Home

Rechtbank Noord-Holland, 20-07-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:5874, HAA - 15 _ 1678

Rechtbank Noord-Holland, 20-07-2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:5874, HAA - 15 _ 1678

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
20 juli 2016
Datum publicatie
9 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2016:5874
Formele relaties
Zaaknummer
HAA - 15 _ 1678

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft geen recht op de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De bij de aanslag tot een te hoog bedrag verleende teruggaaf als gevolg van het ten onrechte in aanmerking genomen bedrag aan deze heffingskorting kan gelet op de tekst van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet worden nagevorderd. De navorderingsaanslag wordt vernietigd.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 15/1678

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.774.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de navorderingsaanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door ir. [A] . Namens verweerder is verschenen V.D.R.M. van Schijndel. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Na de zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen om een reactie gevraagd op een door haar gestelde vraag. Partijen hebben hierop gereageerd. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is gehuwd met [B] en woont met haar echtgenoot en drie kinderen te [woonplaats] . Eiseres heeft sinds het jaar 2003 geen aangifte ib/pvv gedaan.

2. Eiseres ontving in 2010 van de gemeente Velsen een bijstandsuitkering van € 6.774 waarop € 445 aan loonheffing is ingehouden.

3. In april 2012 heeft eiseres een brief van de Belastingdienst ontvangen over het terugvragen van inkomstenbelasting over 2010, omdat volgens gegevens van de Belastingdienst eiseres over dat jaar mogelijk recht zou hebben op een teruggaaf van € 167.

4. Op 2 augustus 2012 heeft eiseres op basis van de hiervoor genoemde brief haar aangifte ib/pvv over het jaar 2010 ingediend naar een verzamelinkomen van € 6.774. Eiseres heeft in de aangifte al haar inkomsten onder de rubriek 2 ‘Loon en ziektewetuitkeringen’ als inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking aangegeven. Tevens heeft eiseres bij onderdeel 33a van de aangifte aangegeven dat zij voldeed aan de voorwaarden voor heffingskortingen voor ouders door aankruising van het vakje voor ‘inkomensafhankelijke combinatiekorting’.

5. Verweerder heeft bij brief van 14 december 2012 aangekondigd dat is gebleken dat eiseres in haar aangifte ten onrechte een of meer bedragen heeft aangegeven in de rubriek ‘inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking’, en dat deze bedragen zullen worden verplaatst naar de rubriek ‘inkomsten uit vroegere dienstbetrekking’.

6. Met dagtekening 14 februari 2013 is de definitieve aanslag ib/pvv 2010 opgelegd. Bij de aanslagregeling zijn de ontvangen bedragen aan bijstandsuitkering en de daarop ingehouden loonheffing verplaatst van de rubriek tegenwoordige arbeid naar de rubriek vroegere arbeid/ontvangen uitkeringen. De aanslag resulteert in een teruggaaf van € 716 (inclusief bedrag van € 38 aan vergoede heffingsrente). Hierbij is aan eiseres een bedrag van € 775 aan inkomensafhankelijke combinatiekorting toegekend.

7. Verweerder heeft in zijn brief met dagtekening 3 juli 2014 aan eiseres geschreven dat de aanslag ib/pvv 2010 te laag is vastgesteld doordat daarbij ten onrechte een bedrag aan inkomensafhankelijke combinatiekorting in aanmerking is genomen. Als gevolg hiervan zal aan eiseres een navorderingsaanslag ib/pvv 2010 worden opgelegd. En verder onder meer:

“Het bedrag van de inkomensafhankelijke combinatiekorting dat u moet terugbetalen, staat op uw definitieve aanslag. Omdat wij deze fout hebben gemaakt, betaalt u geen boete en belastingrente.”

8. De aan eiseres met dagtekening 26 juli 2014 opgelegde navorderingsaanslag ib/pvv 2010 behelst een te betalen bedrag van € 511.

Geschil 9. In geschil is of verweerder de bij de aanslag tot een te hoog bedrag verleende teruggaaf als gevolg van het ten onrechte in aanmerking genomen bedrag aan inkomensafhankelijke combinatiekorting op de voet van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) kan navorderen. Niet in geschil is dat eiseres geen recht had op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

10. Eiseres voert aan dat verweerder ermee bekend was dan wel redelijkerwijs ermee bekend had kunnen zijn dat de aanslag naar een onjuist bedrag was opgelegd. Eiseres was te goeder trouw. De door verweerder gemaakte fout was redelijkerwijs niet voor haar kenbaar. Gelet op de aanslag en de daaraan voorafgaande brief van 14 december 2012 mocht zij er juist op vertrouwen dat verweerder bij de aanslagregeling alle eventuele fouten in de aangifte had gecorrigeerd. Om deze redenen is het verweerder niet toegestaan een navorderingsaanslag op te leggen, aldus eiseres.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. Verder verzoekt eiseres om een schadevergoeding.

11. Verweerder is van mening dat navordering mogelijk is omdat er sprake is van een fout in de zin van artikel 16, tweede lid, letter c, van de Awr. Door een systeemfout in de computerprogrammatuur van de belastingdienst is bij de correctie van bedragen uit de rubriek inkomsten uit ‘tegenwoordige arbeid’ naar de rubriek ‘vroegere arbeid’ geen koppeling gemaakt met de inkomensafhankelijke combinatiekorting, waar dan ook geen recht op bestaat. Deze fout is na ontdekking direct hersteld. De systeemfout bij verweerder is niet het gevolg van zijn onjuist inzicht in de feiten of het recht. De te weinig geheven belasting bedraagt verder meer dan 30% waardoor er sprake is van een voor eiseres redelijkerwijs kenbare fout. Dit is een onweerlegbaar bewijsvermoeden, aldus verweerder. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

12. Artikel 16, eerste lid, van de Awr (cursiveringen door de rechtbank toegevoegd), bepaalt:

“Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.”

13. De hiervoor cursief weergegeven tekstdelen zijn per 1 januari 2001 in deze bepaling opgenomen op basis van de Invoeringswet Wet IB 2001. In de Memorie van Toelichting bij de Invoeringswet Wet IB 2001 staat hierover het volgende vermeld:

“In het systeem van de Wet inkomstenbelasting 2001 leidt een verhoging van de standaardheffingskorting bij de minstverdienende partner tot het verlenen van het recht op uitbetaling van de heffingskorting (artikel 8.1.8 Wet inkomstenbelasting 2001). Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een uit te betalen heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend moet de inspecteur de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting kunnen navorderen overeenkomstig de bestaande mogelijkheid van navordering van een ten onrechte of tot een te hoog verleende vermindering van belasting. De heffingskorting is naar aard namelijk een vermindering van belasting. Ten einde misverstanden te voorkomen wordt dit expliciet in artikel 16, eerste lid, tot uitdrukking gebracht.”

MvT, Kamerstukken II, 1998/99, 26 728, nr. 3, p. 23.

14. In het tweede lid van artikel 16 van de Awr zijn een aantal gevallen omschreven waarin ook kan worden nagevorderd zonder dat sprake is van een zogenoemd nieuw feit als bedoeld in artikel 16, eerste lid, laatste volzin, van de Awr. Met ingang van 1 januari 2010 is artikel 16, tweede lid, letter c, van de Awr ingevoerd. Artikel 16, tweede lid, aanhef en letter c, van de Awr luidt:

“Navordering kan mede plaatsvinden in gevallen waarin te weinig belasting is geheven doordat:

(…)

c. ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is, waarvan in elk geval sprake is indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.”

15. Naar het oordeel van de rechtbank laat artikel 16 van de Awr, en in het bijzonder het tweede lid, aanhef en letter c, van dit artikel naar haar duidelijke bewoordingen niet toe heffingskorting in een situatie als hier aan de orde na te vorderen. Anders dan in artikel 16, eerste lid, van de Awr, spreekt het tweede lid, van deze bepaling niet expliciet over de mogelijkheid van navordering van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting indien een in de belastingwet voorziene heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 16, tweede lid, letter c, van de Awr is ingevoerd per 1 januari 2010 en derhalve ná de hiervoor onder 12 cursief aangeduide wijziging van het eerste lid van dat artikel. Indien de wetgever met het tweede lid, letter c, beoogde in geval van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting onder de daar genoemde omstandigheden ook navordering mogelijk te doen zijn, zou het ter vermijding van enige twijfel en ter voorkoming van misverstanden en gelet op de tekst van het eerste lid, voor de hand hebben gelegen een vergelijkbare passage over heffingskorting als in het eerste lid ook in het tweede lid, op te nemen.

Tegenover de wettekst biedt de wetsgeschiedenis van (de met ingang van 1 januari 2010 geldende) tekst van het tweede lid, onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat in een geval als hier aan de orde navordering kan plaatsvinden.

16. Ook indien ervan zou worden uitgegaan dat navordering van ten onrechte uitgekeerde heffingskortingen op grond van de tekst van het tweede lid, letter c, niet ondubbelzinnig wordt uitgesloten, dienen de gevolgen van een eventuele onduidelijkheid in de wettekst voor rekening van de wetgever te blijven. Het is aan de wetgever er voor zorg te dragen dat de mogelijkheid van navordering en de voorwaarden waaronder navordering mogelijk is, kan worden gelezen in een duidelijke wettekst.

17. Niet in geschil is dat verweerder de onderhavige navorderingsaanslag niet kan worden gegrond op artikel 16, eerste lid, van de Awr, aangezien een nieuw feit voor navordering ontbreekt. Gelet op het voorgaande dient de navorderingsaanslag te worden vernietigd.

Schadevergoeding

18. Eiseres heeft ter zitting verzocht om een schadevergoeding van € 1.189. Dit bedrag is opgebouwd uit het op de navorderingsaanslag terug te betalen bedrag ad € 511 en een bedrag van € 678, welke door de gemeente Velsen in een brief van 24 maart 2014 van eiseres en haar echtgenoot als aan hen ten onrechte over het jaar 2010 verstrekte bijstandsuitkering wordt teruggevorderd.

19. Zoals hiervoor is overwogen zal de rechtbank de navorderingsaanslag vernietigen. Dit betekent dat eiseres op de navorderingsaanslag niets is verschuldigd, zodat er in zoverre van de door haar gestelde schade geen sprake is. Voor zover het verzoek ziet op eventuele schade die is veroorzaakt door een ander besluit (het terugvorderingsbesluit van de gemeente Velsen), kan dat in deze procedure niet aan de orde komen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding reeds daarom af.

Proceskosten

20. Proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn gesteld noch gebleken, zodat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank

- verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vernietigt de navorderingsaanslag;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Jong, rechter, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel