Rechtbank Noord-Holland, 22-02-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:2348, AWB - 15 _ 2751
Rechtbank Noord-Holland, 22-02-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:2348, AWB - 15 _ 2751
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 22 februari 2016
- Datum publicatie
- 4 april 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2016:2348
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 2751
Inhoudsindicatie
Zorgtoeslag: De mededeling van verweerder van het besluit tot verdaging van de beslissing op eisers bezwaarschrift is alleen naar eiser zelf en niet naar zijn gemachtigde gezonden. Nu eiser het tegendeel niet heeft gesteld, moet worden aangenomen dat deze mededeling hem voor afloop van de oorspronkelijke beslistermijn heeft bereikt. De beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is verdaagd, zodat verweerder tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan en dus geen dwangsommen heeft verbeurd. Het besluit is niet herroepen als gevolg van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, aangezien het is gebaseerd op de gegevens die verweerder op het moment van het nemen van dit besluit ter beschikking stonden. Eiser heeft daarom geen recht op vergoeding van de bezwaarkosten.
Uitspraak
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer: ALK 15/2751
en
Procesverloop
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de herziene beschikking zorgtoeslag 2011 (beschikkingsnummer [#] ) van 20 januari 2015 (hierna: de beschikking van 20 januari 2015).
Het bezwaar is bij beslissing van 8 mei 2015 gegrond verklaard. Op dezelfde datum heeft verweerder een dwangsombeschikking genomen.
Eiser heeft op 19 juni 2015 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2016 te Alkmaar.
Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Muhlenbaumer.
Overwegingen
Feiten
1. Bij beschikking van 24 december 2010 is aan eiser een voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2011 verleend van € 1.753, gebaseerd op een geschat toetsingsinkomen van € 1.639 van eiser en van € 16.177 van zijn toeslagpartner [B] , tezamen € 17.816.
2. Bij beschikking van 23 november 2012 is de definitieve berekening zorgtoeslag 2011 vastgesteld op € 1.050, gebaseerd op een toetsingsinkomen van € 16.751 van eiser en van € 17.110 van zijn toeslagpartner, tezamen € 33.861.
3. Eiser heeft op 6 december 2012 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) gedaan voor het jaar 2011, naar een verzamelinkomen van € 12.409 van eiser en een drempelinkomen van € 17.110 van zijn toeslagpartner, tezamen € 29.519.
4. Bij herziene beschikking van 8 januari 2013 is de zorgtoeslag 2011 vastgesteld op € 1.269 gebaseerd op een toetsingsinkomen van € 12.409 van eiser en van € 17.110 van zijn toeslagpartner, tezamen € 29.519.
5. Aan de toeslagpartner van eiser is met dagtekening 8 november 2013 een aanslag ib/pvv 2011 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 17.110.
6. Aan eiser is met dagtekening 4 juli 2014 een aanslag ib/pvv 2011 opgelegd naar een verzamelinkomen van € 13.259.
7. Bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2015 is de aan eiser opgelegde aanslag ib/pvv 2011 verminderd, gebaseerd op een verzamelinkomen van € 9.206.
8. Bij beschikking van 7 januari 2015 is de aan de toeslagpartner van eiser opgelegde aanslag ib/pvv 2011 verminderd, gebaseerd op een verzamelinkomen van € 16.110.
9. Bij de beschikking van 20 januari 2015 is de zorgtoeslag 2011 vastgesteld op € 1.226, gebaseerd op een toetsingsinkomen van € 13.259 van eiser en van € 17.110 van zijn toeslagpartner, tezamen € 30.369.
10. Eiser heeft tegen de beschikking van 20 januari 2015 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft met dagtekening 26 maart 2015 alleen aan eiser en niet aan zijn gemachtigde een ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift gezonden. De ontvangstbevestiging luidt, voor zover van belang:
“U ontvangt binnen 12 weken na afloop van de termijn waarin u bezwaar kon maken een beslissing op uw bezwaar.”
11. Bij herziene beschikking van 14 april 2015 is de zorgtoeslag 2011 vastgesteld op € 1.480, gebaseerd op een toetsingsinkomen van € 9.206 van eiser en van € 16.110 van zijn toeslagpartner, tezamen € 25.316.
12. Eiser heeft verweerder bij brief met dagtekening 16 april 2015 bericht dat de termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift tegen de herziene beschikking van 20 januari 2015 is verstreken en aanspraak gemaakt op een dwangsom voor het geval verweerder niet binnen twee weken alsnog een besluit neemt.
13. Verweerder heeft eiser bij brief van 8 mei 2015 bericht dat de beslistermijn nog niet was verstreken en dat eiser de ingebrekestelling te vroeg heeft ingediend.
14. Bij uitspraak van 8 mei 2015 is het bezwaar van eiser onder verwijzing naar de herziene beschikking van 14 april 2015 gegrond verklaard.
Geschil 15.In geschil is:
- of verweerder dwangsommen heeft verbeurd in verband met overschrijding van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar;
- of eiser recht heeft op vergoeding van de kosten in de bezwaarfase.
16. Eiser stelt zich op het volgende standpunt. Verweerder heeft geen verdagingsbesluit genomen. De ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift is alleen naar eiser en niet naar de gemachtigde toegezonden. Als gevolg daarvan is de oorspronkelijke termijn om te beslissen op het bezwaarschrift van zes weken overschreden. Verweerder heeft bij het vaststellen van de herziene beschikking zorgtoeslag 2011 van 20 januari 2015 een toerekenbare fout gemaakt door zich te baseren op onjuiste gegevens. Als gevolg daarvan dient verweerder de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep te vergoeden. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de beslissing op bezwaar met veroordeling van verweerder in de kosten in bezwaar en beroep.
17. Verweerder neemt het volgende standpunt in. De termijn voor het beslissen op het bezwaarschrift is bij de ontvangstbevestiging van 26 maart 2015 verdaagd. Verweerder dient gebruik te maken van het authentieke inkomensgegeven dat wordt verzameld door de inspecteur. Op het moment dat de beschikking van 20 januari 2015 werd genomen beschikte verweerder nog niet over de gegevens waarop de beslissingen van 7 januari 2015 zijn gebaseerd, en kon hij daarover ook nog niet beschikken. Deze beschikking is binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn genomen. De beschikking van 20 januari 2015 is niet herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door een derde is geen sprake. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Dwangsommen
18. Gelet op het bepaalde in artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het onderhavige beroep mede betrekking op de dwangsombeschikking van 8 mei 2015, nu eiser deze betwist.
19. Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bepaalt voor het onderhavige geval dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Op grond van het derde lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen. Indien het bestuursorgaan een verdagingsbeslissing neemt, dient het belanghebbende daarvan op grond van het vijfde lid schriftelijk mededeling te doen. Deze mededeling dient te worden gedaan voordat de oorspronkelijke beslistermijn is verstreken (HR 17 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2706). Op grond van artikel 6:17 van de Awb dient deze mededeling aan de gemachtigde te worden gezonden.
20. In het onderhavige geval liep de bezwaartermijn af op 3 maart 2015. Zonder verdagingsbesluit liep de beslistermijn derhalve af op 14 april 2015. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in de vermelding in de ontvangstbevestiging dat eiser de beslissing op zijn bezwaarschrift binnen 12 weken na afloop van de bezwaartermijn zal ontvangen een mededeling van een genomen besluit tot verdaging van de beslissing voor ten hoogste zes weken besloten. Het standpunt van eiser dat geen verdagingsbesluit is genomen is dus onjuist.
21. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:969) bevestigd dat geen recht op een dwangsom bestaat indien een uitspraak op bezwaar wel aan eiser, maar niet aan zijn gemachtigde is gezonden, en daartoe als volgt overwogen:
“[…] dat de bepalingen over de termijnen waarbinnen het bestuursorgaan een besluit dient te nemen, (mede) ertoe strekken te waarborgen dat belanghebbenden binnen de in het desbetreffende geval geldende termijn worden geïnformeerd over de besluitvorming, en bij voorkeur over de inhoud daarvan. […] Artikel 6:17 Awb strekt tot bescherming van de procedurele belangen van de belanghebbende; dat is van een andere orde dan de hiervoor […] omschreven strekking van de bepalingen inzake het tijdig beslissen, die ziet op zekerheid omtrent de inhoudelijke positie van de belanghebbende tegenover het bestuursorgaan […]”
22. Gelet op dit arrest kan de enkele omstandigheid dat de mededeling van het besluit tot verdaging van de uitspraak op bezwaar alleen naar eiser zelf, en niet naar zijn gemachtigde is gezonden, niet tot de conclusie leiden dat aan dat besluit rechtsgevolg moet worden ontzegd. Aangezien eiser het tegendeel niet heeft gesteld, moet worden aangenomen dat de ontvangstbevestiging hem voor afloop van de oorspronkelijke beslistermijn die eindigde op 14 april 2015 heeft bereikt (vergelijk HR 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416). De beslistermijn liep in het onderhavige geval daarom af op 26 mei 2015. De rechtbank concludeert dat verweerder op 8 mei 2015 tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan, en dus geen dwangsommen heeft verbeurd.
Kosten bezwaarfase
23. Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, bepaalt - voor zover van belang - dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
24. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), geldt de Awir voor inkomensafhankelijke regelingen. De Wet op de zorgtoeslag moet als zodanige regeling worden aangemerkt.
25. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Awir wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Awir is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir, wordt onder inkomensgegeven het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verstaan. Ingevolge deze bepaling wordt in casu onder inkomensgegeven verstaan: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
26. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de Awir herziet verweerder de tegemoetkoming indien na een wijziging van een inkomensgegeven blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschiedt de herziening binnen acht weken na het tijdstip waarop het gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de uitspraak strekkende tot deze wijziging onherroepelijk is geworden.
27. Uit de wettelijke structuur volgt dat verweerder gehouden is het door de inspecteur bij de aanslag ib/pvv vastgestelde verzamelinkomen te volgen. Uit de toetsingsinkomens waarop de beschikking van 20 januari 2015 is gebaseerd leidt de rechtbank af dat deze beschikking is gebaseerd op de in de overwegingen 5 en 6 genoemde aanslagen ib/pvv 2011, die op respectievelijk 8 november 2013 en 4 juli 2014 zijn vastgesteld. De stellingen van eiser dat er tussen 8 januari 2013 en 7 januari 2015 geen wijziging van het inkomen is geweest die aanleiding kon geven tot een herziene beschikking en dat het niet waarschijnlijk is dat de inspecteur deze gegevens heeft verstrekt zijn derhalve onjuist.
28. Ter zitting heeft verweerder de rechtbank en eiser op zijn laptop de database Verzamelfunctie Inkomensgegevens Toeslagen gedemonstreerd, waarin de inkomensgegevens die de Belastingdienst verzamelt ten behoeve van de toeslagen worden verwerkt. Verweerder heeft toegelicht dat het inkomensgegeven van eiser op het moment dat de beschikking van 20 januari 2015 is afgegeven € 13.259 bedroeg, overeenkomend met het verzamelinkomen op de aanslag ib/pvv 2011 van 4 juli 2014. Verweerder heeft voorts toegelicht dat de naar aanleiding van de besluiten van 7 januari 2015 (overwegingen 7 en 8) gewijzigde inkomensgegevens eerst op 2 februari 2015 in deze database zijn verwerkt. Eiser heeft een en ander niet weersproken. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder de beschikking van 20 januari 2015 heeft gebaseerd op de gegevens die hem op dat moment ter beschikking stonden. De stelling van eiser dat het voor rekening van verweerder dient te komen dat hij niet in staat is geweest de beschikking van 20 januari 2015 te baseren op de gewijzigde inkomensgegevens is onverenigbaar met de termijn van acht weken van artikel 20, tweede lid, van de Awir, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
29. De rechtbank concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Proceskosten
30. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.