Rechtbank Noord-Holland, 21-12-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10324, HAA - 15 _ 33
Rechtbank Noord-Holland, 21-12-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:10324, HAA - 15 _ 33
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 21 december 2016
- Datum publicatie
- 7 maart 2017
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2016:10324
- Zaaknummer
- HAA - 15 _ 33
Inhoudsindicatie
De crisisheffing is in deze zaak geen individuele en buitensporige last en ook overigens niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
Uitspraak
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 15/33
[X] B.V. (voorheen [Xx] B.V.), gevestigd te [Z] , eiseres,
(gemachtigde: mr. J.A.P. van Heugten),
en
Procesverloop
Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2014 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 382.653 aan pseudo-eindheffing hoog loon in de zin van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna ook: crisisheffing) is aangegeven. Dit bedrag is op 30 mei 2014 door verweerder ontvangen. Tegen deze afdracht heeft eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 20 november 2014 afgewezen.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016 te Haarlem. Eiseres is - met bericht daarvan aan de rechtbank - niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. de Groot, tot bijstand vergezeld van mr. S.R. Mohamed Hoesein en drs. F. Belhaj.
Overwegingen
Feiten
1. Alle aandelen in eiseres worden gehouden door [Xx] B.V. (hierna: [Xx] BV). Beide vennootschappen maken voor de heffing van de vennootschapsbelasting deel uit van een fiscale eenheid. Eiseres houdt alle aandelen in [C] B.V. Deze vennootschap maakt geen deel uit van de fiscale eenheid.
2. Op 13 december 2013 zijn de aandelen in [Xx] BV overgenomen door een derde, zijnde [B] LLC. (daarna is de naam van [Xx] BV gewijzigd in [X] B.V.). Ten gevolge van deze overname moesten door werknemers gehouden zogenoemde Restricted Stock Units tot uitkering komen, hetgeen heeft geleid tot aanzienlijke loonkosten in dat jaar.
Geschil 3. Tussen partijen is in geschil of eiseres gehouden was de crisisheffing af te dragen. Meer in het bijzonder is in geschil:
- of de crisisheffing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel als bedoeld in artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR).
- of de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP EVRM).
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid
4. Het bezwaarschrift tegen de onderhavige afdracht is prematuur ingediend op 16 mei 2014. De rechtbank ziet daarin evenwel geen aanleiding het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de aangifte is gedaan op 29 april 2014, en aangenomen kan worden dat eiseres zich daarbij van het voorwerp van bezwaar een vastomlijnde voorstelling heeft gevormd. De belasting is vervolgens ook afgedragen op 30 mei 2014. Niet-ontvankelijkverklaring blijft derhalve op de voet van artikel 26, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege (vgl. HR 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BG5375).
Artikel 1 van het EP EVRM
5. De rechtbank stelt voorop dat belastingen in beginsel een inmenging vormen in het door artikel 1 van het EP EVRM gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. De tweede alinea van deze bepaling voorziet echter uitdrukkelijk in een algemene rechtvaardigingsgrond voor de inmenging die wordt veroorzaakt door de toepassing van fiscale maatregelen. Dit neemt niet weg dat ook op het terrein van de belastingen de inmenging volgens vaste rechtspraak van het EHRM ‘lawful’ moet zijn en een ‘legitimate aim’ moet dienen, en dat er een ‘fair balance’ dient te bestaan tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang. Bij deze laatste toets is van belang dat de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge toekomt (Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124).
6. In genoemd arrest is beslist dat de crisisheffing voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar in de uitoefening is, en dat daarmee derhalve aan de vereisten van ‘lawfulness’ is voldaan. Voorts is beslist dat het heffen van belastingen in het algemeen belang, zoals in de slotzin van artikel 1 EP ligt besloten, in beginsel voldoet aan het vereiste van een ‘legitimate aim’, en dat er geen grond is om daarover anders te oordelen in het onderhavige geval waarin de wetgever ter oplossing van de ernstige begrotingsproblemen in 2013 en 2014 een reeks ingrijpende maatregelen heeft genomen, waarvan de crisisheffing deel uitmaakt. Ten slotte is beslist dat met de invoering alsmede de verlenging van de crisisheffing tot en met het jaar 2014 de ‘fair balance’ op regelniveau niet is geschonden. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
7. Zoals in r.o. 2.8 van voormeld arrest is overwogen, laat het voorgaande echter de mogelijkheid open dat er onder omstandigheden sprake is van een individuele en buitensporige last. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder rust op eiseres de last om de feiten en omstandigheden bij te brengen op grond waarvan een dergelijke individuele en buitensporige last kan worden aangenomen. In dit kader heeft eiseres aangevoerd dat de crisisheffing in 2014 meer dan 50% van het vermogen bedraagt en bijna de helft van het jaarresultaat op dat moment, alsmede dat over het boekjaar 2013/2014 een verlies is geleden van € 2.804.000. De door eiseres genoemde gegevens zijn afkomstig uit de door haar overgelegde geconsolideerde jaarrekeningen voor de jaren 2012/2013 en 2013/2014 van [Xx] BV. De aandeelhouder van eiseres heeft een agiostorting gedaan om te voorkomen dat het eigen vermogen negatief zou worden, stelt eiseres voorts.
8. De door eiseres gestelde feiten zijn op zichzelf en zonder enige toelichting van de zijde van eiseres, die ontbreekt, onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Voor zover eiseres er in dit kader over klaagt dat de last niet voorzienbaar was, geldt dat dat aspect reeds is meegewogen bij het oordeel dat de fair balance op regelniveau niet is geschonden. Op individueel niveau leidt dit niet tot een ander oordeel.
Strijd met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR
9. Eiseres heeft aangevoerd dat de crisisheffing in strijd is met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
10. De Hoge Raad heeft zijn arrest van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124 geoordeeld dat de crisisheffing niet discriminerend is in de zin van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Proceskosten
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, voorzitter, en mr. M.W. Koenis en mr. R. van Scharrenburg, leden, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: