Rechtbank Noord-Holland, 03-07-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5463, HAA 14 _ 1928 en HAA 14_1929
Rechtbank Noord-Holland, 03-07-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:5463, HAA 14 _ 1928 en HAA 14_1929
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 3 juli 2015
- Datum publicatie
- 7 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2015:5463
- Zaaknummer
- HAA 14 _ 1928 en HAA 14_1929
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Het niet reageren op de pogingen van verweerder om te komen tot een hoorgesprek kan niet worden opgevat als het doen van afstand van het recht om te worden gehoord. Van het horen van eiseres kon, gelet op artikel 7:3, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2013, niettemin toch worden afgezien nu zij niet heeft gereageerd op brieven waarin een redelijke termijn wordt gesteld om te verklaren dat zij (nog steeds) gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord. Er is geen sprake van schending van de hoorplicht.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummers: HAA 14/1928 en HAA 14/1929
gemachtigde: F. Reichenberger
en
Procesverloop
HAA 14/1928
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: vpb) opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 50.000. Hierbij is bij afzonderlijke beschikkingen € 733 heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 2.460 opgelegd.
HAA 14/1929
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2011 een aanslag vpb opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 50.000. Hierbij is bij afzonderlijke beschikkingen € 470 heffingsrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 2.460 opgelegd.
HAA 14/1928 en HAA 14/1929
Verweerder heeft in één geschrift bij uitspraak op bezwaar de aanslagen verminderd tot aanslagen telkens berekend naar een belastbare winst van € 6.600, de beschikkingen heffingsrente overeenkomstig verminderd en de verzuimboetes gehandhaafd.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gezamenlijk plaatsgevonden op 18 juni 2015. Namens eiseres is, met bericht van verhindering, niemand verschenen. Namens verweerder zijn verschenen F.G. van Pelt en R. Klop.
Overwegingen
Feiten
1. Aan [A] is door de kantonrechter te [b] een ontslagvergoeding van € 120.000 toegekend. Met het doel om deze vergoeding te beheren en daaruit later een oudedagsuitkering aan [A] te verzorgen, is op 5 november 2002 eiseres opgericht. De hiervoor genoemde ontslagvergoeding is na verkregen toestemming van de belastingdienst, zonder inhouding van loonheffing ondergebracht in eiseres.
2. Eiseres heeft vervolgens het geld van de ontvangen vergoeding op enig moment uitgeleend. Vanaf wanneer, aan wie en onder welke condities deze lening is verstrekt, is niet bekend.
3. In zijn brief aan eiseres van 13 maart 2014 heeft verweerder onder meer geschreven:
“De Stichting heeft aangegeven een bedrag van € 120.000 te hebben uitgeleend. Ik heb gevraagd naar de overeenkomst en de bijzonderheden van de lening. Nu deze niet zijn verstrekt ga ik ervan uit dat er geen aflossingsschema is opgemaakt en geen zekerheden zijn gevraagd en/of verstrekt. Indien het bedrag dat de stichting opvoert als “omzet” in werkelijkheid rente op het leenbedrag zou zijn constateer ik dat het gehanteerde rentepercentage gecombineerd met de overige omstandigheden onzakelijk laag is. In mijn brief van 12 februari 2014 heb ik gemotiveerd verondersteld dat het bedrag is uitgeleend aan [C] Ltd, welke vennootschap moet worden gezien als gelieerd aan de stichting. Daaruit leid ik af dat het rentepercentage om redenen van die gelieerdheid onzakelijk laag is gehouden. Ik corrigeer de rente naar een zakelijke hoogte, daarbij rekening houdend met de omstandigheid dat er geen zekerheid is verstrekt en geen specifieke aflossingsregeling is getroffen.
Omdat de lening is overeengekomen tussen twee rechtspersonen zou het te verdedigen zijn om daarbij uit te gaan van de wettelijke rente voor handelstransacties, voor de bedoelde jaren te stellen op 8%. De wettelijke rente voor consumententransacties over deze periode kan worden gesteld op 3%. Een in redelijkheid bepaalde rente over 2010 en 2011 is daarmee te berekenen op 5,5%. Daarmee zou de stichting over beide jaren minimaal € 6.600 aan rente hebben moeten aangeven.”
4. Aan eiseres is, na verleend uitstel, een uitnodiging gestuurd om vóór 1 juli 2012 aangifte vpb over het boekjaar 2010 te doen. Met dagtekening 20 juli 2012 heeft verweerder aan eiseres een herinnering gestuurd om aangifte te doen. Hierna heeft verweerder eiseres met dagtekening 21 augustus 2012 een aanmaning verzonden om alsnog aangifte te doen. In de aanmaning heeft verweerder eiseres erop gewezen dat een boete zal worden opgelegd als de aangifte niet vóór deze datum is ontvangen. Verweerder heeft met dagtekening 21 september 2013 de aanslag vpb 2010 ambtshalve vastgesteld. Bij aparte beschikking is aan eiseres een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
5. Aan eiseres is, na verleend uitstel, een uitnodiging gestuurd om vóór 1 mei 2013 aangifte vpb over het boekjaar 2011 te doen. Met dagtekening 21 mei 2013 heeft verweerder aan eiseres een herinnering gestuurd om aangifte te doen. Hierna heeft verweerder eiseres met dagtekening 25 juni 2013 een aanmaning verzonden om alsnog aangifte te doen. In de aanmaning heeft verweerder eiseres erop gewezen dat een boete zal worden opgelegd als de aangifte niet vóór deze datum is ontvangen. Verweerder heeft met dagtekening 28 september 2013 de aanslag vpb 2011 ambtshalve vastgesteld. Bij aparte beschikking is aan eiseres een verzuimboete opgelegd van € 2.460.
Geschil 6. Over beide jaren is in geschil of eiseres in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Daarnaast is in geschil of eiseres in de in geschil zijnde jaren kan worden aangemerkt als vrijgesteld belastingplichtige voor de heffing van vpb. Verder is nog in geschil of de aanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de verzuimboetes terecht en zo ja, tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
7. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de belastingaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de verzuimboetes.
8. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
Horen
9. Eiseres heeft aangevoerd dat – hoewel zij daarom uitdrukkelijk heeft verzocht – in beide zaken verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarfase.
10. In de door haar ingediende bezwaarschriften heeft eiseres verzocht te worden gehoord.
11. Verweerder heeft eiseres in een brief van 24 januari 2014 aangeboden om het bezwaar te bespreken en daartoe een afspraak te maken:
“(…)
Hoorgesprek
Ik heb via het algemene telefoonnummer dat is vermeld op uw briefpapier geprobeerd met u in contact te komen voor het maken van een afspraak voor een hoorgesprek. Op dat nummer werd niet opgenomen. Vervolgens heb ik u op 9 januari 2014 een e-mail toegezonden met het verzoek contact met mij op te nemen. U heeft dat gedaan door mij een brief te sturen, gedagtekend 20 januari 2014. Daarin verzoekt u mij u te bellen op uw 06-nummer. Dat heb ik gedaan, met achterlating van een terugbelverzoek. Tot op heden heeft u daar niet op gereageerd.
Vanochtend heb ik een tweede bericht ingesproken.
(…)
Graag ontvang ik uw antwoord binnen twee weken na dagtekening.”
12. In zijn brief aan eiseres van 12 februari 2014 schrijft verweerder onder meer:
“Ik heb u op 24 januari 2014 een brief gestuurd in verband met de afhandeling van het boven genoemde bezwaarschrift. Ik verzocht u daarin om mij binnen 2 weken na dagtekening te antwoorden.
(…)
U heeft nog niet gereageerd op mijn verzoek om mij te bellen om een afspraak te maken voor een hoorgesprek. Ik stel u hierbij nogmaals in de gelegenheid om hierover een afspraak te maken.
Ik ga ervan uit uw reactie en de beantwoording van de vragen te ontvangen vóór 1 maart 2014. Als ik dan geen reactie heb ontvangen zal ik het bezwaar afdoen naar de inzichten die ik dan heb. Ik zal er daarbij van uitgaan dat ik u voldoende in de gelegenheid heb gesteld om te worden gehoord.”
13. In haar brief van 20 februari 2014 aan verweerder vraagt eiseres zich af hoe verweerder een hoorgesprek wil voeren als hij nog niet beschikt over de stukken die zij nog moet inleveren.
14. De brief van verweerder aan eiseres met dagtekening 24 februari 2014 houdt onder meer in:
“In reactie op uw brief van 20 februari 2014 bericht ik u als volgt.
Ik had op 12 februari reeds een appelbrief geschreven. Daarna nam de heer [D] (de klachtbehandelaar) contact op met mij. Ik heb toen de brief enigszins herschreven en de termijn van beantwoording daarbij verruimd. De eerste versie van de brief was daarmee herroepen. Dat deze later toch verzonden is betreur ik, maar het misverstand had eenvoudig met een telefoontje uit de wereld kunnen worden geholpen.
Voor alle duidelijkheid stuur ik een kopie mee van de brief mee die als enige had moeten worden verzonden.
Bij deze verleng ik de termijn van beantwoording die in deze brief wordt genoemd, Ik verzoek u de daarin gestelde vragen vóór 8 maart 2014 te beantwoorden. Als ik dan geen reactie heb ontvangen zal ik het bezwaar afdoen naar de inzichten die ik dan heb. Ik zal er daarbij van uit gaan dat ik u voldoende in de gelegenheid heb gesteld om te worden gehoord.
(…)”
15. In de kennisgeving van de beslissing op bezwaar vpb 2010 en 2011 van 13 maart 2014 schrijft verweerder onder meer aan eiseres:
“(…)
Horen
De stichting heeft het recht om bij de behandeling van het bezwaar te worden gehoord. U heeft in uw bezwaarschrift aangegeven dat u wilt worden gehoord. Ik heb zowel telefonisch (ingesproken op het vaste nummer en het door u genoemde mobiele nummer) als via de e-mail voorgesteld een afspraak te maken. Ook in mijn brieven van 24 januari, 12 februari en 24 februari heb ik u in de gelegenheid gesteld om een afspraak te maken voor een hoorgesprek. U heeft daar niet op gereageerd anders dan met de opmerking in uw brief van 20 januari dat u telefonisch wenst te worden gehoord. Ik stel vast dat u voldoende in de gelegenheid bent gesteld om te worden gehoord.
Ik zie er daarom verder van af om u te horen.
(…)”
16. Eiseres heeft deze gang van zaken met betrekking tot het horen in bezwaar niet weersproken.
17. Vast staat dat eiseres voormelde brieven van verweerder heeft ontvangen. Het niet reageren op de pogingen van verweerder om te komen tot een hoorgesprek kan niet worden opgevat als het doen van afstand van het recht om te worden gehoord (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 15 mei 2009, nr. 08/00437, ECLI:NL:HR:2009:BI3751). Ook de brief van eiseres van 20 februari 2014 kan niet als zodanig worden opgevat. De rechtbank is evenwel van oordeel dat gelet op artikel 7:3, aanhef en letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zoals deze bepaling luidt sinds 1 januari 2013, van het horen van eiseres kon worden afgezien. Op grond van deze bepaling kan immers van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Verweerder heeft eiseres middels genoemde brieven een redelijke termijn gesteld om te verklaren dat zij (nog steeds) gebruik wil maken van het recht om te worden gehoord. Nu eiseres daarop niet heeft gereageerd en vaststaat dat zij genoemde brieven heeft ontvangen, kon van het horen van eiseres worden afgezien en is geen sprake van schending van de hoorplicht.
Vrijstelling voor de vpb
18. Voor zover eiseres betoogt dat zij geen onderneming drijft, heeft zij haar standpunt tegenover de gemotiveerde weerspreking hiervan door verweerder onvoldoende onderbouwd. Eiseres heeft zich niet beroepen op artikel 2, eerste lid, aanhef en letter e, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Evenmin heeft eiseres een beroep op artikel 6 van genoemde wet onderbouwd. De rechtbank vermag niet in te zien dat eiseres vrijgesteld zou zijn van heffing van vpb.
Hoogte van de aanslag
19. Niet in geschil is dat eiseres, hoewel daartoe uitgenodigd, geen aangiftes vpb 2010 en 2011 heeft gedaan. Evenmin wordt door eiseres bestreden dat verweerder haar over beide jaren heeft herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de verplichting zoals geformuleerd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr). Dit betekent dat eiseres over beide jaren de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Het in de bezwaarfase indienen van een aangiftebiljet kan volgens vaste jurisprudentie niet als zodanig worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom overeenkomstig artikel 27e van de Awr de beroepen ongegrond verklaren, tenzij blijkt dat en in hoeverre de bestreden uitspraken onjuist zijn. Het is derhalve aan eiseres om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de aanslagen (na de bij de uitspraak op bezwaar aangebrachte correcties) onjuist zijn.
20. Verweerder is bij het opleggen van de aanslagen uitgegaan van een - gelet op de omstandigheden van de situatie - op basis van zakelijke maatstaven vastgesteld rentepercentage. De rechtbank verwijst hierbij naar de hiervoor onder 3 opgenomen passage uit de brief van verweerder.
Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld. Het door eiseres genoemde arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BP8068, gaat niet over de hoogte van de rente maar over de verwerking van de rente. Verder heeft eiseres, ook na hiertoe meermalen in de gelegenheid te zijn gesteld door verweerder, de gevraagde afschriften van de lijfrenteovereenkomst en leningovereenkomst niet opgestuurd.
21. Het ambtshalve vaststellen van de omvang van de inkomsten - met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast - ontslaat verweerder niet van de verplichting de aanslagen te baseren op een redelijke schatting (Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38.039, ECLI:NL:HR:2003:AF6486). Gelet op zijn in de onder 3 weergegeven brief opgenomen toelichting acht de rechtbank het door verweerder bij het vaststellen van de aanslagen de aanmerking genomen rente op de lening redelijk. De door eiseres daartegenover genoemde rentepercentages werpen hierop geen ander licht, nu het daarbij gaat om rentepercentages voor spaarrekeningen in 2013 en 2014, derhalve twee tot vier jaar ná de in geschil zijnde jaren. Ook het niet in aanmerking nemen van kostenposten acht de rechtbank redelijk nu eiseres haar betoog op dit punt evenmin op enigerlei wijze heeft onderbouwd. Verweerder heeft dan ook zowel over 2010 als over 2011 de belastbare winst van eiseres niet te hoog vastgesteld.
Heffingsrente
22. De rechtbank ziet in het door eiseres gestelde geen aanleiding de haar over beide jaren in rekening gebrachte heffingsrente te verminderen.
Boetes
23. De rechtbank overweegt dat indien een belastingplichtige niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangifte heeft gedaan, sprake is van een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd. Voor het opleggen van de verzuimboete moet verweerder de belastingplichtige hebben aangemaand om binnen een bepaalde termijn aangifte te doen, waaraan de belastingplichtige vervolgens niet heeft voldaan.
24. Eiseres heeft niet weersproken dat zij ten aanzien van zowel 2010 als 2011 de uitnodiging tot het doen van aangifte, de herinnering en de aanmaning heeft ontvangen, noch dat zij over beide jaren niet (tijdig) aangifte vpb heeft gedaan. Nu vaststaat dat verweerder eiseres heeft aangemaand om aangifte te doen binnen een bepaalde termijn en eiseres niet binnen de gestelde termijn alsnog aangifte heeft gedaan, kan een boete worden opgelegd. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Awr legt de inspecteur dan een verzuimboete op van ten hoogste € 4.920. Ingevolge § 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur een verzuimboete op van 50% van het wettelijk maximum. Verweerder heeft aan eiseres conform dit besluit zowel voor 2010 als voor 2011 boetes opgelegd van € 2.460.
25. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. De hoogte van de verzuimboete staat los van het bedrag van de aanslag. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een boete achterwege te blijven. Van avas is sprake indien eiseres alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte werd gedaan (vgl. HR 15 juni 2007, nr. 42687, ECLI:NL:HR:2007:BA7184). De bewijslast ter zake ligt bij eiseres.
26. Met het enkel noemen van de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 september 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BS8902, heeft eiseres avas onvoldoende aannemelijk gemaakt. Onder de gegeven omstandigheden kan geenszins worden gezegd dat eiseres alle in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om haar aangifteverplichtingen na te komen en kan haar worden verweten dat zij niet (tijdig) aangifte heeft gedaan. Verweerder heeft eiseres over beide jaren terecht een verzuimboete opgelegd.
27. De rechtbank acht de boetes passend en geboden. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres ondanks herinneringen en aanmaningen van verweerder niet (tijdig) aangifte heeft gedaan. Zij heeft geen enkele plausibele reden aangevoerd voor deze verzuimen. Verweerder heeft voorts naar voren gebracht dat vanaf 2002 over elk jaar aan eiseres een aanslag vpb is opgelegd, deels ambtshalve met oplegging van een verzuimboete. Gelet hierop kan de rechtbank de stelling van eiseres dat zij in de jaren vóór 2009 geen problemen heeft gekend met het doen van aangifte vpb, niet volgen. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, te weten ziekte van haar gemachtigde en vermeend onzorgvuldig handelen van verweerder, kan niet leiden tot vermindering van de opgelegde boetes. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van redenen om de boetes te verlagen.
28. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
29. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: