Home

Rechtbank Noord-Holland, 22-02-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:1220, HAA - 13 _ 4796 en HAA 13_ 4797

Rechtbank Noord-Holland, 22-02-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:1220, HAA - 13 _ 4796 en HAA 13_ 4797

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
22 februari 2017
Datum publicatie
7 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:1220
Zaaknummer
HAA - 13 _ 4796 en HAA 13_ 4797
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 32bd

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft de door haar voorgestane vermindering van de crisisheffing onvoldoende onderbouwd. Crisisheffing is overigens niet in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummers: HAA 13/4796 en 13/4797

(gemachtigde: prof.dr. P. Kavelaars),

en

Procesverloop

Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 809.271 aan pseudo-eindheffing hoog loon in de zin van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: crisisheffing) is aangegeven. Dit bedrag is op 3 mei 2013 door de ontvanger ontvangen. Tegen deze afdracht heeft eiseres bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft met dagtekening 25 oktober 2013 een naheffingsaanslag opgelegd van € 215.525. Tegen deze naheffingsaanslag heeft eiseres bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft de bezwaren ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016 te Haarlem.

Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en mr. S. Spauwen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.R. Mohamed Hoesein, drs. F. Belhaj, A. de Groot, H.E. Erceylan en V.E.J. Foederer.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek hervat om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen en in overleg te treden met verweerder.

Eiseres heeft met afschrift aan verweerder nadere stukken overgelegd. Vervolgens zijn partijen in overleg zijn getreden en hebben zij de rechtbank omtrent hun standpunten nader bericht. Nadat partijen te kennen hebben gegeven in te stemmen met afdoening van de zaken zonder nadere zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een 100% dochtermaatschappij van [A] B.V. Deze is een 100% dochtermaatschappij van [B] C.V. De moedermaatschappij van [B] C.V. is [C] , gevestigd in de Verenigde Staten van Amerika.

2. Eiseres houdt zich bezig met programma-ontwikkeling ten behoeve van de farmaceutische industrie. Eiseres heeft zich op 10 september 2010 gevestigd in Nederland. [C] heeft 13 werknemers uitgezonden om voor eiseres tijdelijk werkzaamheden te verrichten in Nederland. 3. Op 2 april 2012 is [C] overgenomen door [D] Inc. In verband hiermee zijn alle arbeidsovereenkomsten tussen eiseres en haar werknemers per deze datum beëindigd.

4. De werknemers van eiseres hebben in verband met de overname van [C] bonussen toegekend gekregen tot een bedrag van in totaal € 1.665.959. Het betreft de volgende bonussen: - een retention bonus in de periode rondom de overname in ruil voor hun actieve voortzetting van de werkzaamheden gedurende de periode van de overname tot de datum van beëindiging van de dienstbetrekking; - een pro-rated bonus voor de periode vanaf 1 januari 2012 tot aan de overnamedatum 2 april 2012; - een bonus in verband met werkzaamheden verricht in 2011, toegekend in 2011. 5. In verband met de overname van [C] hebben de werknemers van eiseres in 2012 hun aandelenopties uitgeoefend en zijn toegekende restricted stock units op 2 april 2012 onvoorwaardelijk geworden.

6. Eiseres heeft over 2012 € 8.343.207 loon uit dienstbetrekking aangegeven. De ingehouden loonheffingen bedragen € 4.208.768.

7. Eiseres heeft over het tijdvak maart 2013 € 809.271 aan crisisheffing afgedragen. Het bedrag is door de ontvanger op 3 mei 2013 ontvangen. Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 op 23 september 2013 een positief correctiebericht ingediend dat tot het opleggen van de naheffingsaanslag ten bedrage van € 215.525 heeft geleid. Het totale in 2013 afgedragen bedrag van de crisisheffing bedraagt € 1.024.796.

Geschil8.In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres de afgedragen crisisheffing verschuldigd is.Meer in het bijzonder is in geschil of de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP EVRM).

9. Eiseres beantwoordt de eerste vraag ontkennend. Primair voert zij aan dat de crisisheffing materieel terugwerkende kracht heeft en dat dit niet verenigbaar is met het door artikel 1 van het artikel 1 EP EVRM gewaarborgde ongestoorde genot van eigendom. Subsidiair voert zij aan dat de crisisheffing niet verschuldigd is over correcties van het loon die in 2013 hebben plaatsgevonden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de crisisheffing met een bedrag van € 742.430.

10. Verweerder beantwoordt de eerste vraag bevestigend en voert daartoe het volgende aan. De crisisheffing is op zichzelf niet in strijd met artikel 1 van het EP EVRM. Eiseres heeft niets aangevoerd waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat zij door de crisisheffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de crisisheffing tot een te hoog bedrag is voldaan. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

Artikel 1 van het EP EVRM

11. De rechtbank stelt voorop dat belastingen in beginsel een inmenging vormen in het door artikel 1 van het EP EVRM gegarandeerde ongestoorde genot van eigendom. De tweede alinea van deze bepaling voorziet echter uitdrukkelijk in een algemene rechtvaardigingsgrond voor de inmenging die wordt veroorzaakt door de toepassing van fiscale maatregelen. Dit neemt niet weg dat ook op het terrein van de belastingen de inmenging volgens vaste rechtspraak van het EHRM ‘lawful’ moet zijn en een ‘legitimate aim’ moet dienen, en dat er een ‘fair balance’ dient te bestaan tussen de belangen van het betrokken individu en het algemene belang. Bij deze laatste toets is van belang dat de wetgever op fiscaal gebied een ruime beoordelingsmarge toekomt (Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:124).

12. In genoemd arrest is beslist dat de crisisheffing voldoende toegankelijk, precies en voorzienbaar in de uitoefening is, en dat daarmee aan de vereisten van ‘lawfulness’ derhalve is voldaan. Voorts is beslist dat het heffen van belastingen in het algemeen belang, zoals in de slotzin van artikel 1 EP ligt besloten, in beginsel voldoet aan het vereiste van een ‘legitimate aim’, en dat er geen grond is om daarover anders te oordelen in het onderhavige geval waarin de wetgever ter oplossing van de ernstige begrotingsproblemen in 2013 en 2014 een reeks ingrijpende maatregelen heeft genomen, waarvan de crisisheffing deel uitmaakt. Ten slotte is beslist dat met de invoering van de crisisheffing de ‘fair balance’ op regelniveau niet is geschonden. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.

13. Zoals in r.o. 2.8 van voormeld arrest is overwogen, laat het voorgaande echter de mogelijkheid open dat er onder omstandigheden sprake is van een individuele en buitensporige last. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder rust op eiseres de last om de feiten en omstandigheden bij te brengen op grond waarvan een dergelijke individuele en buitensporige last kan worden aangenomen.

14. De door eiseres gestelde feiten zijn op zichzelf en zonder nadere toelichting, die ontbreekt, onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Voor zover eiseres er in dit kader over klaagt dat de last niet voorzienbaar was, geldt dat dit aspect reeds is meegewogen bij het oordeel dat de fair balance op regelniveau niet is geschonden. Op individueel niveau leidt dit niet tot een ander oordeel.

Bedrag van de verschuldigde crisisheffing

15. Eiseres heeft aangevoerd dat de crisisheffing is voldaan over een loon van in totaal € 8.343.210, waarbij over een gedeelte van € 3.640.208 in 2012 en over een gedeelte van € 4.702.993 in 2013 is geheven. Eiseres stelt zich op het standpunt dat uit de tekst van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) en het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 16 september 2013, nr. BLKB2013/0801M (hierna: Besluit) volgt dat over het loon waarover in 2013 is geheven geen crisisheffing is verschuldigd. Ter toelichting heeft eiseres opgemerkt dat zij met haar werknemers nettoloonafspraken heeft gemaakt en dat het in 2012 uitgekeerde nettoloon is bepaald door het brutoloon te verminderen met een hypothetisch bedrag aan belasting, berekend op grond van belastingwetgeving van de Verenigde Staten. Pas in 2013 is het bedrag aan werkelijk verschuldigde loonbelasting berekend en afgedragen, waardoor het loon in zoverre niet tot de grondslag van de crisisheffing kan worden gerekend. Verder dient de verschuldigde crisisheffing te worden verminderd met een bedrag van € 3.698 in verband met een negatieve looncorrectie in 2013, aldus eiseres.

16. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres crisisheffing tot een te hoog bedrag heeft voldaan en overweegt daartoe als volgt.

17. Artikel 32bd, eerste lid, van de Wet LB (tekstversie 2013) luidt:

“In afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, wordt loon uit tegenwoordige dienstbetrekking waarover in het voorafgaande kalenderjaar met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting is geheven, voor de toepassing van dit artikel aangemerkt als op 31 maart van het kalenderjaar genoten loon dat als een eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 16%, voor zover dat loon in het voorafgaande kalenderjaar meer bedroeg dan € 150 000.”

18. Artikel 27 van de Wet LB luidt, voor zover van belang:

“1. De belasting wordt geheven door inhouding op het loon.

2. De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop het loon wordt genoten.

3. De inhouding vindt plaats volgens de op het tijdstip van inhouding voor de werknemer geldende loonbelastingtabel.[…]”

19. Artikel 13a, eerste lid, van de Wet LB luidt:

“Loon wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het:

a. betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel

b. vorderbaar en tevens inbaar wordt.”

20. Niet in geschil is dat het volledige bedrag aan loon waarover crisisheffing is geheven in 2012 is betaald. Dat betekent dat dit loon in 2012 is genoten in de zin van artikel 13a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet LB. Eiseres was op grond van het bepaalde in artikel 27, tweede lid, van de Wet LB daarom verplicht hierover in 2012 loonbelasting in te houden. Uit HR 22 juli 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9782 volgt dat de inhouding in geval van nettoloonafspraken plaatsvindt door uit eigen middelen een bedrag af te zonderen voor de later op aangifte af te dragen loonbelasting. Uit de toelichting van eiseres op de gang van zaken leidt de rechtbank af dat dit in het onderhavige geval ook is gebeurd. Van inhouding in de zin van de Wet LB is naar het oordeel van de rechtbank ook sprake is indien deze niet (geheel) volgens de geldende loonbelastingtabel heeft plaatsgevonden (vgl. HR 1 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ0194). De omstandigheid dat eiseres, naar zij stelt, in 2012 is uitgegaan van een hypothetisch bedrag aan loonbelasting en niet van de in artikel 27, derde lid, van de Wet LB bedoelde, voor de werknemer geldende loonbelastingtabel, betekent daarom niet dat geen inhouding in de zin van de Wet LB heeft plaatsgevonden. Nu de loonbelasting blijkens het bepaalde in artikel 27, eerste lid, van de Wet LB wordt geheven door inhouding op het loon, betekent dit voor de toepassing van artikel 32bd, eerste lid, van de Wet LB in het onderhavige geval dat het volledige bedrag van het in 2012 betaalde loon van € 8.343.210 tot de heffingsgrondslag van de crisisheffing behoort.

21. Eiseres heeft haar stelling dat de heffingsgrondslag van de crisisheffing dient te worden verminderd in verband met een negatieve looncorrectie slechts onderbouwd door te wijzen op een door haar opgestelde berekening. Bij gebreke van enige nadere onderbouwing met gegevens uit de administratie van eiseres waaruit kan worden afgeleid dat het loon dat over 2012 is uitbetaald in 2013 daadwerkelijk is verminderd, acht de rechtbank eiseres er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het bedrag van de verschuldigde crisisheffing dient te worden verminderd.

22. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzitter, en mr. H. de Jong en mr. R. van Scharrenburg, leden, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel