Jongmans),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak september 2009 een naheffingsaanslag kansspelbelasting opgelegd van € 68.427, alsmede bij beschikking een verzuimboete van 2%.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2015 te Haarlem.

Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.R. Hewitt, mr. D.J. Pang, mr. T. Enter, J.F.M. de Groot RA, E.J.M. Wijnands RE RA, G.A. Verschuren RE RA en N.T. Vink. De beroepen zijn behandeld tegelijkertijd met de beroepen die zijn ingediend namens [A BEDRIJF] B.V., [B BEDRIJF] B.V., [C BEDRIJF] B.V. en [D BEDRIJF] B.V. De gemachtigde en [A] hebben de zittingszaal op eigen initiatief tijdens de mondelinge behandeling verlaten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is ontstaan uit een fusie tussen verschillende rechtspersonen ([E BEDRIJF] B.V., [F BEDRIJF] B.V., [G BEDRIJF] B.V. en [H BEDRIJF] B.V.). Eiseres exploiteert onder andere kansspelautomaten. Hiertoe sluit eiseres exploitatieovereenkomsten met horecaondernemers. De horecaondernemer stelt de automaat of automaten op in zijn etablissement. Eiseres behoudt de eigendom van de automaat of automaten. Eiseres en de horecaondernemer verdelen de opbrengst op basis van de tussen hen gemaakte afspraken. Op 23 oktober 2009 heeft eiseres per brief, opgesteld door [B], aan de afdeling kansspelbelasting van de Belastingdienst (kantoor Terneuzen) gemeld dat alle activiteiten in eiseres zouden plaatsvinden en dat de verdwijnende rechtspersonen geen aangifte kansspelbelasting zouden doen. Voorts staat in deze brief dat eiseres door de overname juridisch eigenaar van de machines is geworden en dat op haar naam aangifte kansspelbelasting zal moeten worden gedaan. Eiseres heeft op 12 januari 2010 opstellijsten gestuurd naar [I BEDRIJF] B.V. In de begeleidende brief, opgesteld door [B], vermeldt eiseres dat zij op 2 september 2009 heeft verzocht om de vergunning van [H BEDRIJF] B.V. naar haar over te zetten.

2. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de overeenkomsten van huur en verhuur tussen de rechtsvoorgangers van eiseres en [J BEDRIJF] B.V., een aan eiseres gelieerde vennootschap. De overeenkomsten betreffen de verhuur van machines voor een periode van 60 maanden, ingaande 1 januari 2006.

3. Eiseres heeft voor het onderhavige tijdvak aangifte kansspelbelasting gedaan maar het aangegeven bedrag niet voldaan. Verweerder heeft de aangegeven kansspelbelasting op 29 april 2010 nageheven en een verzuimboete opgelegd van 2% wegens het niet betalen van de aangegeven belasting.

4. Eiseres heeft op 18 december 2011 pro forma beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar. Eiseres heeft dit beroep op 21 januari 2012 gemotiveerd. Op 24 april 2012 heeft de gemachtigde een conclusie van repliek ingediend.

5. Op 2 november 2012 heeft de gemachtigde van eiseres ermee ingestemd om de zaken aan te houden tot de uitspraak van de Hoge Raad in een soortgelijke zaak.

6. Op 23 juli 2014 heeft de rechtbank de gemachtigde schriftelijk verzocht om te reageren op de uitspraak van de Hoge Raad van 27 juni 2014.

7. Op 5 augustus 2014 heeft de gemachtigde verzocht om aanhouding van de zaken tot de uitspraak van het gerechtshof te Den Haag na de verwijzing door de Hoge Raad.

8. Op 29 september 2014 heeft de rechtbank het onder 6 genoemde verzoek schriftelijk herhaald.

9. Op 12 december 2014 zijn partijen uitgenodigd voor de zitting.

10. Bij brief van 20 februari 2015, bij de rechtbank binnengekomen op 24 februari 2015, heeft de gemachtigde nadere stukken ingediend. Het pakket bevat een toelichting van 16 pagina’s en vijf bijlagen.

11. Op 4 maart 2015 heeft verweerder nadere stukken ingediend. Het pakket bevat het eerste deel van de pleitnota van 15 pagina’s en vijf bijlagen.

12. Ter zitting hebben partijen ieder een pleitnota overgelegd.

Geschil 1. In geschil is of het beginsel van goede procesorde is geschonden, of eiseres de belastingplichtige is, of aan de zijde van eiseres sprake is van een buitensporige en individuele last en of de boetes terecht zijn opgelegd. De bedragen aan kansspelbelasting zijn niet in geschil.

Beoordeling van het geschil

2. Het eerste geschilpunt is of het beginsel van goede procesorde is geschonden.

3. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat dit het geval is, omdat hij geen gelegenheid heeft gehad om het beroep voldoende te onderbouwen. De gemachtigde dringt aan op een schriftelijke ronde. Eiseres wordt, indien een schriftelijke ronde wordt ontzegd, in haar verdediging geschaad. Indien de schriftelijke ronde niet plaatsvindt, dienen de nadere stukken van verweerder buiten beschouwing te worden gelaten.

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is. De gemachtigde heeft de late indiening van de nadere stukken aan zichzelf te wijten. Hij dient vlak voor de zitting zelf een omvangrijk pakket aan stukken in. Verweerder heeft zijn best gedaan om hierop te reageren. Het pakket van verweerder bevat grotendeels al bij eiseres bekende stukken en is verder uitsluitend een reactie op het nadere stuk van de gemachtigde. Het kan niet zo zijn dat verweerder hierop niet mag reageren.

5. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiseres. Uit het hiervoor beschreven verloop van de procedure bij de rechtbank kan worden afgeleid dat aan de gemachtigde voldoende tijd en gelegenheid is geboden om nadere stukken in te dienen. Door de nadere stukken zo dicht tegen het einde van de tiendagentermijn in te dienen, heeft de gemachtigde het risico genomen dat de rechtbank de stukken, mede gelet op de omvang en deels de onbekendheid, tardief zou verklaren of dat het procesbelang van verweerder onevenredig geschaad zou worden. De rechtbank heeft rekening willen houden met de procesbelangen van beide partijen. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd bevestigd dat hij de nadere stukken van verweerder had gelezen. De rechtbank heeft alle ingediende stukken gelezen en rekent de nadere stukken van beide partijen dan ook tot de gedingstukken. Hetzelfde geldt voor de ter zitting overgelegde pleitnota’s. Het is immers gebruikelijk dat tijdens een zitting pleitnota’s worden uitgewisseld en partijen over en weer op deze pleitnota’s reageren. Gelet op de inhoud van de ter zitting overgelegde pleitnota’s zou hoor en wederhoor goed mogelijk zijn geweest, indien de gemachtigde en [A] niet uit eigen beweging hadden besloten om de zaal voortijdig te verlaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze eenzijdige beslissing de goede procesorde nog het meest geschaad.

6. Dat overleg met eiseres niet mogelijk was, zoals de gemachtigde heeft gesteld, dient voor rekening van eiseres te blijven. Ten eerste had zij eerder kunnen beginnen met de voorbereiding van de nadere stukken. Ten tweede had de gemachtigde een vertegenwoordiger van eiseres mee kunnen nemen naar de zitting. Ten derde was overleg met adviseur [A] mogelijk, ook tijdens de zitting. Ten vierde mag van een professionele rechtsbijstandverlener, zoals een advocaat, worden verwacht dat hij in afwezigheid van zijn cliënt een procedure kan voeren en de daartoe gebruikelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit.

7. Het tweede geschilpunt is of eiseres de eigendom van de kansspelautomaten heeft. Eiseres wijst op de overeenkomsten van huur en verhuur tussen de rechtsvoorgangers van eiseres en [J BEDRIJF] B.V. Door het overlijden van een minderheidsaandeelhouder zijn de overeenkomsten aan de aandacht van eiseres ontsnapt. Verweerder bestrijdt het standpunt van eiseres. Het is niet aannemelijk dat [J BEDRIJF] B.V. zonder vergunning automaten geëxploiteerd heeft. Eiseres heeft medegedeeld dat zij de eigenaar is, eiseres heeft de benodigde vergunning aangevraagd, eiseres heeft de opstellijsten aan [I BEDRIJF] B.V. gezonden en eiseres heeft aangifte kansspelbelasting gedaan. Eiseres is pas in beroep met dit standpunt gekomen.

8. De rechtbank stelt voorop dat op eiseres de bewijslast rust, aangezien zij wil afwijken van haar eigen aangifte. Eiseres dient aannemelijk te maken dat zij in september 2009 niet de eigendom van de automaten had. Eiseres is hierin niet geslaagd. De handtekeningen op de overeenkomsten lijken op die van [B], althans in ieder geval een van de handtekeningen op elk van de overeenkomsten. De rechtbank acht dan ook niet geloofwaardig dat de overeenkomsten door het overlijden van een minderheidsaandeelhouder, die volgens verweerder geen grote rol had in de onderneming van eiseres, aan de aandacht zijn ontsnapt. In dit verband voegt de rechtbank nog toe dat uit de overeenkomsten niet kan worden afgeleid op welke automaten zij precies betrekking hebben. Een gedetailleerde opgave van de betrokken automaten ontbreekt. Voorts constateert de rechtbank dat eiseres zelf aan verweerder heeft medegedeeld dat zij de eigendom heeft van de automaten en dat eiseres vervolgens zelf aangifte kansspelbelasting doet. Eiseres vraagt een vergunning aan en stuurt opstellijsten naar [I BEDRIJF] B.V. Gelet op al deze omstandigheden houdt de rechtbank het ervoor dat eiseres in ieder geval de eigendom had van de automaten waarop de aangifte van september 2009 ziet. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiseres.

9. Het derde geschilpunt is of sprake is van een buitensporige en individuele last. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 27 juni 2014, nr. 12/04123, ECLI:NL:HR:2014:1524, onder meer het volgende overwogen:

5.1.

Het eerste middel betoogt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de wetgever met de invoering van kansspelbelasting voor kansspelautomaten op het niveau van de regelgeving het vereiste van een redelijke en proportionele verhouding (‘fair balance’) heeft geschonden en dat om die reden deze wetgeving als geheel in strijd is met artikel 1 EP.

5.2.

Artikel 1 EP brengt onder meer mee dat een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom slechts is toegestaan indien een redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen de gebruikte middelen en het doel dat ermee wordt nagestreefd. Dit vereist het bestaan van een redelijke en proportionele verhouding (‘fair balance’) tussen het – legitieme – doel in het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Van een dergelijke redelijke verhouding is geen sprake indien de exploitant door de onderhavige regelgeving wordt getroffen met een individuele en buitensporige last. Bij de keus van de middelen om het algemeen belang te dienen, komt aan de wetgever een ruime beoordelingsmarge toe.

5.3.1.

Het Hof heeft voor zijn oordeel dat de wetgever zijn ruime beoordelingsmarge heeft overschreden onder meer van belang geacht dat deze – uitgaande van de hem bij de totstandkoming van de wetgeving ter beschikking staande gegevens – bewust het risico heeft aanvaard dat een substantieel deel van de contribuabelen in een structurele verliespositie zou komen te verkeren.

5.3.2.

Voorafgaand aan de wijziging van de Wet KSB per 1 juli 2008 heeft de Staatssecretaris gevolg gegeven aan de motie Biermans c.s. (Kamerstukken I, 2007/08, 31 205 en 31 206 F) om inzicht te geven in de aannemelijke effecten van de wetswijziging op de bedrijfsvoering van exploitanten van speelautomaten. In een brief van 6 juni 2008 van de Staatssecretaris aan de voorzitter van de Eerste Kamer (Kamerstukken I, 2007/08, 31 205 en 31 206, M) is vermeld dat de heffing van 29 percent kansspelbelasting het de bruto spelresultaat van speelautomaten een forse lastenverzwaring voor de sector inhoudt. De lastenverzwaring bestaat er volgens de brief in de eerste plaats uit dat een groter deel van het bruto spelresultaat als belasting moeten worden afgedragen, omdat het tarief van de kansspelbelasting hoger is dan het percentage af te dragen BTW. Daarnaast zullen de kosten voor de exploitanten stijgen, omdat de BTW die drukt op kosten en investeringen niet langer kan worden verrekend met de te betalen BTW. In de bijlage bij deze brief van de Staatssecretaris is een tabel opgenomen met de verwachte effecten van de maatregelen voor de winst van de kansspelbranche. Volgens deze tabel zouden speelautomatenhallen € 10 miljoen winst blijven maken en zouden de automaten in de horeca voor de speelautomatenbranche onder gelijkblijvende omstandigheden verlies gaan opleveren. Met betrekking tot deze berekeningen schrijft de Staatssecretaris:

“De meeste berekeningen zijn gemaakt uitgaande van gelijkblijvende omzet, kosten en netto opbrengstverdeling. Het is echter niet te verwachten dat de exploitanten van speelautomaten in horeca en speelautomatenhallen hun gedrag niet zullen wijzigen. Het ligt voor de hand dat zij, binnen de bestaande regels en afspraken, zullen zoeken naar mogelijkheden om hun omzet uit te breiden, dan wel hun kosten terug te brengen.”

(Kamerstukken I, 2007/08, 31 205 en 31 206, M, blz. 7).

Voorts heeft de Staatssecretaris er toen op gewezen dat betrokkenen naar aanleiding van de voorgestelde wijziging van de KSB eventueel met een beroep op artikel 6:258 BW over kunnen gaan tot herziening van de bestaande, op de toepassing van het omzetbelastingregime gebaseerde overeenkomsten op het punt van de opbrengstverdeling (Handelingen I 2007/08, 31 205, blz. 1461). In voornoemde brief van 6 juni 2008 heeft het kabinet zich verder bereid verklaard om te bezien of er met betrekking tot de economische effecten nadere mogelijkheden zijn. Tijdens de mondelinge behandeling van de motie Biermans c.s. op 24 juni 2008 heeft de Staatssecretaris zich in vergelijkbare zin uitgelaten over de economische effecten voor de branche (Handelingen I 2007/08, 31 205, blz. 1460).

5.3.3.

Uit de hiervoor in onderdeel 5.3.2 weergegeven wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat exploitanten van kansspelautomaten zich zullen aanpassen aan de gewijzigde regelgeving en maatregelen zullen nemen om de omzet te verhogen of kosten te verlagen. Gelet op deze veronderstellingen van de wetgever – die niet evident van redelijke grond zijn ontbloot – kan niet worden gezegd, zoals het Hof heeft gedaan, dat de wetgever bewust het risico heeft aanvaard dat ten minste een substantieel deel van de exploitanten van kansspelautomaten als gevolg van de wetswijziging in een structureel verliesgevende positie zou komen te verkeren.

5.3.4.

Het Hof heeft voor zijn oordeel dat de ‘fair balance’ is geschonden voorts van belang geacht dat slechts zuiver budgettaire overwegingen aan de wetswijziging ten grondslag liggen. Uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2007/08, 31 205, nr. 3, blz. 39) volgt echter dat de wetgever kansspelautomaten onder de kansspelbelasting heeft gebracht om een consistenter en neutraler regime voor alle kansspelen in te voeren.

5.3.5.

Uit hetgeen hiervoor in onderdeel 5.3.3 is overwogen volgt dat de wetgever zich rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen van de wetswijziging en van de te verwachten effecten en reacties in de branche. Een en ander overziende is de Hoge Raad van oordeel dat de wetgever op het niveau van de regelgeving is gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge en dat het hiervoor in onderdeel 5.1 bedoelde oordeel van het Hof daarom onjuist is.

(..)

6.2.

Na verwijzing dient alsnog de vraag te worden beoordeeld of de onderhavige wetswijziging, hoewel deze op het niveau van de regelgeving niet heeft geleid tot een schending van artikel 1 EP, niettemin heeft geleid tot een individuele en buitensporige last in het geval van belanghebbende. Het Hof heeft zich daaromtrent niet uitgelaten. Aangezien een oordeel daaromtrent mede van feitelijke aard is, dient het verwijzingshof daarover te oordelen.”

10. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Vanwege het eerste bijvoeglijke naamwoord kan al hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de branche of andere exploitanten, over de behandeling door de wetgever of de uitlatingen van de staatssecretaris niet bijdragen aan de conclusie dat het standpunt van eiseres moet worden gevolgd. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de invoering van de kansspelbelasting in financiële problemen is geraakt.

11. Ten aanzien van de verzuimboetes is de rechtbank van oordeel dat die terecht aan eiseres zijn opgelegd. Die verzuimboetes zijn opgelegd wegens het niet betalen van belasting die volgens de eigen aangifte had moeten worden voldaan. Bij een belasting die op aangifte moet worden voldaan wordt met het doen van aangifte de belastingschuld geformaliseerd. Wordt de aangegeven belasting vervolgens niet binnen de daarvoor geldende termijn voldaan, dan is sprake van een beboetbaar verzuim. De standpunten die eiseres heeft ingenomen zien daarop niet. Zo is onbegrijpelijk dat eiseres en haar rechtsvoorgangers lange tijd in overeenstemming met de door de Hoge Raad bevestigde uitleg van de toepasselijke bepalingen aangifte doen, en eiseres vervolgens het standpunt inneemt dat deze bepalingen niet duidelijk zouden zijn. De rechtbank laat verder onbesproken of een aannemelijk gemaakte buitensporige en individuele last wel tot gevolg heeft dat sprake is van een pleitbaar standpunt op het moment dat deze last zich nog niet (ten volle) gematerialiseerd heeft (bijvoorbeeld aan het begin van de belastingplicht). Wat betreft het argument dat sprake zou zijn van afwezigheid van alle schuld, is de rechtbank van oordeel dat eiseres dit ook niet aannemelijk heeft gemaakt.

12. De rechtbank ziet, gelet op het tot op heden geldende verzoek van eiseres om de zaken aan te houden, geen aanleiding om de boetes ambtshalve te verminderen.

13. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel