Home

Rechtbank Noord-Holland, 17-03-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:2006, AWB - 14 _ 530

Rechtbank Noord-Holland, 17-03-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:2006, AWB - 14 _ 530

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
17 maart 2017
Datum publicatie
23 maart 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:2006
Zaaknummer
AWB - 14 _ 530

Inhoudsindicatie

“Crisisheffing. Niet-ontvankelijk”.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

zaaknummer: HAA 14/530

(gestelde gemachtigde: prof.dr. P. Kavelaars),

en

Procesverloop

Eiseres heeft voor het tijdvak maart 2013 aangifte loonheffingen gedaan, waarbij een bedrag van € 824.814 aan pseudo-eindheffing hoog loon in de zin van artikel 32bd van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna ook: crisisheffing) is aangegeven. Dit bedrag is afgedragen op 26 april 2013. Tegen deze afdracht heeft eiseres bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Beide partijen hebben nadere stukken ingediend, die telkens in afschrift zijn verstrekt aan de wederpartij.

Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Eiseres heeft op verzoek van de rechtbank nadere stukken overgelegd in verband met de geldigheid van de volmacht.

Overwegingen

1. Eiseres is een 100% dochter van [A] B.V. Eiseres vormt met haar moedermaatschappij en (onder meer) [B] B.V. en [C] B.V.) een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Eiseres vormt met (onder meer) haar 100% dochtermaatschappijen [D] B.V., [E] B.V., [F] B.V. en [G] B.V. een fiscale eenheid voor de omzetbelasting.

2. De totale loonsom van eiseres over 2012 bedraagt € 18.486.398. Voor het tijdvak maart 2013 heeft eiseres aangifte loonheffingen gedaan en daarbij een bedrag van € 824.814 aan crisisheffing aangegeven.

3. In 2012 heeft een aantal werknemers van eiseres een voordeel behaald met de uitoefening van optierechten die in het verleden zijn toegekend.

4. Tussen partijen is in geschil of eiseres gehouden is de crisisheffing af te dragen. Meer in het bijzonder is in geschil of de crisisheffing in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP EVRM).

5. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het beroep bevoegdelijk is ingediend.

6. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en letter a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het beroepschrift ondertekend en bevat het - voor zover hier van belang - ten minste de naam en het adres van de indiener. Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld (zie HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505). Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Het ontbreken van een schriftelijke volmacht moet als verzuim in de zin van artikel 6:6 van de Awb worden aangemerkt (HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2).

7. Artikel 2:240 van het Burgerlijk Wetboek luidt, voor zover van belang:

“1. Het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit.

2. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt mede aan iedere bestuurder toe. De statuten kunnen echter bepalen dat zij behalve aan het bestuur slechts toekomt aan een of meer bestuurders. Zij kunnen voorts bepalen dat een bestuurder de vennootschap slechts met medewerking van een of meer anderen mag vertegenwoordigen.[…]”

8. Het beroepschrift is ondertekend door de gestelde gemachtigde. Blijkens het bij het beroepschrift overgelegde uittreksel uit het handelsregister zijn [H] en [I] gezamenlijk bevoegd eiseres te vertegenwoordigen. Als gevolmachtigde vermeldt dit uittreksel onder meer [J] . Haar bevoegdheidsomschrijving luidt: ‘Beperkte volmacht; voor inhoud volmacht A, raadpleeg dossier’. Bij de motivering van het beroepschrift is een op 20 februari 2012 gedateerde ‘Power of Attorney’ overgelegd, ondertekend door [J] , VP Public Affairs & General Counsel.

9. De rechtbank heeft eiseres bij brief, verzonden op 20 januari 2017, bericht uit de overgelegde stukken niet te kunnen afleiden dat [J] bevoegd is een machtiging af te geven, en verzocht om nadere documentatie ter zake, dan wel en voor zover nodig, een aangepaste volmacht. Daarbij is aangegeven dat de stukken uiterlijk binnen twee weken na de datum van verzending van deze brief toegezonden dienen te worden.

10. Bij aangetekende en per fax verzonden brief van 7 februari 2017 heeft eiseres stukken overgelegd in verband met de geldigheid van de volmacht in de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de zaaknummers 14/503 en 14/526. In het begeleidend schrijven bericht eiseres dat zij nog terugkomt op de machtiging in de onderhavige procedure. De rechtbank heeft eiseres bij brief van gelijke datum bericht dat de desbetreffende stukken uiterlijk 20 februari 2017 dienen te worden toegezonden. Eiseres is er daarbij op gewezen dat het niet of niet tijdig ontvangen van de benodigde stukken gevolgen kan hebben voor de ontvankelijkheid van het onderhavige beroep. Eiseres heeft bij de op 21 februari 2017 aangetekend en per fax verzonden brief nadere stukken toegezonden.

11. De termijn vermeld in de brief van de rechtbank van 20 januari 2017 liep af op 3 februari 2017. De reactie op deze brief is op 7 februari 2017 door eiseres toegezonden en door de rechtbank ontvangen. De termijn vermeld in de brief van de rechtbank van 7 februari 2017 liep af op 20 februari 2017. De reactie op deze brief is op 21 februari 2017 door eiseres toegezonden en door de rechtbank ontvangen. De rechtbank constateert dat eiseres naar aanleiding van beide brieven niet op tijd heeft gereageerd. Daarmee heeft eiseres het verzuim niet binnen de daartoe gestelde termijn hersteld. De rechtbank zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil van partijen wordt niet toegekomen.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. G.H. de Soeten, leden, in aanwezigheid van mr. drs. K.M.E. de Moor, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2017.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel