Rechtbank Noord-Holland, 03-06-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:5268, HAA 15/1027, 15/1028
Rechtbank Noord-Holland, 03-06-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:5268, HAA 15/1027, 15/1028
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Holland
- Datum uitspraak
- 3 juni 2016
- Datum publicatie
- 28 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBNHO:2016:5268
- Zaaknummer
- HAA 15/1027, 15/1028
Inhoudsindicatie
Het recht tot grondaankoop en de in het vooruitzicht gestelde vergunning tot exploitatie van een tankstation met garagebedrijf behoren uit hun aard tot het verplichte ondernemingsvermogen.
Die rechten – ook ingeval sprake zou zijn van staking van de onderneming – kunnen niet naar privé worden overgebracht nu deze rechten hun ontstaansgrond vinden in eisers bedrijfsbeëindiging.
Of eisers onderneming daadwerkelijk is gestaakt, kan daarom in het midden blijven. De opbrengsten die eiser uit de overeenkomst geniet, kunnen immers op grond van goed koopmansgebruik naar gelang zij opkomen in de belastingheffing worden betrokken.
Uitspraak
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 15/1027 en HAA 15/1028
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 juni 2016 in de zaken tussen
[X] , wonende te [Z] , eiser
(gemachtigde mr. B.W. Korver),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, verweerder.
14/1022
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 28 november 2012 voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd en daarbij heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft voorts aan eiser met dagtekening 28 november 2012 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2009 opgelegd en daarbij heffingsrente in rekening is gebracht.
Verweerder heeft op 20 januari 2015 uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij de bezwaren tegen de aanslagen en daarbij gegeven beschikkingen zijn afgewezen.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overlegd en verweerschriften ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 18 februari 2016 nog een aanvulling op de eerder ingediende verweerschriften gegeven, en daarbij stukken ingediend. Bij brief van 29 februari 2016 heeft eiser nadere stukken ingediend. Een kopie van de stukken zijn over en weer naar partijen verzonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B.W. Korver, vergezeld van mr. [A] en [B] .. Namens verweerder zijn verschenen mr. J.N.A.H. Renckens en mr. R.G.G. Aarts.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser heeft vanaf 1967 een autogarage en een tankstation in de vorm van een eenmanszaak geëxploiteerd in het centrum van [Z] .
2. In 1986 verkreeg eiser van de gemeente Harenkarspel een vergunning voor onbepaalde tijd om LPG-brandstoffen te mogen leveren. Begin jaren negentig van de vorige eeuw heeft de gemeente Harenkarspel besloten bij voorkeur geen LPG-stations meer toe te staan binnen de bebouwde kom. Eiser werd daarom genoodzaakt zijn bedrijf in [Z] te beëindigen.
3. In verband met de noodgedwongen beëindiging is aan eiser door de gemeente op ca. 2700 meter afstand van de oude locatie een vervangende locatie aangeboden (het bedrijventerrein). Eiser verkreeg in dat verband het recht om op die locatie grond te kopen voor HFl 200.000 (€ 90.756) met zicht op verkrijging van een vergunning om op die plek een tankstation annex garagebedrijf te mogen exploiteren.
4. Uit eerder genomen bodemmonsters (1988/1989 – 1991) was gebleken dat de bodem op de oude locatie van het tankstation zwaar verontreinigd was en gesaneerd moest worden.
5. In 1992 is een regeling voor de bodemsanering van voormalige brandstofpunten in het leven geroepen, die werd uitgevoerd door de Stichting Uitvoering Bodemsanering Amovering Tankstation (hierna: SUBAT). Op basis van de SUBAT-regeling kon een sanering in principe plaatsvinden zonder kosten voor de (voormalige) eigenaar van het desbetreffende brandstofpunt.
6. Eiser heeft voor 1 september 1993 met succes zijn locatie aangemeld voor een bodemsanering op basis van de SUBAT-regeling. Als voorwaarde gold onder andere dat eiser gedurende een periode van 15 jaar op straffe van een forse boete dan wel het alsnog zelf betalen van de saneringskosten, op geen enkele wijze feitelijk betrokken mocht zijn bij de exploitatie van een tankstation.
7. Eiser heeft bij brief van 5 maart 1992 aan de gemeente laten weten dat hij wil overgaan tot grondaankoop op het bedrijventerrein en dat hij zo spoedig mogelijk zal laten weten hoe de grond verdeeld moet worden in verband met tankstation en garage en op welke naam de overdracht moet geschieden.
8. Door eiser is in overleg met de gemeente gezocht naar een oplossing waarbij een derde in plaats van eiser op de vervangende locatie een tankstation zou neerzetten en gedurende 15 jaar zou exploiteren. In een namens de gemeente opgemaakt verslag van een bespreking op 30 december 1993 met onder meer eiser, staat vermeld:
“De gemeente bestudeert op dit ogenblik de mogelijkheden van een eventuele verplaatsing van het bedrijf naar [het bedrijventerrein] in relatie tot de voorwaarden van het SUBAT contract.”
9. De gemeente heeft bij brief van 11 november 1994 aan SUBAT onder meer aangegeven dat een verkoop aan BOHA Oliemaatschappij B.V. (hierna: BOHA) wordt overwogen.
10. Bij brief van 25 november 1994 laat SUBAT weten dat er niet langer bezwaren bestaan en dat de saneringsovereenkomst kan worden afgerond.
11. De in 1986 verleende vergunning aan eiser voor het leveren van brandstoffen is in 1994 ingetrokken en nadien heeft de sanering van de locatie van het tankstation plaatsgevonden. Twee jaar daarvoor was het garagebedrijf al beëindigd.
12. Op 15 december 1994 tekenen BOHA, eiser en zijn echtgenote (“aanbrenger”) een overeenkomst, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“1.1. Aanbrenger zal zorgdragen dat de gemeente [..] BOHA aanvaardt als koper van het perceel (…)
Aanbrenger ontvangt per kwartaal een aanbrengvergoeding voor de door hem in artikel 1 genoemde verdiensten
Deze aanbrengvergoeding wordt gebaseerd op:
a. een bedrag van f 75.000,= per jaar, te voldoen in vier termijnen van f 18.750,-- (…). Indien in een jaar meer dan 3.500.000 liter motorbrandstoffen (…) via het motorbrandstoffenstation verkocht worden, is BOHA over iedere afgeleverde liter boven genoemd kwantum vier cent extra vergoeding verschuldigd. (…)
b. Het onder “a” genoemde bedrag aan vergoeding zal worden
1. verminderd met de gemeentelijke heffingen, provinciale heffingen, leges en overige kosten en lasten die normaliter voor rekening komen voor verhuurder en eigenaar van de grond.;
2. verminderd met de rente die direct hetzij indirect door financiers aan BOHA in rekening wordt gebracht voor het financieren van de aankoop van de grond zoals omschreven in de considerans.
c. Alle in dit artikel genoemde bedragen zijn exclusief B.T.W.
(…)
De in artikel 2 genoemde aanbrengvergoeding heeft een maximale looptijd van vijftien jaar vanaf datum ingebruikneming van het motorbrandstoffenstation.
(…)
Aanbrenger heeft het recht om na afloop van de vijftienjarige periode van aanbrengvergoeding gedurende dertig dagen de grond met daarop gebouwde opstallen van BOHA te kopen onder de voorwaarde dat partijen de in artikel 3.2 en 3.3. beschreven verplichtingen jegens elkander zijn nagekomen.
De koopsom zal gelijk zijn aan de koopsom, waarvoor BOHA deze grond van de gemeente Harenkapsel heeft gekocht te vermeerderen met de kosten van verkrijging in eigendom.
In verband met de vastgestelde koopsom geldt voor BOHA voor de onder- en bovengrondse opstallen een afschrijvingstermijn van vijftien jaar.
Indien BOHA in verband met de exploitatie van het station nieuwe investeringen moet verrichten zal de onder 6.2 genoemde koopsom worden vermeerderd met een bedrag gelijk aan de restant boekwaarde van die investeringen op het moment van aankoop”
13. De bouwgrond op het bedrijventerrein is op 24 maart 1995 door de gemeente geleverd aan BOHA, voor HFl 217.883. BOHA heeft van de gemeente vergunning gekregen om aldaar een tankstation te exploiteren. Het perceel waarop eventueel een vervangend garagebedrijf had kunnen worden geplaatst, is door BOHA op 4 december 1996 voor HFl 128.000 doorverkocht aan derden. Eiser heeft in verband hiermee een vergoeding van HFl 25.000 ontvangen.
14. In 2008 zijn eiser en zijn echtgenote enerzijds en BOHA anderzijds in onderhandeling gegaan naar aanleiding van het naderende einde van de vijftienjaarsperiode. In 2009 is een ontbindingsovereenkomst gesloten tussen BOHA en eiser en zijn echtgenote. Daarin is kort gezegd afgesproken dat partijen uit elkaar gaan, dat BOHA de exploitatie van het tankstation kan voortzetten, en dat eiser en zijn echtgenote afstand doen van hun recht op aanbrengvergoeding en recht van koop, voor een bedrag van € 790.000.
15. In 2009 is tot een bedrag van € 21.750 (3 x € 6.806,70 + € 1.331,75) aan reguliere aanbrengvergoeding genoten. Dit bedrag komt overeen met een jaarlijkse vergoeding van HFl 60.000, zijnde een in onderling overleg bepaald voorschotbedrag, waarbij rekening is gehouden met een vergoeding door eiser en zijn echtgenote van de rentelast over de financiering van de grond.
Geschil
16. In geschil is of verweerder de in 2009 door eiser van BOHA ontvangen bedragen van € 790.000 en € 21.750 terecht als inkomen uit werk en woning heeft belast.
17. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze bedragen ten onrechte als belastbaar inkomen uit werk en woning zijn aangemerkt omdat:
- primair, de rechten uit de overeenkomst met BOHA tot de vermogenssfeer behoren;
- subsidiair, die rechten weliswaar tot de winstsfeer behoorden, maar in 1994 bij staking van de onderneming naar de privésfeer zijn overgegaan;
- meer subsidiair, dat die rechten voor de helft aan de echtgenote van eiser moeten worden toegerekend;
- nog meer subsidiair, dat de aanslag dient te worden verminderd in verband met toepassing van de ondernemersfaciliteiten.
Eiser concludeert (primair en subsidiair) tot gegrondverklaring van de beroepen en tot vermindering van de aanslagen zoals door hem bepleit.
18. Verweerder heeft de standpunten van eiser gemotiveerd betwist. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
19. Zoals volgt uit de feiten vermeld onder 6 en 7 en uit hetgeen partijen daar overigens over hebben verklaard, heeft eiser aanvankelijk zelf gebruik willen maken van het recht tot grondaankoop en van de in het vooruitzicht gestelde vergunning tot exploitatie van een tankstation met garagebedrijf op het bedrijventerrein. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke rechten uit hun aard tot het verplichte ondernemingsvermogen dienen te worden gerekend; eiser had in deze geen keus (zie HR 28 oktober 1959, BNB 1959/374, HR 25 juni 1958, BNB 1958/292, ECLI:NL:HR:2009:BI7213 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2009:BI7213) en HR 5 november 1958, BNB 1959/42, ECLI:NL:PHR:1994:AA2949 (http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:1994:AA2949)). Dat eiser uiteindelijk zelf geen gebruik heeft gemaakt van het recht tot grondaankoop, is in dit verband niet van belang. Immers eiser verkeerde blijkens onder meer de onder 12 opgenomen overeenkomst met BOHA, in de positie om een derde zijn rechten op het bedrijventerrein te doen toekomen en de gemeente was – gegeven de onder 8 vermelde verslaglegging van een gesprek – kennelijk bereid om daaraan ten gunste van eiser mee te werken. De rechtbank is van oordeel dat evenals de rechten die eiser verkreeg van de gemeente – te weten het recht tot grondaankoop met uitzicht op verkrijging van benodigde bouw- en exploitatievergunningen –, de rechten uit de overeenkomst met BOHA, tot het verplichte ondernemingsvermogen moeten worden gerekend. Immers de rechten uit de overeenkomst met BOHA konden naar het oordeel van de rechtbank niet ontstaan zonder dat eiser zijn rechten die hij had verkregen van de gemeente in het kader van zijn bedrijfsbeëindiging, zou prijsgeven althans daar zelf geen gebruik van zou maken. Daar komt bij dat die rechten – ook ingeval sprake zou zijn van staking van de onderneming – niet naar privé kunnen worden overgebracht nu deze rechten hun ontstaansgrond vinden in eisers bedrijfsbeëindiging in [Z] en het bestaan of het beloop van die rechten onzeker is gegeven de afspraken tussen eiser en BOHA in de overeenkomst onder 12, zoals de mogelijkheid dat de exploitatie van de onderneming in de toekomst voor rekening van eiser zal geschieden (vergelijk HR 2 april 2004, nr. 38.832,ECLI:NL:HR:2004:AO6956, BNB 2004/227). Of eisers onderneming daadwerkelijk in 1994 is gestaakt, kan daarom in het midden blijven. De opbrengsten die eiser uit de overeenkomst met BOHA geniet, kunnen immers op grond van goed koopmansgebruik naar gelang zij opkomen in de belastingheffing worden betrokken. Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt de rechtbank tot verwerping van zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van eiser.
20. Wat betreft het meer subsidiaire standpunt van eiser dat de helft van de van BOHA in 2009 ontvangen bedragen niet aan hem toekomt maar aan zijn echtgenote, overweegt de rechtbank dat de onderneming van eiser tot en met 1994 in de vorm van een eenmanszaak is gedreven. De echtgenote van eiser kon dan ook geen rechten jegens de gemeente Harenkarspel doen gelden om een vervangend tankstation op het bedrijventerrein te mogen exploiteren. Alle uit die rechten voortvloeiende voordelen komen dan ook alleen eiser toe, niet tevens zijn echtgenote. Dat de echtgenote van eiser als partij is opgenomen in zowel de oorspronkelijke overeenkomst met BOHA als de ontbindingsovereenkomst, doet daar niet aan af. Dat eiser op enig moment zijn rechten jegens BOHA die voortkwamen uit zijn onderneming heeft overgedragen aan zijn echtgenote, is gesteld noch gebleken. Ook het meer subsidiaire standpunt van eiser wordt daarom verworpen.
21. Wat betreft het nog meer subsidiaire standpunt van eiser dat de aanslag dient te worden verminderd in verband met toepassing van de ondernemersfaciliteiten oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daarvoor in aanmerking komt, zodat ook dit standpunt wordt verworpen.
22. Uit het vorenstaande volgt dat het gelijk aan verweerder is en dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.