Home

Rechtbank Noord-Holland, 14-04-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:3177, HAA 16/798, 16/4100

Rechtbank Noord-Holland, 14-04-2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:3177, HAA 16/798, 16/4100

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
14 april 2017
Datum publicatie
20 april 2017
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2017:3177
Zaaknummer
HAA 16/798, 16/4100
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 26

Inhoudsindicatie

Het bezwaar gericht tegen het inkomensgegeven van de ex-partner, had niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Onder inkomensgegeven moet worden verstaan het verzamelinkomen vermeld op de aanslag van degene ten name van wie deze aanslag is bepaald. Het feit dat het inkomensgegeven van de ex-partner van invloed is op de beschikking toeslagen en eiseres uit dien hoofde belang heeft bij de bepaling van de hoogte van dat inkomensgegeven, brengt nog niet met zich mee dat dit inkomensgegeven betrekking heeft op eiseres. Artikel 26a AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van artikel 8:1 van de Awb, slechts beroep kan worden ingesteld door degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: HAA 16/798 en 16/4100

gemachtigde: mr. J.R.R. Oevering (Bon Legal LLP te Amsterdam)

en

Procesverloop

Bij beschikking definitieve berekening toeslagen, gedagtekend 31 juli 2015 (hierna: de beschikking toeslagen), zijn de aan eiseres toegekende zorg- en kinderopvangtoeslag, alsmede het kindgebonden budget, over het jaar 2013 berekend naar het (gezamenlijke) toetsingsinkomen van eiseres en haar toenmalige toeslagpartner [A] (hierna: de ex-partner) ten bedrage van respectievelijk € 32.393 en € 19.000.

Op het door eiseres ingediende bezwaar is door verweerder uitspraak gedaan, gedagtekend 29 december 2015, waarbij het bezwaar is afgewezen.

Eiseres heeft daartegen op 5 februari 2016 beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer HAA 16/798.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Op 29 augustus 2016 zijn nadere stukken ontvangen van eiseres, deze zijn in afschrift naar verweerder gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016 te Haarlem.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. K.M. Bockweg en B.G.A. van Hulst-Kuiper.

Bovenvermelde uitspraak op bezwaar van 29 december 2015 is tevens aangemerkt als een (afwijzende) voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 21k, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR). Het beroep inzake deze beschikking is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer HAA 16/4100.

De zaken zijn vervolgens verwezen naar de meervoudige kamer ter verdere behandeling.

Verweerder heeft in het beroep met zaaknummer 16/4100 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft in die zaak een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is naar verweerder gezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2017 te Haarlem.

Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Bockweg en mr. H.J.E.M. Bos.

Overwegingen

Feiten

1. In het jaar 2013 stond eiseres op hetzelfde adres ingeschreven als de ex-partner en hun beide kinderen. Vanaf het jaar 2015 is de ex-partner op een ander adres ingeschreven.

2. Verweerder heeft de aan eiseres opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013, vastgesteld met dagtekening 8 mei 2015, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.393.

3. Verweerder heeft de aan de ex-partner opgelegde aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 ambtshalve vastgesteld met dagtekening 17 juni 2015, berekend naar een geschat belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.000.

Geschil4.In geschil is de ontvankelijkheid van het bezwaar. Voorts is in geschil of verweerderhet inkomensgegeven van de ex-partner op het juiste bedrag heeft vastgesteld.

5. Voor de volledige weergave van de standpunten van partijen en de onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar inkomensgegeven

6. Het bezwaarschrift van eiseres tegen de beschikking toeslagen betreft het voor 2013 gehanteerde toetsingsinkomen, dat op grond van artikel 8, lid 1, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen gelijk is aan het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven. Op grond van artikel 21j, lid 2, van de AWR is het tegen de beschikking toeslagen gerichte bezwaarschrift aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het inkomensgegeven. Voor de beoordeling of het bezwaarschrift tegen het inkomensgegeven tijdig is ingediend, moet op grond van artikel 21, aanhef en letter e, van de AWR gekeken worden naar de datum van de aan eiseres opgelegde aanslag IB/PVV 2013.

7. Ingevolge de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) juncto artikel 22j, onderdeel a, van de AWR bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

8. De aanslag is gedagtekend 8 mei 2015. Gesteld noch gebleken is dat de dagtekening van deze beschikking is gelegen vóór de dag van bekendmaking daarvan, zodat de bezwaartermijn is aangevangen op 9 mei 2015 en eindigt op 19 juni 2015. Verweerder heeft onbestreden gesteld dat hij het per post verzonden bezwaarschrift heeft ontvangen op 2 oktober 2015. Nu het bezwaarschrift meer dan een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen, moet reeds daarom worden geoordeeld dat het niet tijdig is ingediend. De vraag of het bezwaarschrift vóór het einde van de termijn ter post is bezorgd, kan derhalve in het midden blijven.

9. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiseres heeft geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden geoordeeld dat zij niet in verzuim is geweest.

10. Het bezwaar (http://earchief.bistro.ro.minjus.nl/earchief_zoeken.aspx) van eiseres, voor zover gericht tegen het op de beschikking toeslagen vermelde inkomensgegeven van eiseres, was derhalve niet-ontvankelijk. In de uitspraak op bezwaar is in zoverre ten onrechte ervan uitgegaan dat het bezwaar ontvankelijk was.

11. Voor zover het bezwaar van eiseres gericht was tegen het inkomensgegeven van de ex-partner, had het eveneens niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.

12. Artikel 21, aanhef en letters e en g, van de AWR bepaalt het volgende:

“In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

(…)

e. inkomensgegeven:

1° indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;

2° indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;

(…)

g. betrokkene: degene op wie het inkomensgegeven betrekking heeft;”

13. In de artikelsgewijze toelichting van artikel 21 van de AWR is met betrekking tot genoemde begrippen, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt:

“Met het begrip «betrokkene» wordt de burger aangeduid op wie het authentieke inkomensgegeven betrekking heeft. Zie in dit verband ook de definitie van inkomensgegeven.”

(Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 085, nr. 3, p. 22)

14. Gelet op het bepaalde in artikel 21, aanhef en letter e, onder 1°, van de AWR moet als inkomensgegeven worden aangemerkt de aanslag van betrokkene. Betrokkene is in onderdeel g van dit artikel gedefinieerd als degene op wie het inkomensgegeven betrekking heeft. Uit dit samenstel van bepalingen en de genoemde wetsgeschiedenis volgt naar het oordeel van de rechtbank dat onder inkomensgegeven moet worden verstaan het verzamelinkomen vermeld op de aanslag van degene ten name van wie deze aanslag is bepaald. Het feit dat het inkomensgegeven van de ex-partner van invloed is op de beschikking toeslagen en eiseres uit dien hoofde belang heeft bij de bepaling van de hoogte van dat inkomensgegeven, brengt nog niet met zich mee dat dit inkomensgegeven betrekking heeft op eiseres.

15. Op grond van artikel 21j, lid 2, van de AWR wordt het tegen de beschikking toeslagen gerichte bezwaarschrift aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het inkomensgegeven. Deze bepaling is niet beperkt tot bezwaarschriften van ‘betrokkene’ of van degene op wie het inkomensgegeven betrekking heeft. Het inkomensgegeven van de ex-partner is voorts - evenals het inkomensgegeven van eiseres - in overeenstemming met het bepaalde in artikel 21f, lid 3, van de AWR bekendgemaakt en verenigd in hetzelfde geschift als de beschikking toeslagen. Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar van eiseres tegen de beschikking toeslagen ingevolge artikel 21j, lid 2, van de AWR mede moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen het inkomensgegeven van de ex-partner. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift en de voorliggende uitspraak op bezwaar, zijn partijen hier ook van uitgegaan.

16. Bij de bepaling van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, aanhef en letter e, onder 1°, van de AWR zijn de regels die gelden bij de heffing van inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing (artikel 21c, lid 1, van de AWR). Dit betekent dat ook de bepalingen in hoofdstuk V van de AWR inzake bezwaar en beroep, waaronder het bepaalde in artikel 26a van de AWR, van overeenkomstige toepassing zijn bij het bepalen van het inkomensgegeven. Artikel 26a AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat in afwijking van artikel 8:1 van de Awb, slechts beroep kan worden ingesteld door degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt. Daarbij geldt niet de omschrijving van het begrip belanghebbende in artikel 1:2, lid 1, van de Awb, zijnde: “degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken”.

17. In de artikelsgewijze toelichting van artikel 21f, lid 3, van de AWR (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 085, nr. 3, p. 28), is, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt:

“Op deze plaats wordt er reeds op gewezen dat de rechtsbescherming die de burger geboden wordt in verband met het authentieke loongegeven aanknoopt bij de toepassing van het gegeven door een afnemer (zie artikel 21j). Ook in verband met deze rechtsbescherming is het van belang dat de afnemer het gebruikte gegeven vermeldt.”

18. In de artikelsgewijze toelichting van artikel 21j van de AWR (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 085, nr. 3, p. 30 en 31), is, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt:

“Het is denkbaar dat de burger uitsluitend bezwaar heeft tegen het door de afnemer gebruikte authentieke inkomensgegeven, maar ook dat de burger bezwaar heeft tegen zowel het authentieke inkomensgegeven als tegen andere elementen die van invloed zijn geweest op het besluit van de afnemer. Het tweede en derde lid maken het mogelijk dat de burger, ongeacht of het bezwaar uitsluitend gericht is tegen het toegepaste authentieke inkomensgegeven dan wel ook anderszins gericht tegen het besluit van de afnemer, kan volstaan met het inzenden van één bezwaarschrift. Het gemak voor de burger staat hierbij voorop. Deze bepalingen zijn opgenomen omdat het niet mogelijk is in één geschrift bezwaar te maken tegen twee besluiten van verschillende bestuursorganen.

Het tweede lid regelt de situatie waarin de burger één geschrift indient bij de afnemer. Dit geschrift kan een bezwaarschrift zijn, maar ook een verzoekschrift tot wijziging. Dit geschrift wordt, indien het (mede) gericht is tegen het authentieke inkomensgegeven, (ook) aangemerkt als een bezwaar- of verzoekschrift tegen dat authentieke inkomensgegeven. De

afnemer moet het geschrift, voor zover gericht tegen het authentieke inkomensgegeven, doorzenden naar de inspecteur, die het vervolgens behandelt volgens de fiscale procesregels.”

19. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag IB/PVV 2013 van de ex-partner weliswaar kwalificeert als een voor bezwaar vatbare beschikking, maar dat het daarop vermelde inkomensgegeven zich niet tot eiseres richt. Eiseres is geen belanghebbende in de zin van artikel 26a van de AWR voor zover het bezwaar is gericht tegen het inkomensgegeven van de ex-partner. Het feit dat de beschikking toeslagen zich tot eiseres richt, dat het inkomensgegeven van de ex-partner conform het bepaalde in artikel 21f, lid 3, van de AWR in hetzelfde geschrift bekend is gemaakt als de beschikking toeslagen en de vaststelling dat eiseres voor de toeslagen belang heeft bij de bepaling van de hoogte van het inkomensgegeven van de ex-partner, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel.

20. De door eiseres genoemde wetsgeschiedenis met betrekking tot voormelde bepalingen brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. De rechtbank kan eiseres in zoverre volgen dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat met bovenvermelde bepalingen een uitbreiding van de rechtsbescherming is beoogd en dat het gemak van de burger hierbij voorop heeft gestaan. Uit de parlementaire geschiedenis van genoemde bepalingen volgt echter niet dat de wetgever de mogelijkheid in het leven heeft willen roepen om rechtsmiddelen aan te wenden tegen inkomensgegevens van de (voormalige) toeslagpartner. Beoogd is aan te sluiten bij de fiscale procesregels.

21. Gelet op het voorgaande dient ook het bezwaar van eiseres tegen het inkomensgegeven van de ex-partner niet-ontvankelijk te worden verklaard.

22. Vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de met de beschikking toeslagen bekendgemaakte inkomensgegevens ten onrechte achterwege is gebleven. De rechtbank zal het beroep in zoverre gegrond verklaren.

Verzoek ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven

23. Op grond van artikel 21j, lid 2, van de AWR dient het bezwaarschrift van eiseres mede te worden aangemerkt als een verzoek aan verweerder om het inkomensgegeven ambtshalve te verminderen. De andere mogelijkheid die artikel 21j, lid 2, van de AWR noemt, namelijk dat het geschrift wordt aangemerkt als een bezwaarschrift tegen een vaststelling van het inkomensgegeven, komt gelet op bovenstaande oordelen niet voor toepassing in aanmerking. De als uitspraak op bezwaar aangeduide beslissing van verweerder dient om die reden te worden aangemerkt als een beschikking waarbij afwijzend is beslist op bovenvermeld (fictieve) verzoek om het inkomensgegeven ambtshalve te verminderen. Deze afwijzende beschikking is op grond van artikel 21k, lid 2, van de AWR voor bezwaar vatbaar. Aangezien de zojuist bedoelde beschikking strekt tot bepaling van een inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en letter e, onder 1°, van de AWR, volgt uit artikel 21c, lid 1, van de AWR dat de regels die gelden bij de heffing van inkomstenbelasting met betrekking tot deze voor bezwaar vatbare beschikking ook in dit verband van overeenkomstige toepassing zijn (vgl. HR 19 september 2014, 13/04220, ECLI:NL:HR:2014:2684, BNB 2015/10).

24. Alvorens beroep in te stellen bij de rechtbank, had eiseres op grond van artikel 7:1, lid 1, van de Awb eerst bezwaar bij verweerder moeten maken tegen de hiervoor bedoelde afwijzende beschikking. Partijen hebben ter zitting op 30 augustus 2016 aan de rechtbank verzocht de bezwaarfase met toepassing van artikel 7:1a van de Awb over te slaan en het beroep rechtstreeks in behandeling te nemen. De rechtbank volgt partijen hierin uit overwegingen van proceseconomie (zie HR 25 november 2011, nr. 10/01510, ECLI:NL:HR:2011:BP3053, BNB 2012/75, overweging 4.2.8 en HR 19 september 2014, 13/04220, ECLI:NL:HR:2014:2684, BNB 2015/10, overweging 2.3.1).

25. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 21k, lid 2, van de AWR eiseres niet een rechtsgang biedt om bezwaar te maken tegen het verzamelinkomen of inkomsensgegeven van de ex-partner. Voorts heeft hij aangegeven dat de ex-partner niet de vereiste aangifte heeft gedaan, dat de aan de ex-partner opgelegde aanslag IB/PVV 2013 ambtshalve is vastgesteld en dat verweerder niet is gebleken dat het inkomensgegeven van de ex-partner te hoog is vastgesteld. Verweerder heeft zich daarbij, naar hij stelt, gebaseerd op de door eiseres aangedragen informatie alsmede op de reeds aanwezige dossierinformatie. Ter zitting op 3 maart 2017 heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het inkomensgegeven van de ex-partner betreffende 2013 (de aanslag IB/PVV 2013) is gebaseerd op omzetgegevens afkomstig van afnemers van de ex-partner. Voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat het inkomensgegeven van de ex-partner wel kan worden getoetst naar aanleiding van het bezwaar van eiseres, heeft verweerder aangekondigd zich te zullen beroepen op zijn geheimhoudingsplicht ten aanzien van stukken die zien op de bepaling van het inkomen van de ex-partner.

26. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het mogelijk is bezwaar en beroep in te stellen tegen de afwijzing van haar verzoek om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven van de ex-partner. Zij betoogt dat de aanslag IB/PVV 2013 van de ex-partner te hoog is vastgesteld en dat de ex-partner dit om hem moverende redenen ten onrechte in stand heeft gelaten. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

27. In artikel 21k, lid 1, van de AWR is bepaald dat een onjuist inkomensgegeven in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen door de inspecteur ambtshalve wordt verminderd. Het tweede lid van dat artikel bepaalt het volgende:

“Indien betrokkene een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan en dat verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare beschikking”

28. In de memorie van toelichting is met betrekking tot artikel 21k, lid 2, van de AWR (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 31 085, nr. 3, p. 11, 12, 31 en 32) - voor zover hier van belang - het volgende opgemerkt:

“Vanwege het grotere belang van de burger bij een goede bepaling van het inkomen wordt – zowel voor het verzamelinkomen als voor het jaarloon – voorgesteld dat de afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering zal plaatsvinden bij voor bezwaar vatbare beschikking. Hierdoor kan een burger de afwijzing van zijn verzoek aan de rechter voorleggen. Bij de ambtshalve verminderingsregeling in de heffingsfeer is dit thans niet

mogelijk.

De burger heeft de vrijheid zelf te bepalen bij welke toepassing of bekendmaking hij zijn bezwaren uit tegen het inkomen. Wel kan slechts eenmaal bezwaar worden gemaakt tegen eenzelfde inkomensgegeven.

(…)

Het tweede lid regelt dat de inspecteur een (gedeeltelijke) afwijzing van het verzoek om een ambtshalve vermindering van het authentieke inkomensgegeven doet bij voor bezwaar vatbare beschikking. De burger heeft zodoende de mogelijkheid om een dergelijke afwijzing toch aan de rechter voor te leggen. De mogelijkheid om een verzoek om ambtshalve vermindering te doen, bestaat zowel na afloop van als voorafgaand aan de bezwaartermijn.

(…)

De mogelijkheid van bezwaar en beroep, in combinatie met de regeling van artikel 21c, biedt de Awr de burger een evenwichtig systeem van rechtsbescherming waarmee hij de hoogte van het authentieke inkomensgegeven kan betwisten. Dit systeem van rechtsbescherming geldt als een bijzondere procedure voor de verbetering en aanvulling van het authentieke inkomensgegeven.”

29. Gelet het bepaalde in artikel 21k van de AWR is slechts sprake van een voor bezwaar vatbare beschikking indien betrokkene een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan. Betrokkene is degene op wie het inkomensgegeven betrekking heeft. Zoals hierboven geoordeeld, volgt uit het samenstel van het bepaalde in artikel 21, aanhef en letters e en g, van de AWR en de wetsgeschiedenis dienaangaande, dat onder het begrip inkomensgegeven moet worden verstaan het op de aanslag IB/PVV vermelde verzamelinkomen van degene ten name van wie deze aanslag IB/PVV is vastgesteld. Het feit dat het inkomensgegeven van de ex-partner van invloed is op de beschikking toeslagen van eiseres, maakt nog niet dat dit inkomensgegeven betrekking heeft op eiseres. Alleen de ten name van eiseres opgelegde aanslag IB/PVV heeft betrekking op eiseres. Eiseres is dus geen betrokkene ter zake van het inkomensgegeven van de ex-partner. Gelet op dit een en ander is ingevolge artikel 21k, lid 2, van de AWR slechts sprake van een voor bezwaar vatbare beschikking voor zover eiseres heeft verzocht om ambtshalve vermindering van haar eigen aanslag IB/PVV 2013 en niet voor zover dit verzoek ziet op het inkomensgegeven van de ex-partner. De afwijzing van het verzoek van eiseres om ambtshalve vermindering van het inkomensgegeven van de ex-partner is derhalve niet vatbaar voor bezwaar en hiertegen kan evenmin (rechtstreeks) beroep worden ingesteld door eiseres. De weergegeven parlementaire geschiedenis brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het beroep dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.

30. Het bepaalde in artikel 26a AWR, waaruit volgt dat beroepsgerechtigd is degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt, staat niet in de weg aan niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen de afwijzing om het inkomensgegeven van de ex-partner ambtshalve te verminderen. Nu eiseres ter zake van het inkomensgegeven van haar ex-partner niet als betrokkene in de zin van 21k, lid 2, van de AWR kan worden aangemerkt, kan evenmin worden gezegd dat de afwijzing om dat inkomensgegeven ambtshalve te verminderen zich tot haar richt. Zoals eerder ook reeds geoordeeld doet hier niet aan af dat de beschikking toeslagen waarbij dit inkomensgegeven bekend is gemaakt, zich wel richt tot eiseres.

31. Eiseres heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen haar eigen inkomensgegeven (de aanslag IB/PVV 2013). Het beroep gericht tegen het inkomensgegeven van eiseres, dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

32. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 742,50 (1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Rechtsmiddel